Raadsels rond Moengo (002)
Naar aanleiding van de dood van muziekproducent, publicist en p.r.-adviseur Frits Hirschland namen wij in het vorige Kleintje de inhoud van zijn boek Dossier Moengo uit 1993 nog eens onder de loep. Het boek had betrekking op de belevenissen van Hirschland bij het Surinaamse Jungle Commando in de jaren 1987/1991. Naast een hoog 007-gehalte namen wij in de beschreven gebeurtenissen ook sporen waar van de Iran/Contra-affaire. In deze aflevering het tweede deel.
door Jan Portein
Juni 1988. De toestand in Oost-Suriname werd langzamerhand minder rooskleurig. Vooral op humanitair gebied. Hirschland reisde steeds vaker naar Frans Guyana om aan te kloppen bij de daar verblijvende Nederlandse hulpverleners, onder wie kolonel buiten dienst Bas van Tussenbroek. Die fungeerde namelijk niet alleen als intermediair tussen het Jungle Commando en al dan niet officiële Nederlandse, Franse en Amerikaanse instanties (zie vorige Kleintje). Hij was tevens één van de sluismeesters voor de financieringsstroom ten behoeve van de humanitaire hulp. Daartoe had het Zeister Zendings Genootschap (ZZG) een rekening geopend bij een filiaal van de Banque de Paris in Frans Guyana, waarlangs in de loop der tijd in totaal 31 miljoen gulden zou passeren. Voornamelijk afkomstig van het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. Van Tussenbroek was gerechtigd grepen uit die kas te doen. Maar moest dat uiteraard wel verantwoorden om de boekhouding netjes op orde te houden.
De ex-kolonel lapte dat echter herhaaldelijk aan de laars en gaf forse bedragen uit aan niet gespecificeerde doelen. Bij het hoofdkwartier van ZZG in Nederland vormden die slordigheden aanleiding tot onrust en uiteindelijk tot het besluit om in te grijpen. Op 22 juni stuitte Hirschland dientengevolge op een onaangename verrassing: de kas was leeg. Geen hulp meer. Althans niet via Van Tussenbroek. Vanaf die tijd groeide Hirschland's wantrouwen ten opzichte van de ex-kolonel met de dag. Mede gevoed door de uitstekende relatie die bleek te bestaan tussen Van Tussenbroek en Frank Castro, de met de CIA verbonden Cubaanse bannelingenleider met zijn enorme expertise op het gebied van wapens- en drugshandel. Die relatie resulteerde onder andere in "ondoorzichtige" gebeurtenissen in de woning van de kolonel. Aldus Hirschland in zijn boek. Helaas zonder specifiek te worden. Maar gezien Castro's conspiratieve verleden en zijn actieve aandeel in de Iran/Contra-affaire is het niet zo moeilijk om dat "ondoorzichtige" een plaats te geven in dit verhaal. Of Hirschland deze waarnemingen ook heeft doorgegeven aan zijn oorspronkelijke opdrachtgevers of dat hij daarover is gedebriefd werd nergens in zijn epos vermeld. Feit is wel dat één van de routes voor de aarzelend op gang komende drugsdoorvoer via Suriname en Frans Guyana liep (1).
Vermoedens en geruchten
Ook de aanvankelijk redelijke verstandhouding tussen Brunswijk's secretaris en de autoriteiten in Frans Guyana kwam in het najaar van 1988 langzaam in een lagedrukgebied terecht. De oorzaak lag in feit dat veiligheidsfunctionarissen pogingen van Hirschland verijdelden om in contact te komen met een vlucht Nederlandse Kamerleden die aan de Franse kant van de Marowijne was neergestreken om te zien of de Oost-Surinaamse vluchtelingen in hun tijdelijk buitenverblijf nog behoefte hadden aan paracetamolletjes, paraplu's, tandpasta en closetrollen. Het gevoel van onmacht bij Hirschland, in zijn sterrol van roepende in de jungle, groeide. Evenals zijn verbale geweld, dat zich nu eveneens tegen de Fransen richtte. In december pikten de haantjes dat gekrakeel niet meer en verklaarden de Nederlandse schreeuwlelijk persona non grata in hun overzeese gebiedsdeel. In arren moede vertrok Hirschland nog diezelfde maand naar Den Haag om opnieuw op het Binnenhof en omstreken de zaak van het Jungle Commando te bepleiten. Hij had zijn hielen nauwelijks gelicht of er landde een Dakota van Castro in Brunswijk's voortuintje op het diep in de jungle gelegen Stoelmans-eiland. Volgens Hirschland's versie niet met de al zo lang beloofde wapens, maar met een paar uniformen. Net zo gek als een container met Rizla-vloeitjes uit Afghanistan. Geen wonder dus dat in de rapporten van verschillende geheime diensten die zich met de toestand in Oost-Suriname bezighielden steeds meer gewag werd gemaakt van mogelijke drugsdoorvoer.
Op 19 juni 1989 liet de Nederlandse ambassadeur in Parijs, Jonkheer M. Vegelin van Claerbergen, aan Buitenlandse Zaken in Den Haag weten dat de Braziliaanse geheime dienst sterke vermoedens had, dat de huurlingen van Brunswijk zich bezighielden met de handel in cocaïne. De Fransen waren geneigd die berichten te geloven en wezen erop dat de verharde landingsstrips in de binnenlanden van Suriname uitermate geschikt waren voor tussenstops van kleine vliegtuigen. Zij hadden alle gesprekken van Castro met Van Tussenbroek en met zijn mensen bij het Jungle Commando afgeluisterd en op tape gezet, maar beschikten bijvoorbeeld met betrekking toto de antecedenten van Castro's personeel over te weinig gegevens om er echt een bonbon bloc van te kunnen maken. Ook de regering in Paramaribo schermde met zo'n tape. Waarschijnlijk een copie van de Franse. Op het aanbod van Lance Hopkins, de Amerikaanse zaakgelastigde in de Surinaamse hoofdstad en voormalig CIA-agent (2), om de tape langs het bestand van de DEA te halen werd door de Surinaamse autoriteiten niet gereageerd.
Op 21 juni 1989 liet Joop Hoekman, de Nederlandse collega van Hopkins, aan Den Haag weten dat de Franse visie ten aanzien van de landingsstrips correct was, maar de "tot nu toe gebruikte strips liggen in een gebied dat niet door Brunswijk wordt beheerst en waarover hij geen controle heeft". Over bezoekjes van Castro's Dakota aan Stoelmanseiland repte de kennelijk goed geïnformeerde Hoekman niet. Integendeel: "...ook al zou men blijven geloven in een hard drugs-connectie, dan zou het zeer onverstandig zijn zulks te ventileren omdat de Surinaamse regering hieraan een argument kan ontlenen om geen regeling met Brunswijk te treffen". Daar leek het aanvankelijk trouwens wel op en omdat bovendien de aanvoer van voedsel, sigaretten, drank, benzine etcetera stokte vanwege geldgebrek, bezette het Jungle Commando in september van dat jaar Moengo. Een dorp van uiterst strategisch belang. Moengo ligt namelijk op de enige fatsoenlijke route tussen Paramaribo en Frans Guyana en huisvest een elektriciteitscentrale die ook Paramaribo van stroom voorziet. Daarnaast is een factor van belang dat in Moengo de verwerking plaatsvindt van de voor de Surinaamse economie en de Amerikaanse aluminiumindustrie zo belangrijke bauxiet. Door die bezetting dwong Brunswijk de regering in Paramaribo tot onderhandelingen over een minnelijke schikking en een verdeling van de buit, grotendeels bestaande uit de opbrengsten uit de houtkap en de goudwinning.
Bouterse onder pressie
Ondertussen probeerde de vanuit Den Haag opererende Hirschland wapens in de richting van Brunswijk te dirigeren van een wat zwaarder kaliber dan de FAL- en jachtgeweren die tot dan toe bij het Jungle Commando in gebruik waren. Maar het zat hem niet mee. In Marseille werd een container vol met dit soort ongein geconfisceerd en zijn pogingen om bij Castro wat los te peuteren liepen niet op rolletjes. Dat laatste geeft overigens te denken over de werkelijke bedoelingen van het Witte Huis ten aanzien van Bouterse. In de eerste jaren van Reagan's presidentschap leefden er nog serieuze plannen om het als links geafficheerde regime in Paramaribo met de grond gelijk te maken. Aanvankelijk via allerlei politieke intriges (zie het artikel "Hafmo addio" in Kleintje 324), later ook met militair getinte ingrepen. In het kader van dit verhaal is een bericht uit de New York Times van 19 juli 1983 niet van belang ontbloot. Het blad meldde dat op de eerste van die maand in Florida (!) een uit Noord- en Latijns-Amerikanen samengestelde groep huurlingen had klaargestaan om te worden overgevlogen naar Paramaribo om daar een einde te maken aan het regime van Bouterse. Ter plekke zou de groep assistentie krijgen van een Nederlands/Surinaams team. Door loslippigheid bij dat laatste team was het plan uitgelekt in Den Haag en de Nederlandse regering had er via Washington een stokje voor gestoken.
Een paar maanden later, op 25 oktober 1983, verpletterde een buitenproportionele Amerikaanse troepenmacht een linkse vlek in het Caribisch gebied: Grenada. Bouterse verzocht alle Cubaanse diplomaten en adviseurs onmiddellijk het land te verlaten. Een van de redenen voor dat besluit moet volgens verschillende Amerikaanse bladen uit die tijd de overtuiging van de Surinaamse legerleider zijn geweest dat Havanna achter de Amerikaanse ingreep op Grenada zou hebben gestaan. De valse informatie die aan die overtuiging ten grondslag lag zou hem door Amerikaanse diplomaten in Paramaribo zijn verstrekt. De uitwijzing zorgde in Washington wel voor een wat ambivalentere houding ten opzichte van het regime Bouterse. Inmiddels was de Iran/Contra-operatie langzaam op gang gekomen. Gezien de goede ligging van Suriname en de intensieve contacten met het zich tot narcostaat ontwikkelende Nederland moet bij Oliver North cs. de vraag zijn opgeweld of via het land van Desi niet een nieuwe lijn voor hun wapens- en drugsoperaties kon worden geïnstalleerd. In Nederland werd de bal aan het rollen gebracht door Dale Laverty, het hoofd van de DEA-afdeling in Den Haag, die in die periode ook betrokken was bij de volgens velen aan de Iran/Contra-affaire gerelateerde operatie rond de Fransman Michel Bosio (3). In samenwerking met de onder de competentie van minister van Justitie Korthals Altes opererende CRI werd de Nederlander Dick Stotijn (alias "de Danser") in de zomer van 1984 de Surinaamse scène opgeduwd om te sonderen naar de mogelijkheden bij de hofhouding van Bouterse (4). De Amerikaans/Nederlandse combine vond een gesprekspartner in Etienne Boerenveen, de rechterhand van Bouterse. Er volgden vele (telefonische) contacten. Daarbij eisten de DEA-agenten van de zijde van Boerenveen onder meer veiligheids-garanties voor de voorgenomen drugstransporten en een reeks van facilitaire voorzieningen bij de landingsstrips voor het snel bijtanken van vliegtuigen, beveiliging etcetera. Verder bestookten zij hem met vragen over de mogelijkheden voor de aanvoer van de voor cocaïneproduktie zo noodzakelijke ether via Surinaamse havens. Boerenveen deed allerlei toezeggingen en schilderde in vrolijke tinten de potentie van Suriname met betrekking tot dit zo profijtelijke onderdeel van de wereldhandel. Alles kwam keurig bij de DEA op tape te staan. De facto werden echter maar weinig substantiële vorderingen gemaakt. In het vroege voorjaar van 1986 besloot de DEA dan ook een einde te maken aan de operatie, lokte Boerenveen en een paar andere Surinaamse onderhandelaars naar Miami en liet ze arresteren. Tijdens het proces versus Boerenveen en zijn kornuiten kwam aan het licht, dat voor de aanvang van de DEA-operatie uit nooit sprake was geweest van een drugslijn vanuit of via Suriname. Niettemin verdween Boerenveen wel voor vijf jaar achter de tralies wegens "conspiracy". Uitgelokt door de DEA in Miami. Een paar maanden na het proces Boerenveen werden bij Bouterse de duimschroeven verder aangedraaid om zijn medewerking af te dwingen. Toen vormde zich namelijk in Oost-Suriname Ronnie Brunswijk's Jungle Commando. Al in een vroeg stadium kreeg het de steun van Frank Castro's dodelijke handelsvereniging, die nauwe banden onderhield met de CIA en ... de DEA in Miami. Het duurde niet lang voordat het grote gerucht zich verspreidde.
In Bouterse's deel van Suriname zou via de landingsstrips cocaïne worden doorgevoerd. Sterker nog, er zou in de binnenlanden van Suriname zelf al cocaïne worden geproduceerd. En de organisatie van al dit moois zou in handen zijn van Cubanen. In Nederland kwam tegelijkertijd een aarzelend aanvoerstroompje cocaïne op gang vanuit Suriname. De koeriers werden met rust gelaten. Zelfs als ze werden betrapt (5). In 1989 (vergelijk de missives van Vegelin en Hoekman) begon het stroompje iets meer allure te krijgen en men besloot tot de vorming van het zogenoemde CoPa (Colombia/Paramaribo)-team. Officieel om aan die groeiende stroom van Colombiaanse cocaïne via Suriname adequaat het hoofd te kunnen bieden. Maar wellicht ook om de infrastructuur voor de zogeheten begeleide doorvoer aan te passen en te moderniseren. Weliswaar waren bijvoorbeeld de CIA-operatie Indigo Sky (6) en de wapens-voor-drugsdeals binnen het kader van de guerrillastrijd in Afghanistan (7) vlekkeloos verlopen. Maar affaires als die rond Bosio hadden aangetoond, dat men alert moest blijven. Per saldo ging het niet alleen om de belangen van allerlei bevriende geheime diensten bij hun strijd tegen de duistere bedreigers van de westerse wereld, maar ook om de financiële belangen van ons eigen Nederlandse en buitenlands establishment. Dat werd onlangs nog eens duidelijk toen bleek dat de vestiging van de ABN/AMRO - toen nog AMRO - in de Amsterdamse Sarphatistraat al in de jaren tachtig over een Zwitsers aandoende wasserette beschikte. Achter nummerrekeningen werden daar drugs- en ander onwelriekend kapitaal (soms onder het mom van winst uit diamanthandel) na een heftig sopje te drogen gehangen. Zonder dat justitie, het instituut van Duitenberg of knokploegen van respectievelijk Kok en Zalm ingrepen. Ondanks het feit dat zij redelijk op de hoogte waren (8).
Het jonge, enthousiaste CoPa-team moest voor de niet-ingewijden zijn bestaansrecht aantonen en juni 1990 maakte het dan ook zijn eerste grote klapper. Op Schiphol werd 87 kilo coke uit Suriname inbeslaggenomen en acht verdachten kregen de gelegenheid om de kwaliteit van de Nederlandse huizen van bewaring te testen. Een spektakelstuk dat breed in de pers werd uitgemeten. Het viel echter in het niet vergeleken met de sensationele gebeurtenissen in Paramaribo zelf, een paar maanden daarvoor. Meer daarover in het volgende Kleintje.
Noten.
1. Zie "De Bouterse Connectie" in De Groene Amsterdammer van 10 augustus 1994.
2. Zie J. Smith's "List of CIA-agents" (1985). Hopkins verbleef voor de CIA van 1972 tot 1975 in Uruguay, van 1978 tot 1980 in Moskou en daarna een kleine twee jaar in Ecuador.
3. De Fransman Bosio probeerde in de eerste helft van de jaren tachtig zijn noodlijdende airco-bedrijfje Russel Inc. op de been te houden via subsidies van het ministerie van EZ. Die werden hem inderdaad toegewezen, maar hij werd tegelijkertijd opgezadeld met een regeringswaarnemer. Vanaf die tijd raakte zijn bedrijf steeds meer in handen van figuren die connecties hadden binnen de internationale wapenhandel en met de DEA. Russel Inc. bleef noodlijdend en medio 1985 gaf de in het nauw gedreven Bosio toestemming om op naam van zijn firma een container Ghanese kokosolie te importeren ten behoeve van drie Nederlandse zakenmensen. Door de getipte politie werd in de bewuste container naast de Bounty-grondstof ook 650 kilo marihuana aangetroffen. De betrokken zakenlui waren bekenden uit het drugscircuit. De kwestie Bosio werd pas begin 1990 door een parlementaire onderzoekscommissie onder leiding van Hans Dijkstal ten grave gedragen. De talloze vragen bleven bijna vanzelfsprekend onbeantwoord (zie ook Kleintje 294)
4. Zie "De Danser: Hoe de drugshandel Nederland veroverde", Marcel Haenen en Hans Buddingh'. Uitgeverij De Arbeiderspers, 1994.
5. Zie bron noot 1.
6. Bij deze operatie ging de CIA midden jaren zeventig in Nigeria van start met de teelt van "poppies". Voor de verhulde verwerking ervan tot heroïne kocht de Agency de Star Breweryfabriek in Lagos. Vanaf 1976 werd het eindprodukt in grote hoeveelheden naar Amsterdam geëxporteerd. Daar werd het verpakt en verder verzonden naar de verkoopcentra in de wereld. Zie "Defrauding America" van Rodney Stich. Diablo Western Press, Californië, 1994.
7. Bij deze operatie waren de in Amsterdam gevestigde Afghaanse stamleider Wali en de inmiddels overleden Bossche advocaat Martin Roeffen betrokken.
8. Zie onder andere De Telegraaf 21 november 1998 en Volkskrant 19 december 1998. Eén van de rekeninghouders was de drugs- en diamanthandelaar Fouad Abbas, die in Nederland naamsbekendheid verwierf als kroongetuige in het proces tegen Johan Verhoek (alias "De Hakkelaar"). Uit het Financieel Dagblad van 8 december 1998 nog een paar leuke quotes: "De dienstverlening die het kantoor bood, trok een bepaald soort klanten aan. Niet alleen diamantairs. Naast groot-industrilen, wapenhandelaren en staatshoofden hadden ook een bekende tennisspeler en een televisiepresentator een rekening." en "De jaarlijkse omzet van zwart geld liep in de miljarden. Dat wist iedereen binnen de bank".
Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 330, 5 maart 1999