Requiem voor een klootzak (002)
Jan Best zou de afgelopen week genoten hebben. En weer een hoofdrol voor zichzelf opgeëist. Genoten van wat? Van De Rellen in Adam. Geen opstootje te onbeduidend of Best verzekerde de omstanders ervan dat hij aan de wieg ervan stond maar ook het slachtoffer was.
Dé rel in het leven van Best was die rond het bouwvakkersoproer/de bestorming van het kantoor van De Telegraaf/de dood van Jan Weggelaar, in juni 1966. Weggelaar stierf aan een hartstilstand, de Telegraaf loog dat ie door een steen van zijn collega’s was omgekomen, die pikten dat niet.
Ik zie nog steeds Jan Best zijn versie van die gebeurtenissen opdissen, in geuren en kleuren. We zaten in café De Doelen, aan het begin of het einde van de Nieuwe Doelenstraat. Aan de raamkant, met uitzicht op het Muntplein.
We zaten daar elke vrijdagmiddag, ter afsluiting van een college van Best. Die colleges vonden plaats op vijftig meter van de kroeg, boven het Universiteitstheater. Het waren colleges in Mediterrane Pre- en Protohistorie, de vroegste geschiedenis van het Middellandse Zeegebied dus.
‘We’ waren de twee hoofdvakstudenten, een paar mensen die ‘Mediterrane Pre en Prut’ (aldus Best zelf) als bijvak deden en twee zogenaamde toehoorders, een heel oude meneer en een nog oudere mevrouw die een smak geld neertelden om zich in de schaduw van Best geniaal te mogen voelen.
De ene hoofdvakstudent was ik, de ander heette Fred Woudhuizen. Over hem zal het in dit serietje nog vaker gaan. Wie wil kan nu al op zijn naam googelen om te ontdekken dat ie in het vakgebied van Jan Best een ‘grote naam’ zou worden.
Ik had die ambitie niet. Ik keek en luisterde naar Jan Best. Naar hoe hij zichzelf consequent, in wat voor context dan ook, op de voorgrond plaatste en de hoofdrol toebedeelde. Best was de eerste narcist en pathetische leugenaar in mijn leven.
Hij had in de junidagen van 1966 ‘natuurlijk’ geen stenen gegooid op de Dam, maar wel vooraan gestaan. Hij had Weggelaar zien neerzijgen, meteen aan het oog onttrokken door een geweldige menigte. Nee, hij was niet mee opgetrokken met die menigte naar het gebouw van de gehate krant.
Best was in die roerige zomer ‘de rechterhand’ van Ton Regtien, ‘de leider’ van de SVB, de studentenvakbond. Toen Regtien had gehoor gegeven aan ‘de lokroep van een baantje’ aan de uni van Groningen, was Best ‘natuurlijk’ in A’dam gebleven, om ‘het verzet aan te voeren’.
Ik was in 1983, toen ik zijn verhaal aanhoorde, vijfentwintig, net zo oud als Best in 1966. Ik was aktief in onder meer de kraakbeweging, maar Best moest daarvan niets hebben. ‘Die heeft toch helemaal geen voeling met de arbeiders, jongen?’
(JoopFinland)