Skip to main content

Frits Hirschland is dood. Volgens de officiële lezing heeft de vijftigjarige voormalige muziekproducent, publicist en p.r.-adviseur op 3 januari van dit jaar in het Amsterdamse Amstelhotel zelf een einde gemaakt aan zijn bloemrijke bestaan. Zijn deelname aan de activiteiten van Ronnie Brunswijk's Jungle Commando in Oost-Suriname tussen 1987 en 1991 was zonder twijfel het meest enerverende gedeelte daaruit. Na zijn terugkeer schreef hij een boek over de ervaringen die hij in de strijd tegen Bouterse had opgedaan (1). Een boek vol raadsels dat niet de aandacht heeft gekregen die het verdiende.

door Jan Portein

Voorjaar 1987. In zijn buiten in La Boca aan de Cote d'Azur vlakbij Cannes kreeg Hirschland op een mooie dag twee heren op bezoek, die in het boek figureren als Ruben en Jean-Luc. Hij had Ruben een paar jaar daarvoor leren kennen tijdens een 'training' diepzeeduiken en liet in zijn boek doorschemeren dat dit traningsmaatje lid was van een Israëlische geheime dienst. Al spoedig bleek dat Ruben's vriend Jean-Luc tot de personeelsleden van het Zwembad (2) behoorde. De directie daarvan bleek met een probleem te zitten. Kort nadat Ronnie Brunswijk in de zomer van 1986 zijn Jungle Commando had geformeerd had zij namelijk een infiltratiepoging op touw gezet. Maar nog voordat de koffie koud was viel de Franse infiltrant door de mand en werd hij na veel quatres et cinqs teruggestuurd. Gezien het verloop van de strijd in Oost-Suriname en de groeiende vluchtelingenstroom richting Frans Guyana zou de Franse geheime dienst toch graag weer over een 'antenne' willen beschikken in de directe omgeving van Brunswijk. Opnieuw een Fransman sturen zou te riskant zijn. Maar een Nederlander zou meer kans maken. Bovendien zou het feit dat Hirschland een aantal moderne talen behoorlijk onder de knie had en over bloeiende contacten met de Nederlandse pers beschikte, hem een uitstekende entree bij Brunswijk bezorgen. Kortom, hij was voor de directie van het Zwembad een perfecte kandidaat.

Klein
Ruben kaartte nog een ander probleem aan. Al een paar jaar was ene Yaïr Klein in Zuid-Amerika bezig met activiteiten die in sommige ogen niet of nauwelijks door de beugel konden. Ruben's superieuren waren ervan op de hoogte dat Klein's firma Spearhead al een agent in Cayenne had geposteerd en wilde graag weten of de firma soms expansie zocht in het door Brunswijk beheerste gebied. Klein was een kolonel buiten dienst van de Israëlische para's, die al geruime tijd bezig was een smerig stukje geschiedenis te schrijven. Begin jaren tachtig was hij - uiteraard met medeweten van de Israëlische autoriteiten - begonnen met de training van huurlingen en het leveren van nuttige spullen voor het welslagen van hun vaak geheime acties. Voor leuke praktijkoefeningen diende in die periode de oorlog bij de buurtjes in Libanon.
Ongeveer tezelfdertijd vormden zich in Colombia de cocaïnekartels van druglords als Escobar en Gacha. Voor de bescherming van hun belangen keken zij uit naar experts op het gebied van de snelle dood, geheugen opfrissende martelingen, intimidatie van de bevolking etc. Omdat het witwassen van hun drugswinsten al grotendeels in handen was van een aantal uit Israël afkomstige financiële whizzards (3), duurde het niet lang voor er een verbinding werd gelegd met het ludieke schooltje van Klein, dat in een later stadium ook nog kon beschikken over de educatieve gaven van figuren als Mike Harari (het voormalige hoofd van de Metsada, de toenmalige dirty tricks-afdeling van de Mossad) en Pessach Ben-Or (onder andere gewezen Mossad-filiaalhouder in Mexico). Klein ging naarstig aan de slag voor zijn nieuwe clientèle en formeerde de Hod Hahanit (Hebreeuws voor werpspies). Een uit Israëlische huurlingen samengestelde elite eenheid, waarvan de leden voor hun boeiende werkzaamheden minimaal zesduizend dollar per maand beurden, aangevuld met forse bonussen. Een deel van die werkzaamheden bestond uit het ronselen van jonge Colombianen op het platteland voor een para-militaire opleiding. Daarna werden zij ondergebracht in eenheden van 500 à 600 man en tot de tanden bewapend door de gezelligheidsvereniging van Klein. Uiteraard niet voor des keizers baard (4).
Ondertussen was Mike Harari de rechterhand geworden van de Panamese gezaghebber generaal Manuel Noriega en had Ben-Or zich in de militaire leiding van de Nicaraguaanse Contra's gemanouvreerd. Het drietal hield zich echter niet alleen bezig met strategische zaken, maar ook met de daarmee nauw verbonden drugshandel in de regio. Die had dankzij de Iran/Contra-operatie van Oliver North en trawanten, waarbij de wapens-voor-drugsdeals als basis dienden, een geweldige vlucht genomen. Niet in het minst door het feit, dat de logistiek vrijwel geheel onder controle stond van de noest samenwerkende Amerikaanse en Israëlische geheime diensten en de hele operatie gesteund werd door het Witte Huis.

Eind 1986 kwam onder invloed van een toenemend aantal lekkages in de Amerikaanse pers de organisatie langzamerhand onder druk te staan. Het zou tot eind 1989 duren voor er een einde kwam aan Yaïr Klein's zeven vette jaren in Colombia en de ondergang van het Medellin-kartel van Escobar cs. zich begon af te tekenen. Aanleiding was de moord op de Colombiaanse presidentskandidaat Luis Carlos Galan op 18 augustus 1989. Onderzoek wees uit dat de aanslag op deze verklaarde tegenstander van het Medellinkartel was gepleegd door een aantal met Uzi's bewapende leden van Klein's para-militaire opleidingsinstituut. De Uzi's hadden deel uitgemaakt van een uit Miami afkomstige partij van in totaal 500 automatische wapens, die via Antigua (eilandje in het Caribisch gebied) zijn weg naar Colombia had gevonden en betaald was met heel wat neusladingen cocaïne. De Mossad beschikte voor dit soort handel al sinds 1983 over een uitvalsbasis op Antigua. Een meloenenkwekerij diende als cover. Het bedrijf was in dat jaar opgezet door drie voor de Mossad werkende Israëlische zakenlui: Pinchas Shahar, Maurice Sarfati en Haim Polani. Zij hadden voor hun project de financiële medewerking gevraagd van de Overseas Private Investment Corporation (OPIC), een Amerikaanse semi-overheidsinstelling. Als referentie had het trio het later zo beruchte filiaal van de BCCI (Bank of Credit and Commerce International - zie Kleintje 243) in Miami opgegeven alsmede Bruce Rappaport, een topman van de Bank of New York/Inter Maritime Bank. De bankier beschikte over uitstekende contacten met de Mossad en was een persoonlijke vriend van de toenmalige directeur van de CIA, William Casey. Verder onderhield hij al in de jaren zeventig, toen de Amerikaanse wapenfanaat dr. Gerald Bull zijn nieuwe howitzers op het eiland uitprobeerde, warme betrekkingen met de autoriteiten op Antigua. Het was dan ook niet verwonderlijk dat OPIC na de enthousiaste reacties van zowel BCCI als Rappaport twee miljoen dollar in het meloenenproject stak. Jaren later besefte de leiding van OPIC dat zij het slachtoffer was geworden van zwendelaars en verkocht haar aandeel in de kwekerij voor een appel en een ei aan... Rappaport.
In het licht van deze duistere internationale complotten in Midden-Amerika waarbij een mensenleven de waarde heeft van een overrijpe zuidvrucht, is het op zijn minst merkwaardig dat in 1987 twee geheim agenten van verschillende pluimage aan een Nederlandse muziekproducent verzochten een oogje in het zeil te houden in een aanpalend oorlogsgebied. En er vanzelfsprekend aan toevoegden dat zij hem niet zouden dekken als hij tegen de lamp liep of anderszins in moeilijkheden kwam (in spionagejargon: "deniability"). Maar het zou nog merkwaardiger worden.

Castro
Na een korte trip naar Israël vertrok Hirschland op 14 augustus 1987 via Frans Guyana naar Oost-Suriname in gezelschap van Werner van der Berg, kapitein bij het Nederlandse Corps Commando's. Van der Berg had de opdracht na te gaan welke politieke opvattingen bij de rebellen leefden, of hun poging om de poten onder Bouterse's stoel te demonteren kans van slagen had en of er sprake was van drugsdoorvoer in het betrokken gebied. Na een ontmoeting in Frans Guyana met kolonel buiten dienst Bas van Tussenbroek, een voormalige militaire attaché in Paramaribo die voor Brunswijk als liaison optrad met allerlei Nederlandse autoriteiten en de Franse en Amerikaanse geheime diensten, trok Hirschland samen met Van der Berg en een "dr. John" van de CIA de Surinaamse jungle in. Een paar dagen later stond hij voor het eerst oog in oog met Ronnie Brunswijk. Hirschland verbleef drie weken bij het Jungle Commando. Toen keerde hij terug naar Nederland. Zijn besluit stond vast. Hij zou als persoonlijk adviseur van Brunswijk deel gaan nemen aan de strijd tegen de kliek van Bouterse. In Den Haag rapporteerde hij zijn bevindingen aan de enthousiaste Jean-Luc, die hem van verdere instructies en informatie voorzag. Verder bracht hij de Surinaamse politieke vertegenwoordiging van Brunswijk in Nederland (Chin a Sen, Jozefzoon en Marschall) in contact met Nederlanders die wellicht Brunswijk financieel zouden willen ondersteunen (5) en paste hij zijn eigen zaken aan bij de nieuwe situatie. Op 30 oktober 1987 liet hij alles in Nederland achter zich en begon aan een nieuw hoofdstuk in zijn woelige leven.

Het Jungle Commando bestond niet enkel uit in de verdrukking gekomen Surinaamse bosnegers. Ook een klein contingent MiddenAmerikaanse huurlingen had zich erbij aangesloten. Het stond onder leiding van de Cubaanse banneling Frank Castro en bij diens afwezigheid van Jose Marcos, een agent van het filiaal van de Drugs Enforcement Agency (DEA) in Miami. Hirschland zou nog in 1998 volhouden dat Castro een CIA-agent was. Maar zo eenvoudig lag het niet. Frank Castro had na de machtsovername op Cuba door zijn naamgenoot Fidel de benen genomen naar Florida en was het hoofd geworden van het FLNC, het Nationale Bevrijdingsfront van Cuba. Zijn volgelingen kregen met steun van de CIA ondermeer militaire opleidingscursussen op Castro's Golden Falcon Skydiving Club in de everglades. Zij raakten in de loop der tijd betrokken bij de talloze pogingen van de CIA/Mafia-combine om Fidel te kelen en werden daarnaast door verschillende Latijns-Amerikaanse geheime diensten ingehuurd voor allerlei tegen links gerichte terreurdaden in de regio. Langs deze weg kwam Castro's organisatie haast logischerwijze terecht in het Midden-Amerikaanse gedeelte van de Iran/Contra onderneming. Castro verbond zich samen met zijn kompaan Francesco Chanes, medeëigenaar van een Amerikaans visimportbedrijf, met de Mexicaanse drugskartelleiders Quintero en Gallardo. En er kwam een contact tot stand met Pessach Ben-Or, de vertegenwoordiger van Klein's organisatie bij de militaire leiding van de Nicaraguaanse Contra's.
Deze Frank Castro maakte kort na de vorming van het Jungle Commando in 1986 zijn entree bij Brunswijk. In diens hoofdkwartier op Stoelmans-eiland werd een sterke zender geïnstalleerd voor radiocontact met Van Tussenbroek, Miami en Santo Domingo, de hoofdstad van de Dominicaanse republiek. Dat laatste was niet zo verwonderlijk, want daar bevond zich Castro's tweede huis. Hij was getrouwd met een dochter van een Dominicaanse admiraal, die zich tot de intimi van de president van het land mocht rekenen. Het kan dan ook geen toeval zijn geweest dat in diezelfde beginperiode generaal Muralis van de Dominicaanse Republiek zijn opwachting maakte bij Brunswijk. En wij mogen met een gerust hart aannemen dat deze generaal niet in Brunswijk's jungle verscheen om de kokosnotenoogst te aanschouwen. Temeer daar hij als afgevaardigde optrad van generaal Mejias die doorging voor één van de belangrijkste CIA-contacten in de Dominicaanse Republiek. Vraag is wel wat al deze experts op het gebied van wapens- annex drugshandel een kleine drie jaar in Oost-Suriname hebben uitgevreten.

Zeker is dat Amerikaanse wapenleveranties aan Brunswijk zijn uitgebleven. Maar de geruchten over drugshandel door Brunswijk's Midden-Amerikaanse huurlingen werden in 1988/1989 steeds sterker. Mogelijk is dat de reden geweest voor de afnemende humanitaire hulp vanuit Nederland en de op zijn minst aarzelende houding die sommige Tweede Kamerleden aannamen tegenover de steeds recalcitranter optredende Frits Hirschland, die geen snars leek te begrijpen van het gebrek aan steun voor Brunswijk vanuit politiek Den Haag. In het volgende Kleintje volgen wij de verdere avonturen van Hirschland in het Caribisch gebied en in Nederland in de periode daarna.

noten:
1. "Dossier Moengo: 290 uur" / Frits Hirschland. - DenHaag: Cast Publishing, 1991
2. Het hoofdkwartier van de Franse geheime dienst was jarenlang gevestigd in een voormalig zwembad in Parijs. Vandaar dat de dienst vaak werd aangeduid met "het Zwembad".
3. Eén van hen was Isaac Kattan, die naar eigen zeggen zijn aandeel in de operaties belegde in Israëlische waardepapieren.
4. Zie "Zwitserland wast witter" / Jean Ziegler. - Amsterdam: Uitgeverij Balans, 1990
5. Er waren in die begintijd nogal wat Nederlanders die brood zagen in het Jungle Commando van Brunswijk en geld staken in allerlei initiatieven om hem te steunen. Zo stond in 1987 een volledig uitgerust groepje vechtjassen van voornamelijk Indische afkomst gereed om af te reizen naar Oost-Suriname. De zaak werd afgeblazen toen hun leider, die Brunswijk de fijne kneepjes van een guerrilla moest gaan bijbrengen, plotseling overleed. Dat was de voormalige KNIL-kapitein Raymond Westerling.

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 329, 5 februari 1999

  • Datum: .

Naar aanleiding van de dood van muziekproducent, publicist en p.r.-adviseur Frits Hirschland namen wij in het vorige Kleintje de inhoud van zijn boek Dossier Moengo uit 1993 nog eens onder de loep. Het boek had betrekking op de belevenissen van Hirschland bij het Surinaamse Jungle Commando in de jaren 1987/1991. Naast een hoog 007-gehalte namen wij in de beschreven gebeurtenissen ook sporen waar van de Iran/Contra-affaire. In deze aflevering het tweede deel.

door Jan Portein

Juni 1988. De toestand in Oost-Suriname werd langzamerhand minder rooskleurig. Vooral op humanitair gebied. Hirschland reisde steeds vaker naar Frans Guyana om aan te kloppen bij de daar verblijvende Nederlandse hulpverleners, onder wie kolonel buiten dienst Bas van Tussenbroek. Die fungeerde namelijk niet alleen als intermediair tussen het Jungle Commando en al dan niet officiële Nederlandse, Franse en Amerikaanse instanties (zie vorige Kleintje). Hij was tevens één van de sluismeesters voor de financieringsstroom ten behoeve van de humanitaire hulp. Daartoe had het Zeister Zendings Genootschap (ZZG) een rekening geopend bij een filiaal van de Banque de Paris in Frans Guyana, waarlangs in de loop der tijd in totaal 31 miljoen gulden zou passeren. Voornamelijk afkomstig van het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. Van Tussenbroek was gerechtigd grepen uit die kas te doen. Maar moest dat uiteraard wel verantwoorden om de boekhouding netjes op orde te houden.
De ex-kolonel lapte dat echter herhaaldelijk aan de laars en gaf forse bedragen uit aan niet gespecificeerde doelen. Bij het hoofdkwartier van ZZG in Nederland vormden die slordigheden aanleiding tot onrust en uiteindelijk tot het besluit om in te grijpen. Op 22 juni stuitte Hirschland dientengevolge op een onaangename verrassing: de kas was leeg. Geen hulp meer. Althans niet via Van Tussenbroek. Vanaf die tijd groeide Hirschland's wantrouwen ten opzichte van de ex-kolonel met de dag. Mede gevoed door de uitstekende relatie die bleek te bestaan tussen Van Tussenbroek en Frank Castro, de met de CIA verbonden Cubaanse bannelingenleider met zijn enorme expertise op het gebied van wapens- en drugshandel. Die relatie resulteerde onder andere in "ondoorzichtige" gebeurtenissen in de woning van de kolonel. Aldus Hirschland in zijn boek. Helaas zonder specifiek te worden. Maar gezien Castro's conspiratieve verleden en zijn actieve aandeel in de Iran/Contra-affaire is het niet zo moeilijk om dat "ondoorzichtige" een plaats te geven in dit verhaal. Of Hirschland deze waarnemingen ook heeft doorgegeven aan zijn oorspronkelijke opdrachtgevers of dat hij daarover is gedebriefd werd nergens in zijn epos vermeld. Feit is wel dat één van de routes voor de aarzelend op gang komende drugsdoorvoer via Suriname en Frans Guyana liep (1).

Vermoedens en geruchten
Ook de aanvankelijk redelijke verstandhouding tussen Brunswijk's secretaris en de autoriteiten in Frans Guyana kwam in het najaar van 1988 langzaam in een lagedrukgebied terecht. De oorzaak lag in feit dat veiligheidsfunctionarissen pogingen van Hirschland verijdelden om in contact te komen met een vlucht Nederlandse Kamerleden die aan de Franse kant van de Marowijne was neergestreken om te zien of de Oost-Surinaamse vluchtelingen in hun tijdelijk buitenverblijf nog behoefte hadden aan paracetamolletjes, paraplu's, tandpasta en closetrollen. Het gevoel van onmacht bij Hirschland, in zijn sterrol van roepende in de jungle, groeide. Evenals zijn verbale geweld, dat zich nu eveneens tegen de Fransen richtte. In december pikten de haantjes dat gekrakeel niet meer en verklaarden de Nederlandse schreeuwlelijk persona non grata in hun overzeese gebiedsdeel. In arren moede vertrok Hirschland nog diezelfde maand naar Den Haag om opnieuw op het Binnenhof en omstreken de zaak van het Jungle Commando te bepleiten. Hij had zijn hielen nauwelijks gelicht of er landde een Dakota van Castro in Brunswijk's voortuintje op het diep in de jungle gelegen Stoelmans-eiland. Volgens Hirschland's versie niet met de al zo lang beloofde wapens, maar met een paar uniformen. Net zo gek als een container met Rizla-vloeitjes uit Afghanistan. Geen wonder dus dat in de rapporten van verschillende geheime diensten die zich met de toestand in Oost-Suriname bezighielden steeds meer gewag werd gemaakt van mogelijke drugsdoorvoer.
Op 19 juni 1989 liet de Nederlandse ambassadeur in Parijs, Jonkheer M. Vegelin van Claerbergen, aan Buitenlandse Zaken in Den Haag weten dat de Braziliaanse geheime dienst sterke vermoedens had, dat de huurlingen van Brunswijk zich bezighielden met de handel in cocaïne. De Fransen waren geneigd die berichten te geloven en wezen erop dat de verharde landingsstrips in de binnenlanden van Suriname uitermate geschikt waren voor tussenstops van kleine vliegtuigen. Zij hadden alle gesprekken van Castro met Van Tussenbroek en met zijn mensen bij het Jungle Commando afgeluisterd en op tape gezet, maar beschikten bijvoorbeeld met betrekking toto de antecedenten van Castro's personeel over te weinig gegevens om er echt een bonbon bloc van te kunnen maken. Ook de regering in Paramaribo schermde met zo'n tape. Waarschijnlijk een copie van de Franse. Op het aanbod van Lance Hopkins, de Amerikaanse zaakgelastigde in de Surinaamse hoofdstad en voormalig CIA-agent (2), om de tape langs het bestand van de DEA te halen werd door de Surinaamse autoriteiten niet gereageerd.
Op 21 juni 1989 liet Joop Hoekman, de Nederlandse collega van Hopkins, aan Den Haag weten dat de Franse visie ten aanzien van de landingsstrips correct was, maar de "tot nu toe gebruikte strips liggen in een gebied dat niet door Brunswijk wordt beheerst en waarover hij geen controle heeft". Over bezoekjes van Castro's Dakota aan Stoelmanseiland repte de kennelijk goed geïnformeerde Hoekman niet. Integendeel: "...ook al zou men blijven geloven in een hard drugs-connectie, dan zou het zeer onverstandig zijn zulks te ventileren omdat de Surinaamse regering hieraan een argument kan ontlenen om geen regeling met Brunswijk te treffen". Daar leek het aanvankelijk trouwens wel op en omdat bovendien de aanvoer van voedsel, sigaretten, drank, benzine etcetera stokte vanwege geldgebrek, bezette het Jungle Commando in september van dat jaar Moengo. Een dorp van uiterst strategisch belang. Moengo ligt namelijk op de enige fatsoenlijke route tussen Paramaribo en Frans Guyana en huisvest een elektriciteitscentrale die ook Paramaribo van stroom voorziet. Daarnaast is een factor van belang dat in Moengo de verwerking plaatsvindt van de voor de Surinaamse economie en de Amerikaanse aluminiumindustrie zo belangrijke bauxiet. Door die bezetting dwong Brunswijk de regering in Paramaribo tot onderhandelingen over een minnelijke schikking en een verdeling van de buit, grotendeels bestaande uit de opbrengsten uit de houtkap en de goudwinning.

Bouterse onder pressie
Ondertussen probeerde de vanuit Den Haag opererende Hirschland wapens in de richting van Brunswijk te dirigeren van een wat zwaarder kaliber dan de FAL- en jachtgeweren die tot dan toe bij het Jungle Commando in gebruik waren. Maar het zat hem niet mee. In Marseille werd een container vol met dit soort ongein geconfisceerd en zijn pogingen om bij Castro wat los te peuteren liepen niet op rolletjes. Dat laatste geeft overigens te denken over de werkelijke bedoelingen van het Witte Huis ten aanzien van Bouterse. In de eerste jaren van Reagan's presidentschap leefden er nog serieuze plannen om het als links geafficheerde regime in Paramaribo met de grond gelijk te maken. Aanvankelijk via allerlei politieke intriges (zie het artikel "Hafmo addio" in Kleintje 324), later ook met militair getinte ingrepen. In het kader van dit verhaal is een bericht uit de New York Times van 19 juli 1983 niet van belang ontbloot. Het blad meldde dat op de eerste van die maand in Florida (!) een uit Noord- en Latijns-Amerikanen samengestelde groep huurlingen had klaargestaan om te worden overgevlogen naar Paramaribo om daar een einde te maken aan het regime van Bouterse. Ter plekke zou de groep assistentie krijgen van een Nederlands/Surinaams team. Door loslippigheid bij dat laatste team was het plan uitgelekt in Den Haag en de Nederlandse regering had er via Washington een stokje voor gestoken.
Een paar maanden later, op 25 oktober 1983, verpletterde een buitenproportionele Amerikaanse troepenmacht een linkse vlek in het Caribisch gebied: Grenada. Bouterse verzocht alle Cubaanse diplomaten en adviseurs onmiddellijk het land te verlaten. Een van de redenen voor dat besluit moet volgens verschillende Amerikaanse bladen uit die tijd de overtuiging van de Surinaamse legerleider zijn geweest dat Havanna achter de Amerikaanse ingreep op Grenada zou hebben gestaan. De valse informatie die aan die overtuiging ten grondslag lag zou hem door Amerikaanse diplomaten in Paramaribo zijn verstrekt. De uitwijzing zorgde in Washington wel voor een wat ambivalentere houding ten opzichte van het regime Bouterse. Inmiddels was de Iran/Contra-operatie langzaam op gang gekomen. Gezien de goede ligging van Suriname en de intensieve contacten met het zich tot narcostaat ontwikkelende Nederland moet bij Oliver North cs. de vraag zijn opgeweld of via het land van Desi niet een nieuwe lijn voor hun wapens- en drugsoperaties kon worden geïnstalleerd. In Nederland werd de bal aan het rollen gebracht door Dale Laverty, het hoofd van de DEA-afdeling in Den Haag, die in die periode ook betrokken was bij de volgens velen aan de Iran/Contra-affaire gerelateerde operatie rond de Fransman Michel Bosio (3). In samenwerking met de onder de competentie van minister van Justitie Korthals Altes opererende CRI werd de Nederlander Dick Stotijn (alias "de Danser") in de zomer van 1984 de Surinaamse scène opgeduwd om te sonderen naar de mogelijkheden bij de hofhouding van Bouterse (4). De Amerikaans/Nederlandse combine vond een gesprekspartner in Etienne Boerenveen, de rechterhand van Bouterse. Er volgden vele (telefonische) contacten. Daarbij eisten de DEA-agenten van de zijde van Boerenveen onder meer veiligheids-garanties voor de voorgenomen drugstransporten en een reeks van facilitaire voorzieningen bij de landingsstrips voor het snel bijtanken van vliegtuigen, beveiliging etcetera. Verder bestookten zij hem met vragen over de mogelijkheden voor de aanvoer van de voor cocaïneproduktie zo noodzakelijke ether via Surinaamse havens. Boerenveen deed allerlei toezeggingen en schilderde in vrolijke tinten de potentie van Suriname met betrekking tot dit zo profijtelijke onderdeel van de wereldhandel. Alles kwam keurig bij de DEA op tape te staan. De facto werden echter maar weinig substantiële vorderingen gemaakt. In het vroege voorjaar van 1986 besloot de DEA dan ook een einde te maken aan de operatie, lokte Boerenveen en een paar andere Surinaamse onderhandelaars naar Miami en liet ze arresteren. Tijdens het proces versus Boerenveen en zijn kornuiten kwam aan het licht, dat voor de aanvang van de DEA-operatie uit nooit sprake was geweest van een drugslijn vanuit of via Suriname. Niettemin verdween Boerenveen wel voor vijf jaar achter de tralies wegens "conspiracy". Uitgelokt door de DEA in Miami. Een paar maanden na het proces Boerenveen werden bij Bouterse de duimschroeven verder aangedraaid om zijn medewerking af te dwingen. Toen vormde zich namelijk in Oost-Suriname Ronnie Brunswijk's Jungle Commando. Al in een vroeg stadium kreeg het de steun van Frank Castro's dodelijke handelsvereniging, die nauwe banden onderhield met de CIA en... de DEA in Miami. Het duurde niet lang voordat het grote gerucht zich verspreidde.
In Bouterse's deel van Suriname zou via de landingsstrips cocaïne worden doorgevoerd. Sterker nog, er zou in de binnenlanden van Suriname zelf al cocaïne worden geproduceerd. En de organisatie van al dit moois zou in handen zijn van Cubanen. In Nederland kwam tegelijkertijd een aarzelend aanvoerstroompje cocaïne op gang vanuit Suriname. De koeriers werden met rust gelaten. Zelfs als ze werden betrapt (5). In 1989 (vergelijk de missives van Vegelin en Hoekman) begon het stroompje iets meer allure te krijgen en men besloot tot de vorming van het zogenoemde CoPa (Colombia/Paramaribo)-team. Officieel om aan die groeiende stroom van Colombiaanse cocaïne via Suriname adequaat het hoofd te kunnen bieden. Maar wellicht ook om de infrastructuur voor de zogeheten begeleide doorvoer aan te passen en te moderniseren. Weliswaar waren bijvoorbeeld de CIA-operatie Indigo Sky (6) en de wapens-voor-drugsdeals binnen het kader van de guerrillastrijd in Afghanistan (7) vlekkeloos verlopen. Maar affaires als die rond Bosio hadden aangetoond, dat men alert moest blijven. Per saldo ging het niet alleen om de belangen van allerlei bevriende geheime diensten bij hun strijd tegen de duistere bedreigers van de westerse wereld, maar ook om de financiële belangen van ons eigen Nederlandse en buitenlands establishment. Dat werd onlangs nog eens duidelijk toen bleek dat de vestiging van de ABN/AMRO - toen nog AMRO - in de Amsterdamse Sarphatistraat al in de jaren tachtig over een Zwitsers aandoende wasserette beschikte. Achter nummerrekeningen werden daar drugs- en ander onwelriekend kapitaal (soms onder het mom van winst uit diamanthandel) na een heftig sopje te drogen gehangen. Zonder dat justitie, het instituut van Duitenberg of knokploegen van respectievelijk Kok en Zalm ingrepen. Ondanks het feit dat zij redelijk op de hoogte waren (8).
Het jonge, enthousiaste CoPa-team moest voor de niet-ingewijden zijn bestaansrecht aantonen en juni 1990 maakte het dan ook zijn eerste grote klapper. Op Schiphol werd 87 kilo coke uit Suriname inbeslaggenomen en acht verdachten kregen de gelegenheid om de kwaliteit van de Nederlandse huizen van bewaring te testen. Een spektakelstuk dat breed in de pers werd uitgemeten. Het viel echter in het niet vergeleken met de sensationele gebeurtenissen in Paramaribo zelf, een paar maanden daarvoor. Meer daarover in het volgende Kleintje.

Noten.
1. Zie "De Bouterse Connectie" in De Groene Amsterdammer van 10 augustus 1994.
2. Zie J. Smith's "List of CIA-agents" (1985). Hopkins verbleef voor de CIA van 1972 tot 1975 in Uruguay, van 1978 tot 1980 in Moskou en daarna een kleine twee jaar in Ecuador.
3. De Fransman Bosio probeerde in de eerste helft van de jaren tachtig zijn noodlijdende airco-bedrijfje Russel Inc. op de been te houden via subsidies van het ministerie van EZ. Die werden hem inderdaad toegewezen, maar hij werd tegelijkertijd opgezadeld met een regeringswaarnemer. Vanaf die tijd raakte zijn bedrijf steeds meer in handen van figuren die connecties hadden binnen de internationale wapenhandel en met de DEA. Russel Inc. bleef noodlijdend en medio 1985 gaf de in het nauw gedreven Bosio toestemming om op naam van zijn firma een container Ghanese kokosolie te importeren ten behoeve van drie Nederlandse zakenmensen. Door de getipte politie werd in de bewuste container naast de Bounty-grondstof ook 650 kilo marihuana aangetroffen. De betrokken zakenlui waren bekenden uit het drugscircuit. De kwestie Bosio werd pas begin 1990 door een parlementaire onderzoekscommissie onder leiding van Hans Dijkstal ten grave gedragen. De talloze vragen bleven bijna vanzelfsprekend onbeantwoord (zie ook Kleintje 294)
4. Zie "De Danser: Hoe de drugshandel Nederland veroverde", Marcel Haenen en Hans Buddingh'. Uitgeverij De Arbeiderspers, 1994.
5. Zie bron noot 1.
6. Bij deze operatie ging de CIA midden jaren zeventig in Nigeria van start met de teelt van "poppies". Voor de verhulde verwerking ervan tot heroïne kocht de Agency de Star Breweryfabriek in Lagos. Vanaf 1976 werd het eindprodukt in grote hoeveelheden naar Amsterdam geëxporteerd. Daar werd het verpakt en verder verzonden naar de verkoopcentra in de wereld. Zie "Defrauding America" van Rodney Stich. Diablo Western Press, Californië, 1994.
7. Bij deze operatie waren de in Amsterdam gevestigde Afghaanse stamleider Wali en de inmiddels overleden Bossche advocaat Martin Roeffen betrokken.
8. Zie onder andere De Telegraaf 21 november 1998 en Volkskrant 19 december 1998. Eén van de rekeninghouders was de drugs- en diamanthandelaar Fouad Abbas, die in Nederland naamsbekendheid verwierf als kroongetuige in het proces tegen Johan Verhoek (alias "De Hakkelaar"). Uit het Financieel Dagblad van 8 december 1998 nog een paar leuke quotes: "De dienstverlening die het kantoor bood, trok een bepaald soort klanten aan. Niet alleen diamantairs. Naast groot-industrilen, wapenhandelaren en staatshoofden hadden ook een bekende tennisspeler en een televisiepresentator een rekening." en "De jaarlijkse omzet van zwart geld liep in de miljarden. Dat wist iedereen binnen de bank".

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 330, 5 maart 1999

  • Datum: .

In de twee vorige edities van Kleintje Muurkrant besteedden wij al aandacht aan de bemoeienissen van het beruchte koningskoppel CIA/DEA bij de ontwikkeling van Suriname tot een narcostaat. Aanleiding tot deze kleine serie was de dood van Frits Hirschland, muziekproducent, p.r.-man, publicist en ex-secretaris van de Surinaamse Jungle Commando-leider Ronnie Brunswijk. En als leidraad diende Hirschland's uit 1993 daterende boek "Dossier Moengo". Dit derde en laatste deel heeft betrekking op de rigoureuze manier waarop de vrede tussen Bouterse en Brunswijk tot stand werd gebracht.

door Jan Portein

Begin maart 1990 maakte Bay of Pigs-veteraan en actief lid van Oliver North's Iran/Contra-genootschap Frank Castro weer eens zijn opwachting bij Brunswijk om te praten over de vorderingen binnen het vredesoverleg tussen de leider van het Jungle Commando en de regering in Paramaribo. Het einde van het touwtrekken daarover leek in die periode weliswaar in zicht, maar Bouterse was nog niet over de streep. Tijdens het gesprek ontvouwde Castro een plan om de zaak te forceren. Een plan met een dubbele bodem. Het verhaal zoals dat later tegenover de pers moest worden opgehangen behelsde het volgende: Castro zou een vliegtuig met een aardige lading cocaïne naar Suriname sturen. Het vliegtuigje zou boven de jungle van Desi's own country verdwalen en op een afgelegen weg bij Moengo landen. Bij verhoor van de bemanning zou blijken dat de snuif voor Bouterse bestemd was. Daarmee zou dan het ultieme bewijs zijn geleverd dat Bouterse tot zijn schouderbladen in de drugshandel zat en de regering-Bush zou zich dan genoodzaakt zien de politieke scene in Suriname schoon te vegen.
Op het oog een futiel plan. Al was het alleen maar omdat in Castro's scenario geen gebruik kon worden gemaakt van de officiële airstrip bij Moengo en er eveneens in was opgenomen dat de bomen aan beide zijden van de als landingsbaan gekozen weg gekapt moesten worden. Bovendien moesten dan op die provisorische landingsbaan witte strepen worden aangebracht. Daarmee was het hele verhaal rond het "verdwalen" van het vliegtuig a priori al een farce. Daarnaast zag de Amerikaanse regering in 1990 geen enkele aanleiding om Bouterse te verwijderen. En als zij dat al had overwogen dan zou de door Castro gecomponeerde operette met Brunswijk als heldentenor niet nodig zijn geweest. Zoals wij echter in deel twee van "Raadsels rond Moengo" al uit de doeken hebben gedaan, bestond toen in het Washington van George Bush ten aanzien van de situatie in Suriname inmiddels een andere visie dan bijvoorbeeld ten tijde van de septembermoorden in het najaar van 1982. De opruiming van het oude Iran/Contra-netwerk in Colombia, Panama en andere Middenamerikaanse landen inclusief de aangebrand geraakte routes voor de lucratieve drugs- en wapenhandel van de CIA/DEA was in volle gang. Zo was het Medellínkartel zo goed als uitgeschakeld (1), de Panamese machthebber Noriega ten val gebracht (2) en aan de ondergang van de BCCI werd al enige tijd hard gewerkt (3). Dit alles vormde de achterliggende reden om de inmiddels voorzichtig ontwikkelde alternatieve routes aanzienlijk uit te breiden. Ook die via Suriname. Een groeiende dissonant daarbij was de inmiddels al jaren voortslepende vete tussen Brunswijk en Bouterse. Aan die situatie moest een einde worden gemaakt.

Castro's lokaas
Half maart liet Castro via zijn vertrouwde Nederlandse intermediair Van Tussenbroek aan Brunswijk weten dat het vliegtuig op 20 maart ergens in de middag in Moengo zou arriveren. Gezien de rol die Van Tussenbroek sedert 1986 had gespeeld (zie aflevering 2) moeten verschillende Nederlandse inlichtingendiensten en sommige leden van de toenmalige politieke top in Den Haag volledig op de hoogte zijn geweest van de dramatische dingen die komen gingen.
Op 19 maart rond twee uur in de middag stapten Brunswijk en zijn onderhandelingscommissie (onder wie Hirschland) aan boord van een Twinotter van de Surinaamse Luchtvaart Maatschappij om naar Paramaribo te vliegen voor de volgende etappe in de vredesbesprekingen. Kort daarvoor had de leider van het Jungle Commando aan een paar achterblijvende getrouwen opdracht gegeven een stuk weg bij het Suralco-complex boomvrij te maken en te voorzien van witte strepen. Daarna mocht niemand zich meer in die omgeving ophouden. Hirschland was grotendeels buiten deze affaire gehouden. Het enige dat hij wist was, dat Castro op korte termijn voor een surprise met een grote strik zou zorgen. En logischerwijs ging hij ervan uit dat het pakje van de Contra-Sint de lang verwachte wapens zou bevatten. Het overleg met Bouterse leverde weinig concreets op en het hotel waarin Brunswijk's delegatie verbleef maakte geen deel uit van de eredivisie. De onderhandelaars keerden de volgende dag rond kwart voor één dan ook behoorlijk uitgewoond in Moengo terug. Hirschland begaf zich linea recta naar zijn onderkomen, nam een flinke alcoholische versnapering en zeilde binnen een paar minuten weg in de armen van Morpheus. Daardoor miste hij net het aanzwellend geronk van Castro's vliegtuigje, dat om één uur op de afgesproken plek landde. Na een kort onderhoud met Brunswijk werd de Cubaans/Amerikaanse intrigant direct naar Frans Guyana gereden. De drie bemanningsleden van het vliegtuig werden "gearresteerd" en "verhoord".
Uit de officiële papieren bleek dat gezagvoerder Adolfo Rodriguez een kolonel buiten dienst van de Colombiaanse luchtmacht was. Uit zijn door hemzelf in het Spaans geschreven verklaring kwam naar voren dat de in zijn toestel aangetroffen 1000 kilo cocaïne bestemd was voor Santo Domingo in de Dominicaanse republiek. Castro zou in Suriname de financiële kant van de deal regelen en daarna terugvliegen naar Cali om de leverancier te betalen. De verklaring van de Colombiaanse boordwerktuigkundige Alfonso Cespedes Conde sloot daar naadloos op aan. Met de verklaring van het derde bemanningslid, Edgar Eduardo Fierro Vargas, was iets bijzonders aan de hand. Blijkbaar was deze niet bereid geweest om zijn ontboezemingen op schrift te stellen. In arren moede heeft de Surinaamse ondervrager Vargas' summiere verhaal toen maar op een A 4-tje als volgt samengevat: "Dinsdag, de 20e, om 6 uur 'smorgens, D.E.A.". Met enige slechte wil is daaruit te distilleren, dat meneer Vargas die dag om zes uur in Cali op pad was gegaan met Castro cs. en dat hij een relatie onderhield met de Drugs Enforcement Administration. Niet verrassend overigens binnen de context van deze serie. Om half zes bracht Morpheus Hirschland weer terug op aarde, waar Brunswijk's secretaris direct werd geconfronteerd met het nieuws over de aankomst van het vliegtuig en de opwekkende lading. In het daaropvolgende gesprek met de rebellenleider gaf hij zijn visie op Castro's cadeautje: Het was een bom onder het vredesoverleg en door het krankzinnige scenario zou men al gauw niet Bouterse als drugsdealer brandmerken, maar Brunswijk zelf. De bevelhebber van het Junglecommando gaf schoorvoetend toe dat die mogelijkheid erin zat maar maakte zich verder blijkbaar niet druk. En waarom ook? Zijn dag kon al niet meer stuk. Tijdens Hirschland's tirade koesterde hij namelijk een koffertje met 18 duizend dollar dat ook in het vliegtuig was aangetroffen en waarvan de bestemming onduidelijk was. In de dagen na die memorabele twintigste maart lekte de aankomst van het toestel uit Colombia met het lijntje coke ter waarde van meer dan 100 miljoen dollar snel uit. Ook in Paramaribo drongen die geruchten door. Het zou van grote invloed blijken te zijn op de nieuwe ronde van vredesonderhandelingen die in de week daarop op het programma stond.

Desi bijt
Op 23 maart even na de middag vertrokken Brunswijk en zijn onderhandelingsdelegatie (waarin de juist uit Nederland overgekomen Eddie Jozefzoon Hirschland verving) opnieuw naar Paramaribo. Zij werden door Bouterse niet al te vriendelijk ontvangen. De legerleider eiste van Brunswijk de onmiddellijke overdracht van de cocaïne, het vliegtuig en de drie Colombianen aan het Nationale Leger. Een getuige: "Hij (Brunswijk) kreeg pas echt problemen met Bouterse toen hij in 1989 (!) een ton cocaïne in beslag nam. Het spul was per vliegtuig aangevoerd en was bestemd voor De Baas (Bouterse)" (4). Hoe dit ook zij, praten over een vredesregeling was kennelijk niet meer aan de orde zo lang de zaak rond de 1000 kilo niet geregeld was. De volgende dag keerde Brunswijk terug naar Moengo. Jozefzoon bleef achter in Paramaribo. De kaarten waren geschut en Brunswijk had de hoogste troef. De dubbele bodem van Castro's scenario werd langzaam zichtbaar. Maar niet voor Hirschland. Die ging er nog steeds van uit, dat de Amerikanen het vredesoverleg wilden frustreren. Hij belde op zondag 25 maart naar Lance Hopkins, de Amerikaanse zaakgelastigde in Paramaribo. Het nummer van deze voormalige CIA-agent (zie deel 2) had Hirschland ooit eens gekregen om hem in gevallen van nood te kunnen bereiken. Hirschland informeerde bij Hopkins of de Amerikanen de cocaïne niet op korte termijn uit Moengo wilden weghalen. Hopkins beloofde binnen een uur terug te bellen. Na vele uren vergeefs te hebben gewacht nam Hirschland zelf opnieuw het initiatief en vroeg hoe het er voor stond. Hopkins deed een poging onsterfelijk te worden door te antwoorden dat de VS zich niet konden bemoeien met interne aangelegenheden van een land. Hij wenste Hirschland sterkte en hing op. That's what friends are for.
De volgende dag voegde Brunswijk zich weer bij de in Paramaribo achtergebleven leden van zijn onderhandelingsdelegatie en begaf zich naar het kabinet van Bouterse. Wat zich daar exact heeft afgespeeld is niet echt duidelijk, maar Bouterse moet zo hels zijn geweest dat hij twee van Brunswijk's begeleiders liet doodschieten en de rest van de delegatie uit Moengo liet arresteren. Brunswijk bleef ondanks de hachelijke situatie uiterst kalm. Tenslotte beheerste het Jungle Commando de belangrijke verbindingsweg met Frans Guyana, de stroomvoorziening van Paramaribo, het financieel/economisch zo belangrijke Suralco-complex (zie deel 1) en... een ton cocaïne. De toegesnelde internationale pers schreeuwde moord en brand, maar ondertussen moet een deal tussen Bouterse en Brunswijk tot stand zijn gekomen. Dat valt op te maken uit de verdere loop der gebeurtenissen.
Op zaterdag 31 maart bleken het vliegtuig en de bemanning al uit Moengo verdwenen te zijn, maar de cocaïne was er nog. Onder overweldigende journalistieke belangstelling werden de veertig zakken van elk 25 kilo haast plechtig door Brunswijk overgedragen aan vertegenwoordigers van de Surinaamse politiemacht. Enige tijd later zou alles verbrand zijn. Maar bloem is ook wit. Zeker is in ieder geval dat vanaf dat moment Brunswijk en zijn Jungle Commando door het Nationale Leger met rust werden gelaten; zij vertegenwoordigden in Oost-Suriname verder de facto de regering in Paramaribo. Een situatie die in 1991 werd geratificeerd. De buit was verdeeld. De coup van Frank Castro was geslaagd. De rol van Hirschland uitgespeeld. Na een paar maal door zijn oude kameraden te zijn opgesloten en mishandeld keerde hij in september 1991 voorgoed naar Nederland terug. Daar zou hij direct zijn aangepeild door het rudiment van de onder de competentie van premier Lubbers ressorterende Inlichtingen Dienst Buitenland met de vraag of hij in Paramaribo een poging wilde doen Bouterse te bewegen naar Brazilië te verhuizen. Met een oprotpremie van acht miljoen gulden uit een spaarpotje van Operatiën en Inlichtingen, het Nederlandse Gladio-filiaal dat door Lubbers in coma was geholpen na de wereldwijde publicitaire vloedgolf van eind jaren tachtig en begin negentig (5).
Een gelijksoortige poging van de IDB via Van Tussenbroek had in 1987 al schipbreuk geleden (6). Hirschland achtte de kans dat Bouterse op de voorstellen van Lubbers' IDB zou ingaan net zo minimaal als het inkomen van een bijstandsmoeder. De kans daarentegen dat hij zelf met zijn voeten naar voren naar Nederland zou terugkeren was in zijn perceptie levensgroot aanwezig. Dus wees hij het verzoek af. Hij schreef vervolgens zijn traumatische ervaringen over zijn verblijf in de Surinaamse jungle van zich af in "Dossier Moengo" en haalde verder van tijd tot tijd zijn gram met artikelen in de Allochtonenkrant. In één daarvan vermeldde hij dat Rob Lubbers, de broer van de premier, volgens bronnen op de Antillen daar drugsgeld zou witwassen. Het leek op blaffen tegen de maan. Zoals zo vaak als geheime diensten in het spel zijn. Inmiddels zijn in Nederland de processen wegens drugshandel tegen zowel Brunswijk als Bouterse begonnen. Beiden in absentia. Het Ministerie van Justitie kon nog niet zeggen wanneer luitjes als George Bush, Mike Harari en Frank Castro door het Openbaar Ministerie in Den Haag in staat van beschuldiging worden gesteld.

Noten:
1. In 1987 keerde de CIA zich af van het met de Iran/Contra-operatie verbonden Medellínkartel en ging in zee met de drugsproducenten van Cali. In december 1981 was het Medellínkartel onder druk van de CIA tot stand gekomen (zie "Defrauding America" van Rodney Stich. Diablo Western Press, 1994). Daarbij liet de Company Leonora Ochoa, een zuster van de gebroeders Ochoa die een leidinggevende rol speelden in Medellín, ontvoeren. Enige tijd na haar vrijlating trouwde zij met Theodore Shackley (een voormalige CIA - topman en een goede kennis van Frank Castro) die een bijzonder kwalijke reputatie had opgebouwd door zijn aandeel in sinistere operaties op Cuba (ondermeer Bay of Pigs), in Vietnam (Operatie Phoenix, met rond de 40.000 moorden), Libië (samen met zijn vriend Ed Wilson) en in de toen juist op gang gekomen Iran/Contra-operatie. Het idyllische paar vestigde zich in Medellín. Bij de totstandkoming van het Medellínkartel legden alle leiders 35.000 dollar op tafel voor de vorming van een eigen veiligheidsorganisatie. De opleiding en bewapening ervan kwam in handen van de voormalige Israëlische kolonel Yair Klein (zie deel 1 van deze serie). De Ochoa's werden begin 1990 gearresteerd. Pablo Escobar was de laatste der Mohikanen. Hij sneuvelde uiteindelijk in 1993.
2. In december 1989 liet president Bush de Iran/Contra-sporen in Panama uitwissen via militair ingrijpen. Noriega werd gearresteerd en overgebracht naar de VS voor berechting wegens drugshandel (!). Mike Harari, de Israëlische rechterhand van de Panamese generaal en een van de topfiguren binnen de Iran/Contra-operatie, kreeg de gelegenheid om naar zijn land terug te keren.
3. Vanzelfsprekend was de BCCI niet de enige bank die zich verrijkte met grootscheepse zwendel en witwasserij van drugs- annex wapenhandel, maar was op het hoogtepunt van haar bestaan misschien wel de grootste. Opvallend in dit verband is dat in 1989 Colombiaanse, Braziliaanse en Surinaamse drugsfiguren op uitgebreide schaal in plaats van het BCCI-filiaal het ABN/AMRO-filiaal in Noriega's Panama begonnen te gebruiken voor het witwassen van miljoenen dollars (Zie daarvoor "Baas Bouterse" van Marcel Haenen. Amsterdam: Uitgeverij Balans, 1999). BCCI werd in juni 1991 bewust ten val gebracht na eerst nog stevig te zijn leeggeroofd door allerlei instellingen die van de hoed en de rand wisten. Ook hier werden de sporen daarna zo goed mogelijk uitgewist.
4. Zie "Baas Bouterse" van Marcel Haenen. Amsterdam: Uitgeverij Balans, 1999.
5. De eerste noten van Lubbers' requiem voor de IDB weerklonken al in 1990. In 1991 volgde het klagend slotakkoord. Na een keurige afbouw van het decor verlieten de IDB-agenten het toneel. Ten tijde van het bizarre verzoek aan Hirschland om hulp in de strijd tegen Bouterse was de dienst dus al op sterven na dood.
6. Zie "Villa Maarheze, de geschiedenis van de inlichtingendienst buitenland" van Bob De Graaf en Cees Wiebes. DenHaag: Sdu Uitgevers, 1998.

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 331, 9 april 1999

  • Datum: .