De politieagent van de wereld
Globalisatie (deel 3)
De Rogue-doctrine is niet alleen een bevestiging van de Amerikaanse militaire hegemonie op wereldschaal, maar zij vormt ook een ernstige bedreiging voor het ontwapeningsproces. Voor de toekomstige ontwikkelingen van ontwapening, conversie en het gebruik van defensiegelden voor vreedzamer doeleinden heeft deze doctrine vergaande gevolgen.
door Bas van der Plas
De gevolgen zijn direct meetbaar wanneer het gaat om internationale verdragen betreffende ontwapening en wapenbeheersing. Het verdrag dat de kernontwapening zou moeten regelen, START-II, werd op 3 januari 1993 ondertekend, maar is nog steeds niet uitgevoerd. Inmiddels is duidelijk dat het doel van dit verdrag, beperking van het aantal atoomkoppen in de VS en de Russische Federatie op uiterlijk 1 januari 2003 naar 3000 tot 3500, allang niet meer haalbaar is. Hoewel de Amerikaanse Senaat het verdrag op 26 februari 1996 ratificeerde, dus ruim drie jaar na ondertekening, is het proces in het Russische parlement, de Doema, nog steeds niet afgerond. Dit heeft voor een belangrijk deel te maken met de budgettair-financiële problemen in de Russische Federatie. Omdat START-II voorziet in een verbod van meervoudige atoomkoppen zou Rusland nieuwe draagraketten moeten ontwikkelen om de wel toegestane atoomkoppen operatief te kunnen maken, maar de financiën daartoe ontbreken.
raketschild
Nadat onder Clinton de Republikeinen reeds de toon hadden gezet voor de invoering van een raketschild onder de naam NMD (National Missile Defense) is deze ontwikkeling na aantreden van de Republikein Bush als president in een stroomversnelling gekomen. NMD voorziet in een raketafweersysteem, waarmee het Amerikaanse vasteland, maar ook de in het buitenland gestationeerde Amerikaanse strijdkrachten, moeten worden beschermd tegen tactische raketten met een reikwijdte tot 3500 kilometer. Die raketten zouden uit Rusland kunnen komen, maar -volgens voorstanders van NMD- de kans is groter dat er dergelijke raketten worden afgevuurd uit een van de zogenaamde 'schurkenstaten'. Weliswaar bereikten Amerikaanse en Russische onderhandelaars op 21 augustus 1997 in Genève een overeenkomst betreffende begrenzing van zogenaamde 'toegestane' en 'niet toegestane' raketschilden die op 26 september van dat jaar door de Amerikaanse en Russische ministers van buitenlandse zaken werd ondertekend, maar de voortvarendheid waarmee Bush nu aan de slag is om NMD te realiseren en daarbij de Russische standpunten aan zijn Texaanse cowboylaars lapt, heeft de spanningen tussen Moskou en Washington weer hoog doen oplopen.
nonproliferatie
Al met al is niet te zien dat de betekenis van de atoombewapening sinds het einde van de Koude Oorlog is afgenomen. Ook hier speelt de Rogue-doctrine een belangrijke rol. In Washington blijkt men zich nog grote zorgen te maken over het Russische kernwapenarsenaal. En dan gaat het niet slechts om de vraag of alle kernwapenopslagplaatsen wel voldoende bewaakt en gecontroleerd worden. Veel groter is de angst dat kennis over vervaardiging van kernwapens wordt doorgegeven aan 'onbetrouwbare' landen. Het verdrag over de verspreiding van atoomwapens uit 1968, het zgn. 'nonproliferatieverdrag' werd in 1995 weliswaar omgezet in een verdrag voor onbepaalde duur, maar dit biedt geen garantie dat andere staten niet over de kennis tot vervaardiging van atoomwapens zullen gaan beschikken, zeker niet wanneer duidelijk is dat de betekenis van atoombewapening niet aan kracht heeft ingeboet. Wil men een werkelijke betekenis geven aan nonproliferatie dan zal het nodig zijn dat de vijf erkende atoomstaten -de VS, Rusland, Frankrijk, Groot-Brittannië en China- een werkelijk begin maken met ontwapening, dat de zogenaamde atoomdrempellanden als India, Pakistan en Israël zich terughoudend opstellen bij de ontwikkeling van hun kernbewapeningsprogramma's en dat landen die (nog) niet over atoomwapens beschikken ook daadwerkelijk afzien van het verlangen ernaar. Dit zijn eisen die een internationale vredesbeweging naar voren moet brengen. Maar hoewel er een globalisering plaatsvindt van de Amerikaanse hegemonie heeft de vredesbeweging veel aan kracht ingeboet.
'dubbele standaard'
De Rogue-doctrine, met z'n simplistische onderverdeling van de wereld in 'goede' en 'slechte' landen, levert voor de vijf 'erkende' atoomstaten het devies op dat de beschikking over massavernietigingswapens van 'betrouwbare' staten nog niet tot gevaren hoeft te leiden. Maar de verdeling 'betrouwbare' en 'onbetrouwbare' staten is slechts een geopolitiek concept van de Amerikaanse hegemonie op wereldschaal, en tevergeefs zal men naar een dergelijke formule zoeken in het Volkenrecht of de internationale mensenrechtenverdragen. Het nonproliferatieverdrag van 1968, en de verlenging daarvan in mei 1995, voorziet wel degelijk in de ontwapeningsverplichting van de 'grote vijf', maar deze atoommachten houden al geen rekening meer met deze verplichting. Met name de VS neemt het risico voor lief dat meer landen kunnen beschikken over atoomwapens. Waar het gevaar dreigt dat atoomwapens of andere massavernietigingswapens in handen komen van 'onbetrouwbare' staten moet dat door de VS, desnoods in z'n eentje, militair voorkomen worden. Wanneer daarentegen 'goede' of zelfs bevriende staten als Israël of Pakistan dergelijke mogelijkheden krijgen, kan dat geen reden tot zorg, laat staan een militair ingrijpen zijn. In de plaats van een nonproliferatiepolitiek op basis van ontwapening en afzien op verdragsbasis komt sluipenderwijs een selectieve nonproliferatiestrategie op basis van militaire dwang. In de praktijk werpt deze strategie een hoop vraagtekens op, al was het alleen maar vanwege de Amerikaanse buitenlandse politiek van de 'dubbele standaard'. Wie beslist erover in welk land de beschikking over massavernietigingswapens acceptabel is, en waar niet? Wie beslist over het tijdstip waarop een militaire interventie kan plaatsvinden om een 'onbetrouwbare' staat prevejtief te ontwapenen? En zal werkelijk ooit het doel van nonproliferatie bereikt worden wanneer de vijf 'erkende' atoommachten over vetorecht in de VN-Veiligheidsraad beschikken? Als voorbeeld kan de Irak-crisis van november 1997 en februari/maart 1998 dienen, waarbij er weliswaar brede consensus bestond over het feit dat het regime van Saddam Hoessein zich aan de VN-resoluties moest houden, maar er grote meningsverschillen bestonden over de vraag hoe en welke sancties moesten worden doorgevoerd.
kernproeven
Een essentiële bijdrage voor nonproliferatie zou het Verdrag over het verbod op kernproeven (CTBT) moeten zijn, dat na 40 (!) jaar onderhandelen in de zomer van 1996 werd opgesteld en in september 1996 aan de Algemene Vergadering van de VN ter ondertekening werd voorgelegd. Het verdrag kan formeel pas in werking treden wanneer ook de atoomdrempellanden Pakistan, India en Israël het hebben geratificeerd.
Bij de onderhandelingen over het CTBT is lang het vraagstuk aan de orde geweest vanaf welke normwaarde de nucleaire testexplosies verboden zouden moeten worden. Uiteindelijk werd men het eens over een nulnorm, hetgeen betekent dat de ontwikkeling van nieuwe kernwapens door het verdrag werd verhinderd. Voor de voorstanders van een totale atoomontwapening was dit goed nieuws. Maar inmiddels weten zij alweer beter. Want in de drie grote onderzoekslaboratoria in de VS -Los Alamos, Sandia en Lawrence Livermore-, gaan de kernproeven gewoon door. Het ministerie van energie in Washington ontwikkelde het 'Stockpile Stewardship and Management Program', waarvoor het Congres voor de komende 10 jaar 40 miljard dollar beschikbaar stelde. Het programma voorziet in een grote hoeveelheid tests om steeds de betrouwbaarheid en inzetbaarheid van de Amerikaanse kernwapens te kunnen garanderen. Maar uiteraard kunnen via dit programma ook steeds nieuwe kernwapens ontwikkeld worden, zoals onlangs de nieuwe atoomkop B 61-11. Grote aandacht gaat daarbij uit naar de nieuwbouw bij Lawrence Livermore, de 1,2 miljard dollar kostende 'National Ignition Facility', dat de grootste laser-installatie ter wereld moet worden. Wapendeskundigen zien in de installatie de mogelijkheid tot ontwikkeling van een nieuwe generatie fusie-wapens.
Europa
Een laatste internationaal verdrag dat in dit verband moet worden behandeld is het Verdrag over de Conventionele Strijdkrachten in Europa (VCSE). Het verdrag werd in 1990 ondertekend, maar na het einde van de Sovjet-Unie en Warschaupakt, gevolgd door een oostelijke uitbreiding van de NAVO, staat het oorspronkelijke VCSE op losse schroeven. Ook hier spelen de VS de hoofdrol. Washington wilde in de lente van 1998 het recht krijgen om in verband met de 'stabilisering van vrede' in crisissituaties, in ieder Europees NAVO-land 2 zware divisies tijdelijk te stationeren, de zgn. 'temporary deployments', bestaande uit 500 tanks, 800 pantservoertuigen en 400 artilleriesystemen. Behalve de nieuwe NAVO-lidstaten Hongarije, Polen en Tsjechië gingen de overige Europese leden niet akkoord.
Maar ook van Russische zijde wordt getracht het VCSE onder vuur te nemen. Hierbij gaat het om de zogenaamde 'flankenregeling' (privedenie flankov), in 1996 in Moskou vastgesteld, maar die een Russische concentratie van strijdkrachten in de grensgebieden, bijvoorbeeld de onrustige zuidflank van de Kaukasus, verhindert. Ook Rusland wil het oorspronkelijke verdrag openbreken om meer militaire 'speelruimte' te krijgen.
Wanneer we uit het bovenstaande de conclusies moeten trekken, dan zal duidelijk zijn dat de hoop op ontspanning en ontwapening, die bestond na het einde van de Koude Oorlog, na de bewapeningswedloop, niet is uitgekomen. Met de invoering van de Rogue-doctrine zijn de Verenigde Staten de 'politieagent' van de wereld geworden, en Washington beslist wereldwijd over vraagstukken van oorlog en vrede. Bovendien is duidelijk dat Washington internationale verdragen slechts als papier beschouwt en militair-strategisch haar eigen politiek voert. Ook is duidelijk dat een vredesbeweging voor steeds zwaardere taken staat, wil zij nog mobiliseren tegen deze militaire globalisatie.
Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 356, 11 mei 2001