Skip to main content

Raadsels rond Moengo (003)

09 april 1999

In de twee vorige edities van Kleintje Muurkrant besteedden wij al aandacht aan de bemoeienissen van het beruchte koningskoppel CIA/DEA bij de ontwikkeling van Suriname tot een narcostaat. Aanleiding tot deze kleine serie was de dood van Frits Hirschland, muziekproducent, p.r.-man, publicist en ex-secretaris van de Surinaamse Jungle Commando-leider Ronnie Brunswijk. En als leidraad diende Hirschland's uit 1993 daterende boek "Dossier Moengo". Dit derde en laatste deel heeft betrekking op de rigoureuze manier waarop de vrede tussen Bouterse en Brunswijk tot stand werd gebracht.

door Jan Portein

Begin maart 1990 maakte Bay of Pigs-veteraan en actief lid van Oliver North's Iran/Contra-genootschap Frank Castro weer eens zijn opwachting bij Brunswijk om te praten over de vorderingen binnen het vredesoverleg tussen de leider van het Jungle Commando en de regering in Paramaribo. Het einde van het touwtrekken daarover leek in die periode weliswaar in zicht, maar Bouterse was nog niet over de streep. Tijdens het gesprek ontvouwde Castro een plan om de zaak te forceren. Een plan met een dubbele bodem. Het verhaal zoals dat later tegenover de pers moest worden opgehangen behelsde het volgende: Castro zou een vliegtuig met een aardige lading cocaïne naar Suriname sturen. Het vliegtuigje zou boven de jungle van Desi's own country verdwalen en op een afgelegen weg bij Moengo landen. Bij verhoor van de bemanning zou blijken dat de snuif voor Bouterse bestemd was. Daarmee zou dan het ultieme bewijs zijn geleverd dat Bouterse tot zijn schouderbladen in de drugshandel zat en de regering-Bush zou zich dan genoodzaakt zien de politieke scene in Suriname schoon te vegen.
Op het oog een futiel plan. Al was het alleen maar omdat in Castro's scenario geen gebruik kon worden gemaakt van de officiële airstrip bij Moengo en er eveneens in was opgenomen dat de bomen aan beide zijden van de als landingsbaan gekozen weg gekapt moesten worden. Bovendien moesten dan op die provisorische landingsbaan witte strepen worden aangebracht. Daarmee was het hele verhaal rond het "verdwalen" van het vliegtuig a priori al een farce. Daarnaast zag de Amerikaanse regering in 1990 geen enkele aanleiding om Bouterse te verwijderen. En als zij dat al had overwogen dan zou de door Castro gecomponeerde operette met Brunswijk als heldentenor niet nodig zijn geweest. Zoals wij echter in deel twee van "Raadsels rond Moengo" al uit de doeken hebben gedaan, bestond toen in het Washington van George Bush ten aanzien van de situatie in Suriname inmiddels een andere visie dan bijvoorbeeld ten tijde van de septembermoorden in het najaar van 1982. De opruiming van het oude Iran/Contra-netwerk in Colombia, Panama en andere Middenamerikaanse landen inclusief de aangebrand geraakte routes voor de lucratieve drugs- en wapenhandel van de CIA/DEA was in volle gang. Zo was het Medellínkartel zo goed als uitgeschakeld (1), de Panamese machthebber Noriega ten val gebracht (2) en aan de ondergang van de BCCI werd al enige tijd hard gewerkt (3). Dit alles vormde de achterliggende reden om de inmiddels voorzichtig ontwikkelde alternatieve routes aanzienlijk uit te breiden. Ook die via Suriname. Een groeiende dissonant daarbij was de inmiddels al jaren voortslepende vete tussen Brunswijk en Bouterse. Aan die situatie moest een einde worden gemaakt.

Castro's lokaas
Half maart liet Castro via zijn vertrouwde Nederlandse intermediair Van Tussenbroek aan Brunswijk weten dat het vliegtuig op 20 maart ergens in de middag in Moengo zou arriveren. Gezien de rol die Van Tussenbroek sedert 1986 had gespeeld (zie aflevering 2) moeten verschillende Nederlandse inlichtingendiensten en sommige leden van de toenmalige politieke top in Den Haag volledig op de hoogte zijn geweest van de dramatische dingen die komen gingen.
Op 19 maart rond twee uur in de middag stapten Brunswijk en zijn onderhandelingscommissie (onder wie Hirschland) aan boord van een Twinotter van de Surinaamse Luchtvaart Maatschappij om naar Paramaribo te vliegen voor de volgende etappe in de vredesbesprekingen. Kort daarvoor had de leider van het Jungle Commando aan een paar achterblijvende getrouwen opdracht gegeven een stuk weg bij het Suralco-complex boomvrij te maken en te voorzien van witte strepen. Daarna mocht niemand zich meer in die omgeving ophouden. Hirschland was grotendeels buiten deze affaire gehouden. Het enige dat hij wist was, dat Castro op korte termijn voor een surprise met een grote strik zou zorgen. En logischerwijs ging hij ervan uit dat het pakje van de Contra-Sint de lang verwachte wapens zou bevatten. Het overleg met Bouterse leverde weinig concreets op en het hotel waarin Brunswijk's delegatie verbleef maakte geen deel uit van de eredivisie. De onderhandelaars keerden de volgende dag rond kwart voor één dan ook behoorlijk uitgewoond in Moengo terug. Hirschland begaf zich linea recta naar zijn onderkomen, nam een flinke alcoholische versnapering en zeilde binnen een paar minuten weg in de armen van Morpheus. Daardoor miste hij net het aanzwellend geronk van Castro's vliegtuigje, dat om één uur op de afgesproken plek landde. Na een kort onderhoud met Brunswijk werd de Cubaans/Amerikaanse intrigant direct naar Frans Guyana gereden. De drie bemanningsleden van het vliegtuig werden "gearresteerd" en "verhoord".
Uit de officiële papieren bleek dat gezagvoerder Adolfo Rodriguez een kolonel buiten dienst van de Colombiaanse luchtmacht was. Uit zijn door hemzelf in het Spaans geschreven verklaring kwam naar voren dat de in zijn toestel aangetroffen 1000 kilo cocaïne bestemd was voor Santo Domingo in de Dominicaanse republiek. Castro zou in Suriname de financiële kant van de deal regelen en daarna terugvliegen naar Cali om de leverancier te betalen. De verklaring van de Colombiaanse boordwerktuigkundige Alfonso Cespedes Conde sloot daar naadloos op aan. Met de verklaring van het derde bemanningslid, Edgar Eduardo Fierro Vargas, was iets bijzonders aan de hand. Blijkbaar was deze niet bereid geweest om zijn ontboezemingen op schrift te stellen. In arren moede heeft de Surinaamse ondervrager Vargas' summiere verhaal toen maar op een A 4-tje als volgt samengevat: "Dinsdag, de 20e, om 6 uur 'smorgens, D.E.A.". Met enige slechte wil is daaruit te distilleren, dat meneer Vargas die dag om zes uur in Cali op pad was gegaan met Castro cs. en dat hij een relatie onderhield met de Drugs Enforcement Administration. Niet verrassend overigens binnen de context van deze serie. Om half zes bracht Morpheus Hirschland weer terug op aarde, waar Brunswijk's secretaris direct werd geconfronteerd met het nieuws over de aankomst van het vliegtuig en de opwekkende lading. In het daaropvolgende gesprek met de rebellenleider gaf hij zijn visie op Castro's cadeautje: Het was een bom onder het vredesoverleg en door het krankzinnige scenario zou men al gauw niet Bouterse als drugsdealer brandmerken, maar Brunswijk zelf. De bevelhebber van het Junglecommando gaf schoorvoetend toe dat die mogelijkheid erin zat maar maakte zich verder blijkbaar niet druk. En waarom ook? Zijn dag kon al niet meer stuk. Tijdens Hirschland's tirade koesterde hij namelijk een koffertje met 18 duizend dollar dat ook in het vliegtuig was aangetroffen en waarvan de bestemming onduidelijk was. In de dagen na die memorabele twintigste maart lekte de aankomst van het toestel uit Colombia met het lijntje coke ter waarde van meer dan 100 miljoen dollar snel uit. Ook in Paramaribo drongen die geruchten door. Het zou van grote invloed blijken te zijn op de nieuwe ronde van vredesonderhandelingen die in de week daarop op het programma stond.

Desi bijt
Op 23 maart even na de middag vertrokken Brunswijk en zijn onderhandelingsdelegatie (waarin de juist uit Nederland overgekomen Eddie Jozefzoon Hirschland verving) opnieuw naar Paramaribo. Zij werden door Bouterse niet al te vriendelijk ontvangen. De legerleider eiste van Brunswijk de onmiddellijke overdracht van de cocaïne, het vliegtuig en de drie Colombianen aan het Nationale Leger. Een getuige: "Hij (Brunswijk) kreeg pas echt problemen met Bouterse toen hij in 1989 (!) een ton cocaïne in beslag nam. Het spul was per vliegtuig aangevoerd en was bestemd voor De Baas (Bouterse)" (4). Hoe dit ook zij, praten over een vredesregeling was kennelijk niet meer aan de orde zo lang de zaak rond de 1000 kilo niet geregeld was. De volgende dag keerde Brunswijk terug naar Moengo. Jozefzoon bleef achter in Paramaribo. De kaarten waren geschut en Brunswijk had de hoogste troef. De dubbele bodem van Castro's scenario werd langzaam zichtbaar. Maar niet voor Hirschland. Die ging er nog steeds van uit, dat de Amerikanen het vredesoverleg wilden frustreren. Hij belde op zondag 25 maart naar Lance Hopkins, de Amerikaanse zaakgelastigde in Paramaribo. Het nummer van deze voormalige CIA-agent (zie deel 2) had Hirschland ooit eens gekregen om hem in gevallen van nood te kunnen bereiken. Hirschland informeerde bij Hopkins of de Amerikanen de cocaïne niet op korte termijn uit Moengo wilden weghalen. Hopkins beloofde binnen een uur terug te bellen. Na vele uren vergeefs te hebben gewacht nam Hirschland zelf opnieuw het initiatief en vroeg hoe het er voor stond. Hopkins deed een poging onsterfelijk te worden door te antwoorden dat de VS zich niet konden bemoeien met interne aangelegenheden van een land. Hij wenste Hirschland sterkte en hing op. That's what friends are for.
De volgende dag voegde Brunswijk zich weer bij de in Paramaribo achtergebleven leden van zijn onderhandelingsdelegatie en begaf zich naar het kabinet van Bouterse. Wat zich daar exact heeft afgespeeld is niet echt duidelijk, maar Bouterse moet zo hels zijn geweest dat hij twee van Brunswijk's begeleiders liet doodschieten en de rest van de delegatie uit Moengo liet arresteren. Brunswijk bleef ondanks de hachelijke situatie uiterst kalm. Tenslotte beheerste het Jungle Commando de belangrijke verbindingsweg met Frans Guyana, de stroomvoorziening van Paramaribo, het financieel/economisch zo belangrijke Suralco-complex (zie deel 1) en ... een ton cocaïne. De toegesnelde internationale pers schreeuwde moord en brand, maar ondertussen moet een deal tussen Bouterse en Brunswijk tot stand zijn gekomen. Dat valt op te maken uit de verdere loop der gebeurtenissen.
Op zaterdag 31 maart bleken het vliegtuig en de bemanning al uit Moengo verdwenen te zijn, maar de cocaïne was er nog. Onder overweldigende journalistieke belangstelling werden de veertig zakken van elk 25 kilo haast plechtig door Brunswijk overgedragen aan vertegenwoordigers van de Surinaamse politiemacht. Enige tijd later zou alles verbrand zijn. Maar bloem is ook wit. Zeker is in ieder geval dat vanaf dat moment Brunswijk en zijn Jungle Commando door het Nationale Leger met rust werden gelaten; zij vertegenwoordigden in Oost-Suriname verder de facto de regering in Paramaribo. Een situatie die in 1991 werd geratificeerd. De buit was verdeeld. De coup van Frank Castro was geslaagd. De rol van Hirschland uitgespeeld. Na een paar maal door zijn oude kameraden te zijn opgesloten en mishandeld keerde hij in september 1991 voorgoed naar Nederland terug. Daar zou hij direct zijn aangepeild door het rudiment van de onder de competentie van premier Lubbers ressorterende Inlichtingen Dienst Buitenland met de vraag of hij in Paramaribo een poging wilde doen Bouterse te bewegen naar Brazilië te verhuizen. Met een oprotpremie van acht miljoen gulden uit een spaarpotje van Operatiën en Inlichtingen, het Nederlandse Gladio-filiaal dat door Lubbers in coma was geholpen na de wereldwijde publicitaire vloedgolf van eind jaren tachtig en begin negentig (5).
Een gelijksoortige poging van de IDB via Van Tussenbroek had in 1987 al schipbreuk geleden (6). Hirschland achtte de kans dat Bouterse op de voorstellen van Lubbers' IDB zou ingaan net zo minimaal als het inkomen van een bijstandsmoeder. De kans daarentegen dat hij zelf met zijn voeten naar voren naar Nederland zou terugkeren was in zijn perceptie levensgroot aanwezig. Dus wees hij het verzoek af. Hij schreef vervolgens zijn traumatische ervaringen over zijn verblijf in de Surinaamse jungle van zich af in "Dossier Moengo" en haalde verder van tijd tot tijd zijn gram met artikelen in de Allochtonenkrant. In één daarvan vermeldde hij dat Rob Lubbers, de broer van de premier, volgens bronnen op de Antillen daar drugsgeld zou witwassen. Het leek op blaffen tegen de maan. Zoals zo vaak als geheime diensten in het spel zijn. Inmiddels zijn in Nederland de processen wegens drugshandel tegen zowel Brunswijk als Bouterse begonnen. Beiden in absentia. Het Ministerie van Justitie kon nog niet zeggen wanneer luitjes als George Bush, Mike Harari en Frank Castro door het Openbaar Ministerie in Den Haag in staat van beschuldiging worden gesteld.

Noten:
1. In 1987 keerde de CIA zich af van het met de Iran/Contra-operatie verbonden Medellínkartel en ging in zee met de drugsproducenten van Cali. In december 1981 was het Medellínkartel onder druk van de CIA tot stand gekomen (zie "Defrauding America" van Rodney Stich. Diablo Western Press, 1994). Daarbij liet de Company Leonora Ochoa, een zuster van de gebroeders Ochoa die een leidinggevende rol speelden in Medellín, ontvoeren. Enige tijd na haar vrijlating trouwde zij met Theodore Shackley (een voormalige CIA - topman en een goede kennis van Frank Castro) die een bijzonder kwalijke reputatie had opgebouwd door zijn aandeel in sinistere operaties op Cuba (ondermeer Bay of Pigs), in Vietnam (Operatie Phoenix, met rond de 40.000 moorden), Libië (samen met zijn vriend Ed Wilson) en in de toen juist op gang gekomen Iran/Contra-operatie. Het idyllische paar vestigde zich in Medellín. Bij de totstandkoming van het Medellínkartel legden alle leiders 35.000 dollar op tafel voor de vorming van een eigen veiligheidsorganisatie. De opleiding en bewapening ervan kwam in handen van de voormalige Israëlische kolonel Yair Klein (zie deel 1 van deze serie). De Ochoa's werden begin 1990 gearresteerd. Pablo Escobar was de laatste der Mohikanen. Hij sneuvelde uiteindelijk in 1993.
2. In december 1989 liet president Bush de Iran/Contra-sporen in Panama uitwissen via militair ingrijpen. Noriega werd gearresteerd en overgebracht naar de VS voor berechting wegens drugshandel (!). Mike Harari, de Israëlische rechterhand van de Panamese generaal en een van de topfiguren binnen de Iran/Contra-operatie, kreeg de gelegenheid om naar zijn land terug te keren.
3. Vanzelfsprekend was de BCCI niet de enige bank die zich verrijkte met grootscheepse zwendel en witwasserij van drugs- annex wapenhandel, maar was op het hoogtepunt van haar bestaan misschien wel de grootste. Opvallend in dit verband is dat in 1989 Colombiaanse, Braziliaanse en Surinaamse drugsfiguren op uitgebreide schaal in plaats van het BCCI-filiaal het ABN/AMRO-filiaal in Noriega's Panama begonnen te gebruiken voor het witwassen van miljoenen dollars (Zie daarvoor "Baas Bouterse" van Marcel Haenen. Amsterdam: Uitgeverij Balans, 1999). BCCI werd in juni 1991 bewust ten val gebracht na eerst nog stevig te zijn leeggeroofd door allerlei instellingen die van de hoed en de rand wisten. Ook hier werden de sporen daarna zo goed mogelijk uitgewist.
4. Zie "Baas Bouterse" van Marcel Haenen. Amsterdam: Uitgeverij Balans, 1999.
5. De eerste noten van Lubbers' requiem voor de IDB weerklonken al in 1990. In 1991 volgde het klagend slotakkoord. Na een keurige afbouw van het decor verlieten de IDB-agenten het toneel. Ten tijde van het bizarre verzoek aan Hirschland om hulp in de strijd tegen Bouterse was de dienst dus al op sterven na dood.
6. Zie "Villa Maarheze, de geschiedenis van de inlichtingendienst buitenland" van Bob De Graaf en Cees Wiebes. DenHaag: Sdu Uitgevers, 1998.

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 331, 9 april 1999

Klik hier om uw reactie toe te voegen
09 april 1999
Raadsels rond Moengo