Onze milde kant (018)
Blijven we even hangen bij Gerard Croiset. De piskijker, met een net woord paragnost. Allang dood en al zijn leven scheef aangekeken omdat ie dingen zag die wij niet zagen, mutatis mutandis. Maar nu wilde een krant dat we alsnog een veer in de reet van Croiset zouden steken, omdat wetenschappelijk onderzoek had uitgewezen dat onze Gerry niet altijd onzin uitgekraamd heeft.
Het zij zo. Bepalen wij ons tot wat overpeinzingen met betrekking tot de broers van Gerard. Want de Croisets waren toch met zijn tweetjes? Je had naast Gerry de wichelroedeloper ook Jules, of was het Hans, wat maakt het uit. Jules of Hans Croiset was of is nog steeds toneelspeler, in alle betekenissen van dat woord.
Acteur Croiset speelde zijn rolletjes in betrekkelijke anonimiteit, totdat eind jaren zeventig of begin jaren tachtig van de vorige eeuw het toneelstuk Het vuil, de stad en de dood in Nederland zou worden opgevoerd. We raden het al: dat stuk was buitenlands, en wel uit een buitenland dat ons niet zo lag. De schrijver ervan heette Fassbinder, dus inderdaad....
Volgens velen was Fassbinder antisemiet, en zijn stuk dus ook. Daar gaan wij niet over. Wat hier telt is wat Hans of Jules Croiset zich in het toneelhoofd haalde. Hij ensceneerde zijn eigen ontvoering. Hij was een paar dagen niet van de beeldbuis weg te slaan nadat hij verteld had dat hij als acteur met een Joodse achtergrond vanwege zijn mening over Fassbinder door onverlaten was gekneveld en weggevoerd.
Alleen de groepsverkrachting ontbrak in het verhaal.
Bleek dus verzonnen, na een paar dagen moest ook deze Croiset zulks toegeven. Acteur finito, denken we dan. Mag de rest van zijn dagen alleen nog tussen de schuifdeuren in huize-Croiset zijn kunstje vertonen. Maar niets daarvan. Acteur Croiset bleef aan het werk, en het stuk van Fassbinder werd nauwelijks opgevoerd. De goegemeente was het er over eens dat Croiset iets had benoemd....
Veertig jaar later zien we dat alleen maar toenemen. Niet die lullige op touw gezette ontvoerinkjes, die blijven voorbehouden aan de lui die de horizon helemaal kwijt zijn. Wat groeit is onze behoefte om op onze afkomst te wijzen. Te pas en te onpas. Vaker te onpas dus. Ons is opeens Joods, of Chinees, of Arabisch of Turks, Fries of Limburgs of Amsterdams. Alsof het er toe doet...
Dat was toen toch anders, in de tijd van Fassbinder. Toen was het van belang dat je over arbeidersbloed beschikte. Zelfs lui van adel lieten zich er in hun jonge, rebelse jaren op voorstaan dat ze ergens van eenvoudige have not komaf waren. Indien het niet geloofd werd, ging zo’n jongeling dan een paar jaar in het Roergebied of in de Belgische mijnen werken om zich te arbeideresken....
Was het onschuldiger dan het ego-nationalisme dat nu zo welig tiert? Voor Marx mochten de klassen gaan strijden tot de dood er op volgde, dus voor vrede moeten we verder terug... (gvd)