Skip to main content

Het schaduwcommando van de prins (002)

18 november 1999

In het vorige Kleintje schilderden wij hoe in het midden van de jaren zeventig de in de gevangenis verblijvende Slobodan Mitric in de greep raakte van een "Gladio"achtig Nederlands netwerk dat onder leiding stond van Hans Teengs Gerritsen, vriend en intimus van prins Bernhard sedert 1930. Zoals wij schreven kreeg de in detentie verblijvende Joegoslavische agent in die periode bezoek van twee wat oudere heren die zich legitimeerden met pasjes van de MID. Zij bleken beiden deel uit te maken van dat prinselijk schaduwcommando. Kleintje Muurkrant vond uit wie die heren waren.

door Jan Portein

De meest introverte van het mysterieuze tweetal was de uit Apeldoorn afkomstige William Küchler, een overste b.d. van de Verbindingstroepen en 'afluisterexpert' (1). Degene die duidelijk de lakens uitdeelde was 'kolonel' Kurt Görlitz (2) uit de Haagse Gasseltestraat.
Mitric over hem: "Hij was een Hollander van Indonesische afkomst die was betrokken bij de geheime (veiligheids)dienst van het Koninklijk Huis. Hij was een held in het vechten tegen fascisme, stalinisme en internationaal terrorisme. Evenals mijn dierbare Hans Teengs Gerritsen".
Kurt Görlitz werd in 1912 in Medan op Sumatra geboren. Hij was een van de drie zoons van een genaturaliseerde Duitse KNIL-officier en een jonge bloem uit de gordel van smaragd. Van zijn vader had hij een levendige interesse voor wapens geërfd en van jongs af aan sprokkelde hij op dat terrein dan ook een respectabele expertise bij elkaar. Bovendien groeide hij uit tot een formidabel schutter. Het zou zijn latere leven gaan beheersen. De jonge Görlitz was zeker geen dombo wat leren betreft. Na het gladjes behalen van het diploma vijfjarige HBS-B stortte hij zich met succes in een studie voor de hoofdakte onderwijzer, aangevuld met de aktes Lichamelijke Opvoeding en Maleis. Toen hij in 1936 zijn dienstplicht vervuld had trad hij in dienst van het Departement van Onderwijs en Eredienst in Batavia. Hij maakte daar zo veel indruk dat zijn superieuren hem al in 1938 de inkoop van alle leermiddelen ten behoeve van zowel het blanke als het inlandse Lager Onderwijs in 'ons Indië' toevertrouwden met een totaal budget van 9 miljoen gulden. Geen vloeibare kattenbijdrage voor die tijd en heel wat listige lieden zouden onder die omstandigheden van tijd tot tijd een stiekeme greep uit de buidel hebben gedaan. De jonge Görlitz was echter niet uit dat kreupelhout gesneden en hield uiterst consciëntieus de boekhouding bij. Zijn weg naar de toekomst leek in die jaren geplaveid met siertegels maar de hordes van Hirohito maakten er in de eerste maanden van 1942 een hobbelige B-weg van vol losse klinkers en zonder verlichting.

Complotten en corruptie
Omdat de Japanse overheid de naturalisatie van Görlitz senior niet erkende werden diens gezinsleden datzelfde jaar nog met de Duitse nationaliteit opgezadeld. Normaliter geen cadeau om euforisch voor rond te springen. Maar het betekende voor Kurt wel dat hij min of meer vrijelijk over Java kon rondstruinen. Tijdens één van die tochten kwam hij in contact met Achmed Soekarno. De belangrijkste voorman van de nationalistische beweging op Java, die later de eerste president van Indonesië zou worden. En haast vanzelf rolde Görlitz daarmee het wereldje van cloak and dagger binnen. Het was dan ook niet echt verwonderlijk dat hij in de roerige tijd na de Japanse overgave één van de leidinggevende figuren werd van de Centrale Militaire Inlichtingendienst in Batavia.
In die capaciteit reisde hij door de hele archipel en bracht bliksembezoeken aan Maleisië en Singapore. Zo raakte hij onder meer op de hoogte van vele duistere details rond de moord op vaandrig R.C.L. Aernout in de nacht van 28 februari 1948. Aernout was eveneens actief voor de militaire inlichtingendienst en stond daar te boek als agent 'nummer 15'. Via een onderzoek naar corruptie binnen de Leger Technische Dienst van het KNIL was Aernout op een wapensmokkel gestoten ten behoeve van de nationalistische opstandelingen. Daarbij bleken naast een paar Nederlandse officieren tevens de Chinese handelaar Oei ek Koei (zoiets verzin je niet) en Raden A.A. Hilman Djajadiningrat (een topfiguur uit het koloniale Nederlands-Indische bestuursapparaat) betrokken te zijn. De gloednieuwe wapens waren afkomstig van de Amerikaan Carlton S. Hire, die over depots in Singapore en Manilla beschikte. Het geld voor de aankopen werd gegenereerd uit de verkoop van 200 ton opium en morfine die oorspronkelijk toebehoorde aan het Nederlands-Indische bewind, dat toen al een paar eeuwen lang kapitalen uit de drugshandel had opgestreken (3). In 1942 was dit leuke voorraadje door de Japanners geconfisceerd en door hen in 1945 in het geheim overgedragen aan de nationalisten (4). Het was niet de enige zaak waarvan Aernout de nodige kennis droeg. Hij had zich ook beziggehouden met de verdwijning van de zogenaamde Nakamura-schat (5). Een enorme, door de Japanse bezettingsmacht bijeengegraaide verzameling juwelen en andere kostbaarheden die een minimale waarde van 80 miljoen toenmalige guldens zouden hebben vertegenwoordigd. Een officier van de Nederlandse militaire inlichtingendienst en een Australische collega van hem zouden een hoofdrol hebben gespeeld bij het verdonkeremanen van de schat. Aernout was met het verzamelen van bewijzen voor al deze uiterst corruptieve activiteiten al aardig ver gevorderd en daarbij zo langzamerhand tot de onontkoombare conclusie gekomen dat zowel in de mand van het Nederlands-Indisch regeringsapparaat als die van het KNIL een flink maaltje rotte appelen zat. Die kennis werd hem eind februari 1948 fataal. Een handjevol mensen met wie hij contact had onderhouden in verband met zijn onderzoek ging eveneens vrij plotseling en onvrijwillig richting begraafplaats, nadat zij pogingen hadden ondernomen om de waarheid rond de moord op Aernout boven water te takelen. De zaak rond de plichtsgetrouwe vaandrig werd met geweld de doofpot ingeramd. Pogingen van de nog altijd wegens oorlogsmisdaden bediscussieerde kapitein Raymond Westerling en F.H. van der Putten, een voormalig technisch ambtenaar van de Leger Technische Dienst in Nederlands-Indië, om de deksel van die doofpot af te wrikken leden in de jaren vijftig en zestig treurig schipbreuk (6). De vaandrig werd uiteindelijk bijgezet in het rijtje van andere bekende Nederlanders die op onorthodoxe wijze het leven lieten en daarbij voor langdurige deining zorgden, onder wie Christiaan Lindemans, Friedrich Schallenberg en Tinus Fens (7).

Het netwerk
De chef van de Centrale Militaire Inlichtingendienst, die net als Görlitz nauwkeurig op de hoogte was van de ins en outs van deze dramatische affaires achter het bamboegordijn, was een oude bekende: kolonel J.M. Somer. Een vooroorlogse houwdegen van het KNIL, die in 1939 was toegevoegd aan de staf van GS III (de toenmalige Nederlandse Militaire Inlichtingendienst) en begin 1943 in Londen hoofd geworden van het onder toezicht van prins Bernhard staande Bureau Inlichtingen. Somer beschikte over een democratisch gedachtengoed ter grootte van een mierenei en hij had graag alles wat naar links zweemde tegen de muur gezet. En niet voor een demonstratie wildplassen. Deze uiterst impulsieve kolonel had al snel veel waardering voor Görlitz' inlichtingenwerk, zijn stiptheid en zijn rol als postillion d'amour bij het leggen van geheime contacten tussen de Nederlandse regering en Soekarno. Die contacten zouden uiteindelijk na een beschamende koloniale oorlog in 1949 uitmonden in een eerloze soevereiniteitsoverdracht. Een paar weken voor het zover was werd Görlitz zonder veel ruchtbaarheid naar Nederland overgebracht omdat zijn superieuren represailles verwachtten.
Ook Somer keerde uiteraard terug en hervatte in Nederland zijn activiteiten die hij kort na de oorlog al was gestart ten behoeve van de opbouw van het stay behind-netwerk Operatiën en Inlichtingen. Samen met onder meer de BVD-toppers Einthoven en Van den Heuvel. Dat hij daarbij een gepokt en gemazeld talent als Kurt Görlitz over het hoofd zou hebben gezien is net zo onwaarschijnlijk als het aantreffen van kokospalmen op Rottummeroog. Somer's rechterhand uit Batavia leidde aanvankelijk onder het genot van een wachtgeldregeling op het oog een stil en onopvallend bestaan in Den Haag. Tot hij in 1954 vanwege zijn fabelachtige kennis op wapengebied als conservator in dienst trad van het Armamentarium in Delft, dat later zijn hoofdzetel in Leiden kreeg en verder door het leven ging als het Legermuseum. Tegenover Mitric verklaarde Görlitz ruim twintig jaar daarna dat hij ooit op het hoofdkwartier van de CIA in Langley was geweest en dat hij Alan Dulles (vanaf 1951 tot 1961 respectievelijk onderdirecteur en directeur van de Firma) persoonlijk kende. Mogelijk dat die verbinding in Görlitz' 'stille' periode tot stand is gekomen en geplaatst moet worden tegen het licht van Dulles' felle aversie jegens het 'communistische' regime van Soekarno, dat hij met hand en tand bestreed. Zo vormde Dulles' regenjassenconcern bijvoorbeeld de drijvende kracht achter een gewapende opstand op Sumatra in 1958, de productie van een fake-filmpje waarop 'Soekarno' een blonde 'KGB-agente' besteeg en de planning van een aanslag op de Indonesische leider in diezelfde periode.
Hoe dit ook zij, al een paar maanden na zijn indiensttreding bij het Armamentarium reisde Görlitz heel West-Europa door. Hij duikelde daarbij gratis en voor niks specimen van alle denkbare leger accessoires en documentatiemateriaal op om ze in Leiden ter lering en vermaak ten toon te stellen. Ook moderne wapens. Tevens trad hij op als instructeur voor Britse, Duitse en Franse belangstellenden. Binnen welk kader hij een vrijbrief verwierf om allerlei grensoverschrijdende activiteiten te ontplooien die voor een eenvoudig museumconservator normaliter niet zijn weggelegd, is onduidelijk. Maar frappant is wel dat hij tot zijn pensioen in 1977 regelmatig met tassen vol wapentuig op Schiphol arriveerde zonder ooit gecontroleerd te worden (8). Al doende bouwde de aimabele Görlitz in militaire, justitiële, politionele en industriële kringen, gemeentebesturen, douane en de Dienst der Domeinen (9) een netwerk van nationale en internationale connecties op.
In 1959 dreigde even een kink in de kabel te komen toen het museum op het punt stond ten onder te gaan onder invloed van draconische bezuinigingsmaatregelen in Den Haag. Prins Bernhard greep persoonlijk in. Het museum werd ondergebracht in een stichting. Het bestuur daarvan werd samengesteld uit vertegenwoordigers van de ruime voorraad gepensioneerde balken en sterren, de ambtelijke toppen van Defensie, Justitie en lokale overheid en een paar grootondernemers. De prins himself werd tot beschermheer gebombardeerd. Een verzameling heren met een exquis gladiolenaroma. Een vriend van Görlitz, de Hagenaar Paardekooper, werd tot directeur benoemd en vanaf die tijd kwam het museum tot weelderige bloei en het aantal zeldzame stukken dat kon worden geëxposeerd groeide gestaag. Maar er ontstond in de loop der jaren eveneens een voorraad doublures waarvoor Al Capone uit zijn graf zou verrijzen. Het was zonde om al dat materiaal op zolder te laten liggen. Daarom ontwierpen Paardekooper en Görlitz met toestemming van het stichtingsbestuur een uitleenregeling voor betrouwbare wapenliefhebbers. De bulk daarvan bestond uit leden van schietverenigingen uit Den Haag en Amsterdam-Noord (10). Heel vaak persoonlijke kennissen van de directeur en de conservator van het Leidse Legermuseum. In 1972 ging Paardekooper met pensioen. Het stichtingsbestuur verzocht Görlitz tot tweemaal toe om zelf de vacature in te vullen. Maar hij zag ervan af. Dat kwam hem duur te staan. De nieuwe directeur en Görlitz raakten in een onderlinge loopgravenoorlog verzeild waarbij messcherpe memo's als kogels door de expositieruimtes gierden. Expositieruimtes die tot wanhoop van Görlitz door een verbouwing de vergelijking met Pompeï konden doorstaan. In die chaos verdwenen er ook wapens. Een gruwel in de ogen van de precieze conservator.
Het moet voor Görlitz voor een deel dan ook een uitkomst zijn geweest dat hij in 1977 het bijltje er bij neer kon gooien en voor het laatst de deur van het museum achter zich dicht kon trekken. Er bleef nog één kwestie onopgelost: de uitgeleende wapens. Pas in 1980 kreeg de Koninklijke Marechaussee opdracht die aan de hand van een keurig bijgehouden register op te halen. Maar zoals wij in het vorige Kleintje al beschreven was Kurt Görlitz toen al lang en breed bij andere zaken betrokken. En nu fulltime. Meer daarover in het volgende nummer.

Noten:
(1) Deze kwalificatie is afkomstig uit Mitric's boek "Nederland's Maffia", uitgeverij Karate Europa te Amsterdam, 1985. De in 1982 overleden Küchler diende als intermediair. Als Mitric het duo dringend nodig had dan moest hij dus even Apeldoorn bellen. Volgens de inmiddels eveneens overleden mevrouw Küchler (1997) werden die telefoontjes in de loop van 1982 minder vriendelijk van toon en vormden volgens haar zelfs één van de oorzaken van het plotselinge heengaan van haar echtgenoot. De in 1972 gepensioneerde Küchler behoorde tot de kring van oud-militairen rond de in het eerste deel van "Het prinselijk schaduwcommando" voorkomende Coen Janssen (zie Kleintje Muurkrant # 327).
(2) Heel wat mensen uit zijn kennissenkring noemden Görlitz 'kolonel'. Maar uit in ons bezit zijnde correspondentie van Görlitz blijkt dat nergens. Bij het ministerie van Defensie was over een militaire carrière van Görlitz niets te vinden. Mogelijk is wel, dat hij binnen zijn parallelle organisatie de rang van kolonel vervulde.
(3) Zie voor deze betrokkenheid onder andere de Nederlandse editie van het door de Indonesische overheid uitgebrachte boek "Indonesian Heritage", Uitgeverij Unipers, Abcoude, 1998.
(4) Zie over deze kwestie vooral een serie artikelen in het "Nationaal Weekblad" De Leidsche Post van september tot en met december 1950 en het dagblad Trouw in de eerste maanden van 1951.
(5) De schat was vernoemd naar de Japanse legerkapitein Hiroshi Nakamura die een deel ervan (ter waarde van 10 miljoen) aan een Nederlandse vriendin had geschonken. Zie De Leidsche Post en De Telegraaf dd. 23/10/1961.
(6) Zie bijvoorbeeld een serie artikelen gewijd aan de zaak Van der Putten in De Telegraaf in de jaren 1961/1962.
(7) Christiaan Lindemans (alias King Kong) overleed onder verdachte omstandigheden en in aanwezigheid van Mitric' held Hans Teengs Gerritsen op 20 juli 1946 in Den Haag. Lindemans werd mede-verantwoordelijk gehouden voor het verraad van de 'operatie Market Garden' in september 1944, waarbij Britse luchtlandingstroepen bij Arnhem door de Duitsers werden opgewacht en praktisch vernietigd. Lindemans had zijn dodelijke informatie verzameld bij Prins Bernhard en zijn staf. Daarin figureerde ondermeer Kas de Graaf, een verzetsvriend van Lindemans. Beiden waren sedert najaar 1942 informanten van de Abwehr en betrokken bij het verraad van de onder communistische leiding staande onverzoenlijke verzetsgroep CS 6. De Graaf werd na de oorlog een soort 'enforcer' voor ZKH die bij sommige gelegenheden al te lastige mensen het zwijgen oplegde (ondermeer A.V.F. van der Gouw, schrijver van het nooit afgemaakte boekwerk "Alias Teixeira") en zonder twijfel tot het Prinselijk schaduwcommando behoorde. Voor de prinselijke aspecten van de zaak-Schallenberg zie ondermeer het artikel "Soestdijk contra Allende" in Kleintje Muurkrant # 326. Meer over de dood van Fens, de koning van de Haagse onderwereld uit de late jaren zeventig en vroege jaren tachtig, in één van de volgende afleveringen van het "Prinselijk schaduwcommando".
(8) Vergelijk de rol van Blok in het eerste deel van het "Prinselijk schaduwcommando" in het vorige Kleintje. Blok maakte bij zijn wapeninkopen in Praag overigens gebruik van de contacten van ene Frits "Rus". Een gevluchte Tsjech die eveneens tot de coterie van prins Bernhard behoorde en zowel deelnam aan bijeenkomsten op Warmelo als aan safari's in Tanzania.
(9) De Dienst der Domeinen was notabene verantwoordelijk voor het opslaan van de stay-behind voorraden.
(10) De Amsterdamse vereniging kwam in de jaren negentig nog ernstig in het nieuws nadat een hoog CentrumDemocraten-gehalte in haar ledenbestand werd aangetroffen.

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 338, 18 november 1999

Klik hier om uw reactie toe te voegen
18 november 1999
Het schaduwcommando van de prins