Frits Hirschland is dood. Volgens de officiële lezing heeft de vijftigjarige voormalige muziekproducent, publicist en p.r.-adviseur op 3 januari van dit jaar in het Amsterdamse Amstelhotel zelf een einde gemaakt aan zijn bloemrijke bestaan. Zijn deelname aan de activiteiten van Ronnie Brunswijk's Jungle Commando in Oost-Suriname tussen 1987 en 1991 was zonder twijfel het meest enerverende gedeelte daaruit. Na zijn terugkeer schreef hij een boek over de ervaringen die hij in de strijd tegen Bouterse had opgedaan (1). Een boek vol raadsels dat niet de aandacht heeft gekregen die het verdiende.
door Jan Portein
Voorjaar 1987. In zijn buiten in La Boca aan de Cote d'Azur vlakbij Cannes kreeg Hirschland op een mooie dag twee heren op bezoek, die in het boek figureren als Ruben en Jean-Luc. Hij had Ruben een paar jaar daarvoor leren kennen tijdens een 'training' diepzeeduiken en liet in zijn boek doorschemeren dat dit traningsmaatje lid was van een Israëlische geheime dienst. Al spoedig bleek dat Ruben's vriend Jean-Luc tot de personeelsleden van het Zwembad (2) behoorde. De directie daarvan bleek met een probleem te zitten. Kort nadat Ronnie Brunswijk in de zomer van 1986 zijn Jungle Commando had geformeerd had zij namelijk een infiltratiepoging op touw gezet. Maar nog voordat de koffie koud was viel de Franse infiltrant door de mand en werd hij na veel quatres et cinqs teruggestuurd. Gezien het verloop van de strijd in Oost-Suriname en de groeiende vluchtelingenstroom richting Frans Guyana zou de Franse geheime dienst toch graag weer over een 'antenne' willen beschikken in de directe omgeving van Brunswijk. Opnieuw een Fransman sturen zou te riskant zijn. Maar een Nederlander zou meer kans maken. Bovendien zou het feit dat Hirschland een aantal moderne talen behoorlijk onder de knie had en over bloeiende contacten met de Nederlandse pers beschikte, hem een uitstekende entree bij Brunswijk bezorgen. Kortom, hij was voor de directie van het Zwembad een perfecte kandidaat.
Klein
Ruben kaartte nog een ander probleem aan. Al een paar jaar was ene Yaïr Klein in Zuid-Amerika bezig met activiteiten die in sommige ogen niet of nauwelijks door de beugel konden. Ruben's superieuren waren ervan op de hoogte dat Klein's firma Spearhead al een agent in Cayenne had geposteerd en wilde graag weten of de firma soms expansie zocht in het door Brunswijk beheerste gebied. Klein was een kolonel buiten dienst van de Israëlische para's, die al geruime tijd bezig was een smerig stukje geschiedenis te schrijven. Begin jaren tachtig was hij - uiteraard met medeweten van de Israëlische autoriteiten - begonnen met de training van huurlingen en het leveren van nuttige spullen voor het welslagen van hun vaak geheime acties. Voor leuke praktijkoefeningen diende in die periode de oorlog bij de buurtjes in Libanon.
Ongeveer tezelfdertijd vormden zich in Colombia de cocaïnekartels van druglords als Escobar en Gacha. Voor de bescherming van hun belangen keken zij uit naar experts op het gebied van de snelle dood, geheugen opfrissende martelingen, intimidatie van de bevolking etc. Omdat het witwassen van hun drugswinsten al grotendeels in handen was van een aantal uit Israël afkomstige financiële whizzards (3), duurde het niet lang voor er een verbinding werd gelegd met het ludieke schooltje van Klein, dat in een later stadium ook nog kon beschikken over de educatieve gaven van figuren als Mike Harari (het voormalige hoofd van de Metsada, de toenmalige dirty tricks-afdeling van de Mossad) en Pessach Ben-Or (onder andere gewezen Mossad-filiaalhouder in Mexico). Klein ging naarstig aan de slag voor zijn nieuwe clientèle en formeerde de Hod Hahanit (Hebreeuws voor werpspies). Een uit Israëlische huurlingen samengestelde elite eenheid, waarvan de leden voor hun boeiende werkzaamheden minimaal zesduizend dollar per maand beurden, aangevuld met forse bonussen. Een deel van die werkzaamheden bestond uit het ronselen van jonge Colombianen op het platteland voor een para-militaire opleiding. Daarna werden zij ondergebracht in eenheden van 500 à 600 man en tot de tanden bewapend door de gezelligheidsvereniging van Klein. Uiteraard niet voor des keizers baard (4).
Ondertussen was Mike Harari de rechterhand geworden van de Panamese gezaghebber generaal Manuel Noriega en had Ben-Or zich in de militaire leiding van de Nicaraguaanse Contra's gemanouvreerd. Het drietal hield zich echter niet alleen bezig met strategische zaken, maar ook met de daarmee nauw verbonden drugshandel in de regio. Die had dankzij de Iran/Contra-operatie van Oliver North en trawanten, waarbij de wapens-voor-drugsdeals als basis dienden, een geweldige vlucht genomen. Niet in het minst door het feit, dat de logistiek vrijwel geheel onder controle stond van de noest samenwerkende Amerikaanse en Israëlische geheime diensten en de hele operatie gesteund werd door het Witte Huis.
Eind 1986 kwam onder invloed van een toenemend aantal lekkages in de Amerikaanse pers de organisatie langzamerhand onder druk te staan. Het zou tot eind 1989 duren voor er een einde kwam aan Yaïr Klein's zeven vette jaren in Colombia en de ondergang van het Medellin-kartel van Escobar cs. zich begon af te tekenen. Aanleiding was de moord op de Colombiaanse presidentskandidaat Luis Carlos Galan op 18 augustus 1989. Onderzoek wees uit dat de aanslag op deze verklaarde tegenstander van het Medellinkartel was gepleegd door een aantal met Uzi's bewapende leden van Klein's para-militaire opleidingsinstituut. De Uzi's hadden deel uitgemaakt van een uit Miami afkomstige partij van in totaal 500 automatische wapens, die via Antigua (eilandje in het Caribisch gebied) zijn weg naar Colombia had gevonden en betaald was met heel wat neusladingen cocaïne. De Mossad beschikte voor dit soort handel al sinds 1983 over een uitvalsbasis op Antigua. Een meloenenkwekerij diende als cover. Het bedrijf was in dat jaar opgezet door drie voor de Mossad werkende Israëlische zakenlui: Pinchas Shahar, Maurice Sarfati en Haim Polani. Zij hadden voor hun project de financiële medewerking gevraagd van de Overseas Private Investment Corporation (OPIC), een Amerikaanse semi-overheidsinstelling. Als referentie had het trio het later zo beruchte filiaal van de BCCI (Bank of Credit and Commerce International - zie Kleintje 243) in Miami opgegeven alsmede Bruce Rappaport, een topman van de Bank of New York/Inter Maritime Bank. De bankier beschikte over uitstekende contacten met de Mossad en was een persoonlijke vriend van de toenmalige directeur van de CIA, William Casey. Verder onderhield hij al in de jaren zeventig, toen de Amerikaanse wapenfanaat dr. Gerald Bull zijn nieuwe howitzers op het eiland uitprobeerde, warme betrekkingen met de autoriteiten op Antigua. Het was dan ook niet verwonderlijk dat OPIC na de enthousiaste reacties van zowel BCCI als Rappaport twee miljoen dollar in het meloenenproject stak. Jaren later besefte de leiding van OPIC dat zij het slachtoffer was geworden van zwendelaars en verkocht haar aandeel in de kwekerij voor een appel en een ei aan... Rappaport.
In het licht van deze duistere internationale complotten in Midden-Amerika waarbij een mensenleven de waarde heeft van een overrijpe zuidvrucht, is het op zijn minst merkwaardig dat in 1987 twee geheim agenten van verschillende pluimage aan een Nederlandse muziekproducent verzochten een oogje in het zeil te houden in een aanpalend oorlogsgebied. En er vanzelfsprekend aan toevoegden dat zij hem niet zouden dekken als hij tegen de lamp liep of anderszins in moeilijkheden kwam (in spionagejargon: "deniability"). Maar het zou nog merkwaardiger worden.
Castro
Na een korte trip naar Israël vertrok Hirschland op 14 augustus 1987 via Frans Guyana naar Oost-Suriname in gezelschap van Werner van der Berg, kapitein bij het Nederlandse Corps Commando's. Van der Berg had de opdracht na te gaan welke politieke opvattingen bij de rebellen leefden, of hun poging om de poten onder Bouterse's stoel te demonteren kans van slagen had en of er sprake was van drugsdoorvoer in het betrokken gebied. Na een ontmoeting in Frans Guyana met kolonel buiten dienst Bas van Tussenbroek, een voormalige militaire attaché in Paramaribo die voor Brunswijk als liaison optrad met allerlei Nederlandse autoriteiten en de Franse en Amerikaanse geheime diensten, trok Hirschland samen met Van der Berg en een "dr. John" van de CIA de Surinaamse jungle in. Een paar dagen later stond hij voor het eerst oog in oog met Ronnie Brunswijk. Hirschland verbleef drie weken bij het Jungle Commando. Toen keerde hij terug naar Nederland. Zijn besluit stond vast. Hij zou als persoonlijk adviseur van Brunswijk deel gaan nemen aan de strijd tegen de kliek van Bouterse. In Den Haag rapporteerde hij zijn bevindingen aan de enthousiaste Jean-Luc, die hem van verdere instructies en informatie voorzag. Verder bracht hij de Surinaamse politieke vertegenwoordiging van Brunswijk in Nederland (Chin a Sen, Jozefzoon en Marschall) in contact met Nederlanders die wellicht Brunswijk financieel zouden willen ondersteunen (5) en paste hij zijn eigen zaken aan bij de nieuwe situatie. Op 30 oktober 1987 liet hij alles in Nederland achter zich en begon aan een nieuw hoofdstuk in zijn woelige leven.
Het Jungle Commando bestond niet enkel uit in de verdrukking gekomen Surinaamse bosnegers. Ook een klein contingent MiddenAmerikaanse huurlingen had zich erbij aangesloten. Het stond onder leiding van de Cubaanse banneling Frank Castro en bij diens afwezigheid van Jose Marcos, een agent van het filiaal van de Drugs Enforcement Agency (DEA) in Miami. Hirschland zou nog in 1998 volhouden dat Castro een CIA-agent was. Maar zo eenvoudig lag het niet. Frank Castro had na de machtsovername op Cuba door zijn naamgenoot Fidel de benen genomen naar Florida en was het hoofd geworden van het FLNC, het Nationale Bevrijdingsfront van Cuba. Zijn volgelingen kregen met steun van de CIA ondermeer militaire opleidingscursussen op Castro's Golden Falcon Skydiving Club in de everglades. Zij raakten in de loop der tijd betrokken bij de talloze pogingen van de CIA/Mafia-combine om Fidel te kelen en werden daarnaast door verschillende Latijns-Amerikaanse geheime diensten ingehuurd voor allerlei tegen links gerichte terreurdaden in de regio. Langs deze weg kwam Castro's organisatie haast logischerwijze terecht in het Midden-Amerikaanse gedeelte van de Iran/Contra onderneming. Castro verbond zich samen met zijn kompaan Francesco Chanes, medeëigenaar van een Amerikaans visimportbedrijf, met de Mexicaanse drugskartelleiders Quintero en Gallardo. En er kwam een contact tot stand met Pessach Ben-Or, de vertegenwoordiger van Klein's organisatie bij de militaire leiding van de Nicaraguaanse Contra's.
Deze Frank Castro maakte kort na de vorming van het Jungle Commando in 1986 zijn entree bij Brunswijk. In diens hoofdkwartier op Stoelmans-eiland werd een sterke zender geïnstalleerd voor radiocontact met Van Tussenbroek, Miami en Santo Domingo, de hoofdstad van de Dominicaanse republiek. Dat laatste was niet zo verwonderlijk, want daar bevond zich Castro's tweede huis. Hij was getrouwd met een dochter van een Dominicaanse admiraal, die zich tot de intimi van de president van het land mocht rekenen. Het kan dan ook geen toeval zijn geweest dat in diezelfde beginperiode generaal Muralis van de Dominicaanse Republiek zijn opwachting maakte bij Brunswijk. En wij mogen met een gerust hart aannemen dat deze generaal niet in Brunswijk's jungle verscheen om de kokosnotenoogst te aanschouwen. Temeer daar hij als afgevaardigde optrad van generaal Mejias die doorging voor één van de belangrijkste CIA-contacten in de Dominicaanse Republiek. Vraag is wel wat al deze experts op het gebied van wapens- annex drugshandel een kleine drie jaar in Oost-Suriname hebben uitgevreten.
Zeker is dat Amerikaanse wapenleveranties aan Brunswijk zijn uitgebleven. Maar de geruchten over drugshandel door Brunswijk's Midden-Amerikaanse huurlingen werden in 1988/1989 steeds sterker. Mogelijk is dat de reden geweest voor de afnemende humanitaire hulp vanuit Nederland en de op zijn minst aarzelende houding die sommige Tweede Kamerleden aannamen tegenover de steeds recalcitranter optredende Frits Hirschland, die geen snars leek te begrijpen van het gebrek aan steun voor Brunswijk vanuit politiek Den Haag. In het volgende Kleintje volgen wij de verdere avonturen van Hirschland in het Caribisch gebied en in Nederland in de periode daarna.
noten:
1. "Dossier Moengo: 290 uur" / Frits Hirschland. - DenHaag: Cast Publishing, 1991
2. Het hoofdkwartier van de Franse geheime dienst was jarenlang gevestigd in een voormalig zwembad in Parijs. Vandaar dat de dienst vaak werd aangeduid met "het Zwembad".
3. Eén van hen was Isaac Kattan, die naar eigen zeggen zijn aandeel in de operaties belegde in Israëlische waardepapieren.
4. Zie "Zwitserland wast witter" / Jean Ziegler. - Amsterdam: Uitgeverij Balans, 1990
5. Er waren in die begintijd nogal wat Nederlanders die brood zagen in het Jungle Commando van Brunswijk en geld staken in allerlei initiatieven om hem te steunen. Zo stond in 1987 een volledig uitgerust groepje vechtjassen van voornamelijk Indische afkomst gereed om af te reizen naar Oost-Suriname. De zaak werd afgeblazen toen hun leider, die Brunswijk de fijne kneepjes van een guerrilla moest gaan bijbrengen, plotseling overleed. Dat was de voormalige KNIL-kapitein Raymond Westerling.
Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 329, 5 februari 1999
- Datum: .