Skip to main content
  • Archivaris
  • 326

'Kanttekeningen' Deel Twee-a

Van Theodor Herzl tot het 'Blut und Boden'-zionisme

Twee jaar geleden veroorzaakte Peter Edel enige ophef met zijn eerste artikel, dat toen in het Amsterdamse tijdschrift 'Ravage' werd gepubliceerd. In deze voorlopig laatste serie artikelen voor Kleintje Muurkrant blikt hij niet zo zeer terug op de discussie die hij indertijd op gang bracht, als wel op een aantal inhoudelijke aspecten van het artikel 'Kanttekeningen bij herdenking', dat destijds aanleiding vormde tot alle rumoer.

door Peter Edel

Hoewel het pas een jaar later werd gepubliceerd, heb ik het artikel 'Kanttekeningen bij herdenking' in 1995 geschreven ter gelegenheid van de vijftigste herdenking van de Tweede Wereldoorlog (1). Het was mijn intentie om een aantal aspecten rond de Tweede Wereldoorlog te beschrijven, die in de officiële geschiedschrijving niet of nauwelijks aan bod komen. Eén daarvan was de opstelling van een invloedrijke minderheid binnen de joodse gemeenschap ten aanzien van het nationaal-socialisme. Het was vooral dit deel van mijn artikel dat tot een aantal woedende reacties leidde, onder andere afkomstig van een groep antifascisten, verbonden aan het tijdschrift 'Funest' uit Leeuwarden. De felle discussie die volgde eindigde abrupt nadat mijn tegenstanders uit Friesland contact op namen met dhr. Naftaniël van het Centrum informatie en documentatie Israël . Hij diende vervolgens een klacht aan mijn adres in bij justitie. Directe aanleiding daartoe vormde voor hem een passage uit mijn artikel waarin ik schreef dat er in de VS contacten zouden hebben bestaan tussen de joodse belangenorganisatie 'Anti Defamation League of B'nai B'rith' en de extreem rechtse Ku Klux Klan.

de haviken onder de zionisten
Ongeveer een half jaar geleden heeft de politierechter in Amsterdam mijn zaak doorverwezen naar de meervoudige strafkamer (2) en sinds die tijd heb ik zitten wachten op een dagvaarding. Maar onlangs was het dan zover en kreeg ik te horen dat ik op woensdag 4 november bij de Amsterdamse rechtbank moet verschijnen. Dat is zo rond de tijd dat dit nummer van het 'Kleintje' zal verschijnen. Een goede gelegenheid dus om te beginnen met een serie artikelen waarin ik nogmaals op de inhoudelijke aspecten van 'Kanttekeningen bij herdenking' in wil gaan.
In dit destijds in 'Ravage' gepubliceerde artikel schreef ik over bedenkelijke praktijken van een uiterst kleine minderheid die ik 'de joodse elite' noemde. Destijds had ik mijn twijfels of dit wel de juiste manier was om deze groep te omschrijven. Ik overwoog om het over zionisme te hebben, maar had daar toen bedenkingen tegen, omdat mijn kritiek zeker niet van toepassing was op alle zionisten. In de loop der jaren heeft het zionisme vele gedaanten aangenomen en tijdens de Tweede Wereldoorlog waren bijvoorbeeld veel zionisten actief bij het verzet tegen de nazi's betrokken.
Desalniettemin meen ik, zoals ik er nu tegenover sta, dat de collaboratie van de 'joodse elite' met de nazi's toch voor een groot deel in de hoek van het zionisme gezocht moet worden. Met dien verstande dan dat het hier niet over alle zionisten gaat, maar vooral over het georganiseerde, politiek georiënteerde zionisme, zoals dat eind vorige eeuw ontstond. Ik twijfel er niet aan dat er later zionistische stromingen bij zijn gekomen die een minder radicale aanpak kenden bij het nastreven van hun idealen en dat zal ook bij veel individuele zionisten het geval zijn geweest. Maar over deze beide groepen zal ik het nadrukkelijk niet hebben in deze artikelen. In plaats daarvan zal het hier gaan over de haviken onder de zionisten, die bij het bereiken van hun doel vrijwel geen beperkingen kenden en daardoor in historisch opzicht veel consequenties met zich mee hebben gebracht. Als ik het in het vervolg over zionisten zal hebben, dan bedoel ik daarmee dus deze kant van het zionisme.
Het is vanzelfsprekend onmogelijk om een dergelijk onderwerp als geheel in een aantal relatief korte artikelen te beschrijven. Maar daar is het mij ook niet om begonnen, want ik heb mij juist geconcentreerd op één aspect van het zionisme. De reden daartoe ligt voor de hand. De meest heftige reacties die ik op 'Kanttekeningen bij herdenking' heb gehad, hadden betrekking op de door mij beschreven verbanden tussen een klein deel van de joodse gemeenschap en extreem rechtse en/of antisemitische kringen. In de komende nummers van het 'Kleintje' zal ik daarom vanuit hetzelfde perspectief ingaan op het zionisme. Tegelijk hoop ik daarmee aan te tonen dat de destijds tegen mij uitgesproken beschuldigingen vooral gebaseerd waren op een verwarring tussen antisemitisme en antizionisme. De laatste decennia laten zien dat deze begrippen steeds dichter naar elkaar zijn toegegroeid. Ik zal een hoeveelheid historisch materiaal naar voren brengen die laat zien dat dit geenszins terecht is.

World Zionist Organisation
Het moderne zionisme ontstond met de publicatie in 1896 van het boek 'Der Judenstaat', waarin Theodor Herzl het streven verwoordde tot de vorming van een nationaal tehuis voor in de diaspora levende joden. Een jaar later riep Herzl op tot een zionistisch congres in Basel, waar bepaald werd dat Palestina de voorkeur kreeg als locatie van de te vormen joodse staat (hoewel er ook later nog alternatieven ter discussie hebben gestaan zoals Oeganda en Madagascar). Tevens werd bij deze gelegenheid de 'World Zionist Organisation' opgericht. Deze organisatie, die onder leiding kwam te staan van Herzl, moest ervoor zorgen dat de droom van de zionisten in politiek en economisch opzicht werkelijkheid ging worden.
Zowel de WZO, als haar Duitse zusterorganisatie de 'Zionistische Vereinigung für Deutschland' , huldigden zeer merkwaardige opvattingen over antisemitisme en jodenvervolging (3) . Men vond dit op zich zelf logische verschijnselen, die het gevolg waren van het feit dat joodse mensen niet in Palestina woonden, maar in de diaspora. Daar hoorden zij volgens de zionisten van de WZO niet thuis en antisemitisme was daar in hun ogen een onvermijdelijk gevolg van. In dergelijke zionistische kringen leefde de opvatting dat het eeuwenlange verblijf in de diaspora een moreel en fysiek verval van joodse mensen met zich mee had gebracht, waardoor deze de status van paria hadden gekregen. Hoe er binnen het zionisme gedacht werd over degeneratie van joodse mensen, blijkt uit tijdschriften die in de eerste decennia van deze eeuw vanuit deze stroming zijn verschenen. Wat daar beweerd werd had in antisemitische publicaties uit dezelfde periode zeker niet misstaan. Neem bijvoorbeeld het volgende citaat, dat afkomstig is uit het tijdschrift 'Weltanschauung' van de zionistische jeugdorganisatie 'Hashomer Hatzair': "The Jew is a caricature of a normal, natural human being, both physically and spiritually. As an individual in society he revolts and throws off the harness of social obligations, knows no order nor discipline" (4) . Volgens zionisten van de WZO zaten joodse mensen niet zo zeer met een probleem, als wel dat zij zelf het probleem vormden. Ik ben me er van bewust hoe afschrikwekkend het overkomt om het over een 'joods probleem' te hebben, maar dat is hoe men bij de WZO dacht over het bestaan van joodse mensen, zolang er nog geen sprake was van een eigen joodse staat. Men vond daar verder dat verzet tegen antisemitisme onder de omstandigheden van de diaspora geen enkele zin had. Dat kon alleen plaatsvinden vanuit een eigen joodse staat oordeelde men. De radicale zionisten binnen de WZO concentreerden zich voor de volle honderd procent op de toekomstige eigen staat, terwijl zij in veel gevallen weigerden om zich te keren tegen degenen die joden vervolgden. Ook Herzl draaide er in zijn eigen dagboek niet omheen hoe zinloos hij een actieve stellingname tegen het antisemitisme was gaan vinden: "In Paris, as I have said, I achieved a freer attitude towards anti-Semitism, which I now began to understand historically and to pardon. Above all, I recognized the emptiness and futility of trying to 'combat' anti-Semitism" (5). Zolang de joodse staat nog niet was bereikt, kon alleen een pragmatische benadering van anti-joodse gevoelens tot iets leiden, was het uitgangspunt van de WZO. In het verloop van deze serie artikelen zal blijken dat deze opstelling tot een aantal allianties heeft geleid tussen militante zionisten en antisemitische kringen, die achteraf nauwelijks voorstelbaar zijn. Maar nu wil ik al duidelijk stellen dat ik er niet van uitga dat het zionistische pragmatisme ten opzichte van het antisemitisme tevens betekende dat zij er blij mee waren. Integendeel, de haat tegen joden trof hen immers zelf ook. Ik ben er van overtuigd dat al hun initiatieven gericht zijn geweest op het creëren van omstandigheden waarmee joodse mensen voor eens en voor altijd beschermd zouden zijn voor de vervolgingen uit het verleden. Bij de argumenten en methodes die daarbij gebruikt zijn kunnen echter talloze vraagtekens geplaatst worden, zeker ook ten aanzien van de belangen van joodse mensen die zich niet in het zionistische streven konden vinden.

streven naar integratie versus zionisme
Het zionisme, zoals dat door de WZO werd verkondigd, vertegenwoordigde bij oprichting slechts een uiterst kleine minderheid van de joodse gemeenschap. Dat zou in de jaren die daarop volgden niet veranderen. Verreweg de meeste joodse mensen voelden zich destijds in het geheel niet aangesproken door de plannen van de zionisten. Zij hadden geen behoefte aan een eigen joodse staat. Velen onder hen streefden juist naar assimilatie binnen niet-joodse segmenten van de samenleving in Duitsland en de andere landen in Europa waar zij woonden. Een dergelijke tendens was destijds bijvoorbeeld ook in Nederland herkenbaar.
Deze ontwikkeling begon eind 18e eeuw met de zogenaamde 'joodse hervormingsbeweging'. Sindsdien begonnen joodse mensen steeds vaker afstand te nemen van het isolement, zoals hen dat voor een groot gedeelte door eigen Rabbijnen was opgelegd. In de jaren dertig van deze eeuw kende de emancipatie onder joden een hoogtepunt. Veel joodse mensen zagen het joods-zijn toen steeds sterker als een religieuze en culturele identiteit, terwijl het gevoel deel uit te maken van een volk voor hen geen rol speelde. Joden in Duitsland zagen zichzelf daardoor als Duitsers, wanneer het op hun nationaliteit aankwam (hoewel veel andere Duitsers dit destijds ten zeerste bestreden!). Hoe joodse mensen in Duitsland over hun nationaliteit dachten bleek wel uit het fanatisme waarmee joodse soldaten tijdens de Eerste Wereldoorlog voor Duitsland vochten. Het had voor de hand gelegen dat hun inzet wat minder was geweest als zij zich geen Duitsers hadden gevoeld . (6)
De zionistische minderheid binnen de joodse gemeenschap, zoals die vertegenwoordigd werd door de WZO, redeneerde precies andersom. Het streven naar assimilatie was hen een gruwel. Voor de WZO betekende jood zijn in de eerste plaats deel uitmaken van een volk, waarbij religie eigenlijk nauwelijks een rol speelde. Herzl en andere zionisten van het eerste uur waren dan ook overtuigde atheïsten. Daarom kon het politiek georiënteerde zionisme destijds zeker niet direct als een religieuze beweging worden gezien. Veel eerder was het een nationalistische stroming, die op zich niets met het joodse geloof te maken had. Maar religieuze elementen werden er wel als argument gebruikt. Zo grepen militante zionisten terug naar aspecten uit het klassieke judaïsme, als daarmee het nationale karakter van de joodse gemeenschap kon worden bevestigd.
De WZO had er grote moeite mee om andere joden over te halen naar Palestina te vertrekken. Daarom zocht zij naar een stok achter de deur, waarmee de joodse meerderheid alsnog overtuigd kon worden van het belang van een eigen staat. Nu waren de zionisten van de WZO destijds zeker niet de enigen die tegen de assimilatie van joodse mensen waren en liever zagen dat zij vertrokken. Een dergelijk antisemitisme was destijds wijd verspreid en een joodse staat werd alom als de oplossing gezien. Voor geassimileerde joden was dit natuurlijk niet best, maar binnen de fracties van het zionisme waar men bereid was tot het uiterste te gaan, herkende men bruikbare elementen in deze anti-joodse opstelling. Aangezien zij een actieve strijd tegen jodenhaat toch al niet zagen zitten, bestond er voor hen vervolgens geen belemmering om toenadering te zoeken tot antisemitische kringen die hun streven naar een eigen staat onderstreepten.

WZO onderhandelde met antisemieten
De WZO grondlegger Theodor Herzl bracht dit alles in de praktijk. Toen er eind vorige eeuw in Europa verontwaardiging ontstond over het antisemitisme dat in Frankrijk de kop opstak naar aanleiding van de Dreyfus-affaire, was er uit de richting van Herzl en zijn zionisten geen enkel protest hoorbaar (7). Maar in 1895 behoorde Herzl wel tot degenen die de benoeming van de jodenhater Karl Lueger tot burgemeester van Wenen steunden (8). Lueger had met zijn verkiezing voor het eerste succes van een antisemitische partij in Europa gezorgd, maar het Oostenrijkse huis van Habsburg verzette zich hevig tegen zijn benoeming. Men was daar bang voor onrust binnen de joodse gemeenschap wanneer een antisemiet als burgemeester van Wenen zou aantreden. Die vrees was niet onterecht. De op dat moment al danig verzwakte Habsburgers wisten niet zeker hoe ver de loyaliteit van de joodse gemeenschap ten opzichte van hen ging. Bovendien zaten er relatief veel joden in de Oostenrijkse legertop. Onder die omstandigheden leek het de Habsburgers geen goed idee om de joodse gemeenschap tegen de haren in te strijken. Tot twee maal toe zorgden zij er daarom voor dat de benoeming van Lueger werd tegengehouden nadat hij was gekozen.
Herzl zag echter mogelijkheden in de benoeming van een antisemitische burgemeester in Wenen. Hij had plannen om met Lueger tot een overeenkomst te komen over de emigratie van Oostenrijkse joden naar een op te richten eigen staat. Er was hem daarom veel aan gelegen dat Lueger benoemd zou worden. In een poging druk uit te oefenen op de beslissing van de Habsburgers, had hij op 3 november 1895 een ontmoeting met de Oostenrijkse premier Graaf Casimir Badeni. Het is niet bekend of het door het initiatief van Herzl kwam, of omdat anderen zich ervoor hebben ingespannen, maar ondanks de bezwaren van de Habsburgers zou Lueger uiteindelijk toch benoemd worden.
De reis die Herzl in 1903 naar Rusland ondernam kende een soortgelijke motivatie. Hij legde daar contact met de beruchte antisemiet Graaf von Plehve, die destijds minister was in de regering van Nicolaas II. Minder dan vier maanden voor het bezoek van Herzl was von Plehve nog verantwoordelijk geweest voor een pogrom in Kishenev. Naar aanleiding van deze uitbarsting van jodenhaat vonden 45 mensen de dood en raakten duizenden gewond. Maar dat kon Herzl niet weerhouden om toenadering te zoeken tot Von Plehve. Of er niets gebeurd was deed hij het voorstel aan de Tsaristische minister om samen te werken bij de emigratie van joodse mensen uit Rusland. Tevens deed Herzl de toezegging dat hij zich in zou zetten om een einde te maken aan de ondersteuning door de joodse gemeenschap van de arbeidersbeweging in Rusland, die toen al een sterke bedreiging voor de tsaristen vormde. Von Plehve liet daarop weten dat hij een "ardent supporter" van het zionisme was (9) .
Ook de 'Balfour-Declaration' uit 1917 dient in het zojuist beschreven kader te worden gezien. Met deze verklaring ondersteunden de Britten het streven van het zionisme. Maar de politicus Arthur James Balfour ging zeker niet uit sympathie voor joodse mensen achter de zionisten staan. Hij was een rabiate antisemiet die de zionisten tegemoet wilde komen, zolang dat betekende dat joodse mensen in het Verenigd Koninkrijk naar Palestina zouden emigreren. Balfour bekende zijn antisemitisme in 1914 aan de in Engeland woonachtige zionist Chaim Weizmann (die na de oorlog de eerste president van Israël zou worden). In een brief aan Weizmann liet Balfour verder weten dat hij op bezoek was geweest bij de weduwe van de antisemitische componist Richard Wagner. Met deze Cosima Wagner deelde hij zijn vooroordelen tegen joodse mensen.
Het Britse establishment kende, naast antisemitische motieven, overigens ook nog politieke redenen om het zionisme te ondersteunen. Want in ruil voor de Balfour-verklaring probeerden zionisten in de VS om de Amerikanen bij de Eerste Wereldoorlog te betrekken. Daar waren de Britten erg op gebrand en het droeg dan ook zeker bij aan de toezeggingen die door hen aan de zionisten werden gedaan (10) .
Naar aanleiding van de revolutie in Rusland financierden de Britten (samen met Frankrijk, de VS en Japan) een leger dat tegen de Bolsjewieken ten strijde trok. Dit leger (dat onder andere bestond uit Polen en Oekraïners) vocht echter niet alleen tegen de communisten in Rusland, maar beging daar tevens bloedige pogroms tegen de joodse bevolking. Zo'n 60.000 joodse mensen werden daar destijds het slachtoffer van. Maar evenals het antisemitisme van Balfour, vormde ook de financiering door de Britten van een leger vol antisemieten, geen bezwaar voor de zionisten van de WZO om met hen in zee te gaan. Zolang Londen de aanspraak op Palestijns gebied bleef ondersteunen kon men daar op de steun van zionisten blijven rekenen. Daar kon geen pogrom in het oosten iets aan veranderen (11).
In het kader van de Balfour-Declaration werden de Britten ten aanzien van de situatie in Rusland zelfs geholpen door militante zionisten. Dat deed men door er bij de Russische joodse gemeenschap op aan te dringen dat men afstand moest nemen van de Bolsjewieken. Dat zal niet zijn meegevallen, want hoewel de laatstgenoemden niets van het Brits getinte zionisme moesten hebben, kwam Lenin de joodse bevolking op talrijke punten tegemoet. Er werd door hem in veel opzichten een einde gemaakt aan het tsaristische antisemitisme, door joodse mensen volledige burgerrechten te geven. Zo werden er destijds in Rusland scholen voor joodse mensen geopend waar in het Jiddisch werd onderwezen. Het Bolsjewisme kon zich daardoor verheugen op een groeiende populariteit onder de joodse gemeenschap. Dat was niet de bedoeling van de conservatieve krachten in het Westen. De zionistische poging om de Russische joden tegen de Bolsjewieken te keren, was dan ook uiterst welkom in de ogen van het Britse establishment (12) . De Balfour-Declaration was een prijs die men daar maar al te graag voor wilde betalen.

WZO onderhandelde met fascisten
Ook in Italië probeerden de zionisten voet aan grond te krijgen. Mussolini had een merkwaardige relatie met de joodse gemeenschap in Italië. Toen hij nog een socialist was, werkte hij nauw samen met joodse mensen. Maar naar aanleiding van de Russische Revolutie begon hij antisemitische trekken te vertonen. Toch was het antisemitisme van 'Il Duce' zeker niet te vergelijken met dat van de nazi's en ook later zou dat het geval blijven. Toen zaten er zowel joodse mensen in de fascistische partij, als in de Italiaanse regering (13). Voordat de fascisten de macht voor zich opeisten had Mussolini echter niet veel op met zionisme. Voor Mussolini was dit aanvankelijk niet meer dan een verlengstuk van het Britse imperialisme en daar wilde hij niets mee te maken hebben. In zijn terughoudende opstelling kwam enige verandering nadat hij in 1922 aan de macht was gekomen. In dat jaar werd hij bezocht door een zionistische delegatie, die hem garandeerde dat zij Italië ook onder fascistisch bestuur zouden blijven steunen. Mussolini bleef het zionisme vervolgens toch nog in een Britse context zien, maar gaf de Italiaanse zionisten desalniettemin het voordeel van de twijfel.
Midden jaren twintig was er een radicale verandering te noteren in de opstelling van de Italiaanse fascisten ten aanzien van het zionistische streven. Dat gebeurde toen Italianen in Palestina berichten naar hun thuisfront zonden, waaruit bleek dat het zionisme niet meer weg te denken viel. Toen realiseerden de Italianen zich plotseling dat de Britten alleen Palestina zouden verlaten als de zionisten hier hun eigen staat konden vormen. Mussolini ontbood daarop de zionistenleider Chaim Weizmann en deed aan hem de toezegging dat de zionisten bij hun streven naar een joodse staat op economische steun van Italië konden rekenen. Tevens begon de fascistische pers vanaf dit moment positieve artikelen over het zionisme te publiceren (14).
De meest in het oog springende toenadering tussen radicale zionisten en kringen van antisemieten vond plaats met betrekking tot het nationaal-socialisme. Dr. Joachim Prinz was één van de zionisten in Duitsland die het nationaal-socialistische antisemitisme met veel enthousiasme verwelkomde. Prinz, die nauw betrokken was bij de WZO, zag het als een uiterst positieve ontwikkeling dat er door het nationaal-socialisme een einde kwam aan de politieke omstandigheden die de assimilatie van joodse mensen binnen de maatschappij mogelijk had gemaakt. In zijn in 1934 gepubliceerde 'Wir Juden' bejubelde hij daarom Hitler's zogenaamde "Duitse revolutie": "The meaning of the German revolution for the German nation will eventually be clear to those who have created it, and formed its image. Its meaning for us must be set forth here: the fortunes of liberalism are lost. The only form of political life which has helped Jewish assimilation is sunk" (15) .
In '37 vestigde Prinz zich in de VS. Verlost uit het allesbepalende politieke klimaat in Duitsland, kwam hij daar al snel terug op zijn eerdere uitlatingen met betrekking tot overeenkomende belangen tussen nationaal-socialisme en zionisme.

rassenleer
In '34 was Prinz echter nog volop in de ban van het WZO-idealisme en waren zijn uitlatingen in dit verband kenmerkend. Hij schreef toen verder: "We want assimilation to be replaced by a new law: the declaration of belonging to the Jewish nation and Jewish race. A state build upon the principle of the purity of nation and race can only honoured and respected by a Jew who declares his belonging to his own kind" (16) . Uit het laatste citaat blijkt al dat nationaliteit en rasbewustzijn voor de zionisten van de WZO nauw met elkaar in verband stonden. De specifiek raciale elementen binnen het klassieke judaïsme, zoals die in de Talmoed staan beschreven (en bijvoorbeeld door de middeleeuwse joodse denker Maimonides werden verkondigd), kenden binnen het zionisme dan ook een sterke opleving (17). De overwegend atheïstische grondleggers van het zionisme konden goed met dit religieuze element leven, zolang ermee bevestigd kon worden dat joodse mensen in raciaal opzicht van niet-joden verschilden en daarom in een eigen staat thuishoorden.
Met dit raciale beginsel werd het WZO-zionisme gedurende de jaren dertig in veel opzichten een afspiegeling van de nationaal-socialistische rassenwaan. Als Hitler vond dat door huwelijken tussen joden en niet-joden de zuiverheid van het arische bloed werd bedreigd, dan bleek aan zionistische zijde op exact dezelfde wijze te worden geredeneerd. Met dien verstande, dat men daar tegen gemengde huwelijken was omdat het 'unieke karakter' van het joodse bloed op deze manier in gevaar zou zijn gebracht (18).
De militante zionisten zoals die bij de WZO waren aangesloten, kenden zelfs hun eigen interpretatie van de 'Blut und Boden'-theorie, waarmee de nazi's de raciale band tussen de Duitse bodem en haar bewoners aan wilden tonen. Deze nationaal-socialistische ideologie werd geenszins door de zionisten van de WZO ontkend, omdat zij daarmee aannemelijk konden maken dat het 'joodse ras' op een soortgelijke wijze met de Palestijnse bodem was verbonden (19). Er leek binnen het zionisme zelfs het verwachtingspatroon te leven dat joden tot een soort 'übermenschen' zouden transformeren als de Palestijnse bodem eenmaal door hen bevolkt zou zijn. Het is bijna onvoorstelbaar, maar de grondleggers van het zionisme droomden van een 'nieuw soort jood' dat blond haar en blauwe ogen zou hebben (20) ! Hier vallen vanzelfsprekend overeenkomsten op met de nationaal-socialistische rassenideologie, want daar werd voor het arische ras een soortgelijke transformatie voorzien als de joden eenmaal uit Duitsland waren verdreven. En evenals bij de zionisten moest dat leiden tot een ideaal ras met blond haar en blauwe ogen.
Ten aanzien van deze overeenkomsten dient opgemerkt te worden dat zionisme en nationaal-socialisme destijds zeker niet de enige stromingen waren waar een rassenideologie centraal stond. Zo was het streven naar een perfect ras, destijds ook herkenbaar in de pseudo-wetenschappelijk eugenetische beweging (zie 'Kleintje' 325). Daarnaast was er een duidelijk raciaal aspect verbonden aan occulte stromingen die destijds een grote populariteit kenden. Als we uitgaan van de geest van de tijd, is er wel wat voor te zeggen dat zionisme en nationaal-socialisme, maar bijvoorbeeld ook theosofie en antroposofie, allen poten van hetzelfde beest waren. Het gaat te ver om hier in te gaan op de occulte oorsprong die mogelijk tot deze verwantschap heeft geleid. Er zijn in het verleden al een aantal artikelen in het 'Kleintje' verschenen waarin op dit aspect van racisme is ingegaan. Bovendien kunnen dergelijke factoren niet voor de volle honderd procent verklaren hoe het kon gebeuren dat de zionisten van de WZO er, met het klakkeloos omkeren van antisemitische argumenten, voor gezorgd hebben dat de rassenwaan van Hitler ten dele bevestigd werd. Op de vraag of dat bewust of onbewust gebeurde, zal ik in een later stadium terug komen. In het komende nummer van het 'Kleintje' zal ik eerst een indruk geven van de samenwerking tussen nazi's en zionisten die in de jaren dertig plaatsvond.

noten:
1. Het artikel 'Kanttekeningen bij herdenking' en alle reacties en diskussiestukken zijn te vinden op de Internet-pagina's van 'Kleintje Muurkrant' (www.stelling.nl/kleintje/edelfask)
2. Zie wat dit betreft het artikel 'Een aanklacht...' op de Internet-pagina's van 'Kleintje Muurkrant'.
3. 'Zionism in the Age of the Dictators', Lenni Brenner, hoofdstuk 2, 1983, Croom Helm Beckenham U.K.
4 idem (volgens Brenner verscheen dit tijdschrift waar dit citaat in voorkwam voor het eerst in 1917, maar vonden herpublicaties tot 1937 plaats).
5. idem, hoofdstuk 1
6. Door hun inzet voor Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog konden veel Duitse mensen zich in de jaren dertig niet voorstellen dat zij door de Duitse regering vervolgd zouden gaan worden.
7. 'Zionism in the Age of the Dictators', Lenni Brenner, hoofdstuk 1.
8. idem, hoofdstuk 1.
9. 'Jewish History, Jewish Religion, the Weight of Three Thousand Years', Israel Shahak, hoofdstuk 4, 1994, Pluto Press, Londen (zie verder mijn bespreking van dit boek op de Internet-site van het 'Kleintje').
10. 'Zionism in the Age of the Dictators', Lenni Brenner, hoofdstuk 1.
11. idem, hoofdstuk 1
12. idem
13. Het werd door Hitler over het algemeen genegeerd dat Mussolini geen bezwaar had tegen joodse ministers in zijn regering. Hitler hield zich daarbij grotendeels vast aan het door hem zelf in 'Mein Kampf' beschreven dogma dat Italianen per definitie antisemieten waren. Dat de praktijk anders aangaf werd door Hitler voornamelijk om politieke redenen uit de weg gegaan. Per slot van rekening had hij Mussolini in dat opzicht nodig.
14. 'Zionism in the Age of the Dictators', Lenni Brenner, hoofdstuk 4.
15. 'Wir Juden', Dr. Joachin Prinz, 1934, Berlijn, pagina 150-151
16. idem, pagina 154-155
17. 'Jewish History, Jewish Religion, the Weight of Three Thousand Years', Israel Shahak, hoofdstuk 2. (zie in dit verband verder de bespreking die ik over dit boek van Shahak heb geschreven. Die is te vinden op de Internet-site van 'Kleintje Muurkrant')
18. In hoofdstuk 2 van 'Zionism in the Age of the Dictators' vermeldt Lenni Brenner hoe zionisten in Nederland in 1913 probeerden om een verbod op huwelijken tussen joden en niet-joden formeel geregeld te krijgen.
19. 'Zionism in the Age of the Dictators', Lenni Brenner, 1983, hoofdstuk 2.
20. 'Een blik in de spiegel', zionisme vijftig jaar later, Michael Warshawski, gepubliceerd in 'De Brug' nummer 30, achtste jaargang.

Aan het einde van deze serie artikelen in Kleintje Muurkrant wil ik nog een toelichting geven op de aangehaalde bronnen.

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 326, 30 oktober 1998