Skip to main content
  • Archivaris
  • 282

Slapende honden

Uitspraken over de vrijheid van de pers, de redactionele onafhankelijkheid, de centrale openbare controlerende functie van de media en dergelijke doen het 'm altijd wel; de hooggestemde idealen en grote maatschappelijke verantwoordelijkheden van de journalistieke beroepsgroep worden weer eens onder het volk gebracht. Maar, de hedendaagse journalistieke werkelijkheid is toch vooral de werkelijkheid van de toenemende persconcentratie - waarvan de Berlusconi's, de Murdochs en Turners nog de meest op de voorgrond tredende representanten zijn -, en dus van de toenemende machtsconcentratie over de publieke meningsvorming in de handen van enkelingen, van de verschraling en verandering van het journalistieke beroep, de stilzwijgende aanpassing aan het beleid van de hoofdredactie (zie o.a. Kleintje nr 1 t/m 281).
Ook op het niveau van de journalisten zelf zijn bovenstaande idealen maar betrekkelijk. In Nederland is nu al weer geruime tijd de zaak Oltmans onder de rechter. Oltmans heeft via de Wet Openbaarheid Bestuur schriftelijke bewijzen verkregen hoe de overheid (lees: minister Luns en zijn getrouwe ambtenaren) hem het professionele leven onmogelijk maakte. Hierbij kreeg die overheid steun van enkele van de journalistieke collega's van Oltmans (met klinkende namen uit de Nederlandse journalistieke geschiedenis) (Zie: W.Oltmans: Persona Non Grata, Uitg. Papieren Tijger, 1994). Deze heren vonden het blijkbaar volledig in overeenstemming met de ethiese opvatting van de journalistiek om voor de Nederlandse overheid dit soort werkjes te verrichten, spionage en achterklap dus. Wat het aangaan van nauwe relaties met de politieke top betreft knoopten zij aan bij de vooroorlogse traditie van een groot deel van de hoofdredacteuren om "hun" krant wat minder kritisch over Nazi Duitsland te laten schrijven (een verzoekje van de toenmalige eerste minister) en van de laten we zeggen "terughoudende" berichtgeving over de na-oorlogse affaire Greet Hofmans. "De Nederlandse journalistiek vervulde in negen van de tien keer de functie van een geautomatiseerde clacque, en meer niet"; "de Nederlandse pers was wel zo vriendelijk de staatslieden daarbij tot de laatste minuut te helpen" aldus HJA Hofland in zijn boekje "Tegels lichten" (Uitg. Contact, 1973), over de rol van de "gelijkgeschakelde" pers in deze zaak.

Maar, recentelijk heeft het er alle schijn van dat de persvrijheid op een zelfs voor Nederlandse tradities ongebruikelijke wijze onder druk staat. Niet meer via het herenoverleg tussen hoofdredactie en politici, dan wel via het niet publiceren van in kleine kring bekende affaires van politici en ambtsdragers, maar gewoon doordat de staat in de vorm van het Openbaar Ministerie vanaf de zomer van 1994 rechtstreeks en schaamteloos intervenieert in de werkwijze van journalisten en zo het begrip "persvrijheid" een andere invulling lijkt te geven.
Dat de staat sinds het ontstaan van de journalistiek pogingen doet om de vrije informatie de das om te doen, zal voor de lezer/ster van het Kleintje geen nieuws zijn. Publicatieverboden, vitale informatie achterhouden, intimidatie van journalisten door afluisteren, pesterijen van belastingdiensten en het uitsluiten van privileges, bestraffing achteraf voor ongewenste publikaties, belemmeringen voor journalisten in actie, de dwang om informatiebronnen openbaar te maken, het treffen van "regelingen" met hoofdredacteuren, het verspreiden van valse berichten via geheime diensten; dit is het rijtje dat Cees Hamelink in zijn boek De mythe van de vrije nieuwsgaring (Anthos, 1978) opsomt.
Na het echec van de publiciteit om de IRT, met vallende ministers, elkaar voor het tv-scherm verdringende en bestrijdende Hoofdcommissarissen, maar ook met summiere berichtgeving over ongecontroleerd onwettig politie-optreden, wordt door het openbaar ministerie met een forse public relations campagne via de radio, t.v. en gedrukte pers een nieuw vijandbeeld gecreëerd, dat van de georganiseerde criminaliteit die niet alleen ons land, nee de hele "Westerse Beschaving" bedreigt. Het gaat dan met name om de criminaliteit rond de handel in drugs en in wapens.
Het gegeven dat allerlei staten zelf tot over hun oren in de illegale produktie en verspreiding van cocaïne, heroïne en wapens zitten (de heroïnehandel in de 50er tot 70er jaren was op z'n zachtst gezegd nauw verbonden met Amerikaanse en Franse inlichtingen- en veiligheidsdiensten), wordt dan iets minder benadrukt. Nee, de kern die wordt voorgehouden is dat "onze" rechtsregels en "onze" wetgeving het de criminele organisaties zo gemakkelijk maken. De democratie is er niet op berekend, blijkbaar. De oplossing ligt dan voor de hand toch; dan maar wat minder democratie. Althans dat lijkt de meer praktische benadering van het Openbaar Ministerie c.q. het Ministerie van Justitie te zijn.
Enkele van de gebieden waar die nieuwe autoritaire democratie blijkbaar geïmplementeerd wordt zijn de pers en de persvrijheid; enkele voorbeelden:

Op 28 september valt Justitie binnen bij het kantoor en bij bestuursleden van de stichting Opstand, met als motief "lopend onderzoek".

De commotie over de Valente-floppen richt zich meer op de "onverantwoordelijke rol" van de media, die maar gewoon berichten wat er op die floppen staat. De huiszoeking bij de desbetreffende verslaggever Peter R de Vries en bij de redactie van het TROS programma Deadline wordt al gewoon.

Begin januari 1995 wordt bekend dat het Openbaar Ministerie in Arnhem van de PTT Telecom een overzicht kreeg van de telefoongesprekken van J de Haas, een Telegraafjournalist. Via deze gegevens kon de politie achterhalen wie nou precies de tipgever van de Haas was. De Haas zelf had nl. tegenover de politie geweigerd zijn informant openbaar te maken.

De wijze waarop de pers het werken zo goed als onmogelijk gemaakt werd bij de recente demonstratie van CP86.

Opvallend bij dit alles is niet dat de staat de verhouding tussen staat en burgers ook wil veranderen; dat proces is al jaren gaande (zie ook de artikelen over burgerrechten en de bedreigde privacy in de laatste Kleintjes). Opvallend is wel de oorverdovende stilte over dit soort staatsingrijpen in de media zelf. Waar zijn ze nu die helden van de vrije pers en vrije meningsuiting, die in hun intellectuele redaxionele commentaren zo opkomen voor de parlementaire democratie en de westerse universele waarden. Op punt van deze waarde zijn ze blijkbaar niet thuis. De paarse politici hebben deze kleur blijkbaar mede verkregen door langdurig de adem in te houden en de mond gesloten, want van de zijde van de volksvertegenwoordigers: stilte.
De belangenorganisatie van journalisten de NVJ gaf als reactie op deze persaffaire rond de Haas: "Dit kan echt niet".
Nou, dat geeft hoop voor de toekomst.

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 282, 10 februari 1995