De stiekeme hoeders van de democratie
door Jan van den Baard
In het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw kwam het bestaan van zogenaamde 'stay-behind netwerken' in West Europa en Turkije aan het licht. Het tipje van de sluier werd opgelicht in Italië. In de zomer van 1990 was Felice Casson, een Italiaanse onderzoeksrechter, in de archieven van de SISMI (Italiaanse Militaire Veiligheidsdienst) op zoek naar documenten over misdaden en aanslagen, gepleegd door rechtse groeperingen. Daarbij stuitte hij op documenten inzake een geheim internationaal stay-behind netwerk met als codenaam Gladio. Sinds die tijd staat Gladio niet alleen voor voor stay behind netwerken in de NAVO lidstaten (van voor 1990) en in neutrale staten als Zweden, Zwitserland en Oostenrijk. Het staat ook voor klimaatsmanagement: een gecontroleerde beweging van civiele democratische samenlevingen naar autoritaire samenlevingen waarin geweld, (staats-) terreur, onzekerheid, vijand beelden en vijand denken tot de dagelijkse kost behoorden.
Na de val van Nazi Duitsland vielen Oost en Midden Europa onder de Sovjet Russische invloedssfeer. Tot eind jaren veertig werden in Polen, Tsjechoslowakije, Bulgarije, Roemenië, en Oost Duitsland communistische regeringen in het zadel gehesen. Voor vrije verkiezingen laat staan voor een vrije markt was geen plaats. Onder het politieke, militaire, ambtelijke, financiële en economische establishment van de zojuist bevrijde West-Europese staten groeide de angst voor sociale en politieke omwentelingen, voor democratisch gekozen linkse of communistische regeringen. Deze angst werd gedeeld door het establishment in de Verenigde Staten, aldaar werd gewezen op een trend naar links binnen de Amerikaanse vakbeweging. Dat alles stond haaks op de aldaar noodzakelijk geachte uitbreiding van het model van de vrije markt economie. De vraag was hoe dit te realiseren en hoe de invloed van communisme of socialisme te beperken (dan wel: Oost en Midden Europa te bevrijden). In korte tijd werden in de VS de noodzakelijke politieke en materiële randvoorwaarden hiervoor getroffen, waaronder economische wederopbouw gefinancierd door de Marshall hulp en militaire wederopbouw via de NAVO. Binnen die kaders werden bronnen binnen het establishment en sympathisanten daarbuiten aangeboord om de geesten rijp te maken voor positieve waardering van de vrije markt en het bestaande politieke stelsel.
Met de Truman doctrine, gericht op het bestrijden van het gevaar van het communisme waar dan ook ter wereld (in de eigen terminologie van die tijd 'subversion against hostile states'), ontstond de noodzaak om hiervoor in de VS nieuwe overheidsburocratieën op te richten of nieuwe allianties aan te gaan. Zo werd in 1947 de CIA opgericht, een jaar later de NATO en (in de zomer van 1948) het Office of Policy Coordination OPC). Dit laatste stond onder leiding van Frank Wisner. Niet zomaar iemand, Wisner was tijdens de Tweede Wereldoorlog agent van de OSS in Roemenië en na de oorlog jurist bij een aan Wall Street verbonden advocatenkantoor. Hij behoorde, met oud (spionage-) collega's als Allen Foster Dulles en William J. Donovan, tot de 'high society' van New York. De centrale van het OPC in Washington was georganiseerd in vier afdelingen: politieke, psychologische en economische oorlogsvoering en paramilitaire operaties. In de 'buitendienst' werden OPC medewerkers gestationeerd in de VS-ambassades in alle landen die Marshall hulp ontvingen. De start ervan in 1948 was bescheiden met een staf van 302 medewerkers in Washington, een budget van 4,7 miljoen dollar en een 'buitendienst' (covert action staff) in 7 landen. In 1952 werkten er in Washington 2812 mensen, zaten er 3142 in de 'buitendienst' en was men actief in 47 landen met een budget van 82 miljoen dollar. Wisner onderhield goede contacten met de ministeries van Buitenlandse zaken (State) en Defensie; dit bood hem rugdekking in zijn relatie met de CIA. Zijn bijzondere aandacht ging uit naar zwarte propaganda, onder andere via de zenders Radio Vrij Europa en Radio Vrijheid en naar paramilitaire operaties waaronder steun aan gewapende verzetsgroepen in Oost Europa, zoals de Win in Polen. (Deze bleek echter een operatie van de Poolse veiligheidsdienst UB te zijn). In 1949 zorgde Wisner voor de verdere financiering van Gehlen organisatie (de latere Westduitse BND).
Voor zover bekend zette het OPC ten minste drie programma's op, welke later door de CIA werden overgenomen. Deze programma's staan bekend onder de noemers 'blowback' en 'rollback' en hadden tot doel: het terugdringen van het communisme, waar ook ter wereld. Elementen ervan waren:
een campagne van psychologische oorlogsvoering, onder andere gericht op destabilisatie van Oost Europa; het binnenhalen en binden van medestanders in de anti-communistische strijd, deels gefinancierd door de illegale handel in verdovende middelen (onder andere 'Operation Paper' in Birma, nu: Miyanmar en Thailand). Deze tak van sport stond onder leiding van Paul L.E. Helliwell;
het oprichten en ondersteunen van rechtse paramilitaire stay behind net werken in Europa, die bovendien tot taak kregen om een mogelijke communistische regering in eigen land te voorkomen. (in Italië kreeg dit de naam Gladio).
Binnen de programma's werd een groot aantal projecten opgezet, met als doelgroepen: vluchtelingen (uit de Balkan en Midden en Oost Europa), veteranenorganisaties, vakbonden, radio en kranten (media) en apparaten van politieke partijen en politici. Het werkveld van CIA en OPC overlapte elkaar, met alle -relationele en intra bureaucratische- gevolgen van dien. Na enkele jaren van onderlinge wedijver werd het OPC uiteindelijk geïntegreerd binnen de CIA als onderdeel van de clandestiene tak van de CIA en bleef functioneren onder leiding van Wisner. De CIA veranderde hierdoor van karakter van een organisatie gericht op het clandestien verwerven van inlichtingen naar een organisatie voor covert action.
De eerdergenoemde stay behind netwerken werden in de jaren 1945-1950 opgezet in Noorwegen, de Benelux, Frankrijk, West-Duitsland, Italië, Zwitserland, Griekenland, Turkije en Oostenrijk, soms gebeurde dit in samenwerking met de Britse MI6. In Nederland bestonden de oorlogsdiensten O(peratiën) en I(nlichtingen). Oorspronkelijk hadden deze netwerken een drieledig doel: in geval van een bezetting (door het Warschau Pact) een geheime infrastructuur te organiseren voor inlichtingenwerk; voor de evacuatie van specifieke personen; voor ondergrondse activiteiten zoals het plegen van sabotageacties en, waar mogelijk, guerrilla-oorlogsvoering (partizanen). Min of meer afhankelijk van lokale politieke omstandigheden werd een vierde doelstelling daaraan toegevoegd: het hebben van een infrastructuur welke ingezet kon worden tegen een binnenlandse communistische verkiezings overwinning of machtsovername. De coördinatie tussen deze organisaties van de diverse staten vond op verschillende niveaus plaats: Wat de militaire tak betreft geschiedde dit eerst (1949-1951) door middel van het Comité Clandestin de l'Union Occidentale (CCUO); vanaf april 1951 tot de opheffing via het Comité de Planning et de Coordination (CPC) van de NATO. Vanaf 1957 (of 1958) via het Allied Coordination Committee (ACC) waaraan o.a. België, Luxemburg, Nederland, Engeland, Frankrijk en de VS deelnamen.
strategie van de spanning
Na het einde van de Tweede wereldoorlog was het dus niet denkbeeldig dat linkse of communistische regeringen in westerse landen via verkiezingen aan de macht zouden kunnen komen. Het voorkomen van zo'n ommezwaai naar links en de daar dan mee gepaard gaande verstoring binnen de bestaande machtsverhoudingen binnen de staten had hoge prioriteit. Zo'n ommezwaai was in strijd met de belangen van het establishment in de westerse democratieën.
Neem IJsland, strategisch gelegen tussen het Amerikaanse en Europese continent. Helaas had aldaar de communistische partij eind jaren veertig eenderde deel van de parlementszetels in handen en zij zouden wellicht een verkiezingsoverwinning kunnen behalen. Engelse en Amerikaanse plannenmakers hadden alles al in gereedheid gebracht to restore the democratic government of Iceland, via een invasie van Amerikaanse en Engelse troepen.
In de periode tussen de jaren zestig en midden tachtig groeiden in de West Europese democratieën diverse linkse, pacifistische, milieu en Derde Wereldbewegingen. Demonstraties, stakingen, bezettingen gingen hand in hand met steun aan bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld en kritiek op het bestaande politieke en economische stelsel en op de daarmee gepaard gaande machtsverhoudingen in de wereld.
Het OPC (en later de CIA) bestreden deze trends naar links decennialang met allerlei middelen en methoden. Naast omkoping, of het stiekem financieel steunen van politieke partijen (Christen democraten in Italië bijvoorbeeld) en het 'bewerken' van opiniemakers werd waar nodig (wanneer de balans te ver dreigde door te slaan) door middel van terreur een klimaat van angst en onzekerheid gecreëerd. Italië, Griekenland en in zekere mate in Frankrijk en België. De aanslag op het Oktoberfest in München 1980 hoort naar alle waarschijnlijkheid ook in dit rijtje.
Bomaanslagen hadden een enorme psychologische impact op de bevolking (Milaan 1969, Bologna 1980 met 85 doden en meer dan 200 gewonden). De bevolking eiste meer en betere bescherming van de staat tegen terreur en de zogenaamde vijand moet het ontgelden. In zulke situaties reageren massamedia meestal overspannen op zulke aanslagen en roepen na wat de autoriteiten hen zeggen. Twijfelaars en critici worden in diskrediet gebracht en de politiek wordt als het ware 'tot de orde' geroepen. The war for hearts and minds aan de hand van de oude Machiavelliaanse formule van vrees en bescherming.
Een ander voorbeeld in dit verband, zonder toepassing van fysiek geweld of aanslagen was de omslag in de publieke opinie in Zweden in de jaren tachtig. Was dat anti-Amerikaans of neutraal in de jaren zeventig, dat veranderde in de jaren tachtig. Caspar Weinberger, minister van defensie van de VS in die periode, gaf in 2000 toe dat die omslag het resultaat was van geheime operaties. In die periode kwamen herhaaldelijk in de pers berichten over geheimzinnige onderzeeërs langs de Zweedse kust, ogenschijnlijk betrof dit Russische onderzeeboten maar in werkelijkheid was het een (succesvolle) Brits/Amerikaanse actie.
Een laatste voorbeeld betreft het onder druk zetten van de regering, via het dreigen met een staatsgreep of het plegen van een politieke moord op het moment dat de politiek bereid lijkt tot het doen van concessies aan links. Italië met de moord op Moro in 1978, en een tiental staatsgreepdreigingen. Na jaren bleek tijdens rechtszittingen dat de bomaanslagen niet door links maar door uiterst rechtse groepen waren gepleegd, met medeweten en medewerking van en Amerikaanse veiligheidsdiensten.
Kortom, de strategie van de spanning is een permanent proces, gericht op het controleren en manipuleren & beïnvloeden van de publieke opinie, door middel van angst en vrees, propaganda, desinformatie, psychologische oorlogsvoering, agent provocateurs, infiltratie binnen linkse en extremistische groepen en terreuracties (zogenaamde false flag aanslagen, waarbij derden de schuld van de aanslag in de schoenen werd geschoven). Daniele Ganser omschrijft het als een tactiek van bomaanslagen plegen en deze toeschrijven aan derden. De term 'spanning' slaat op emotionele spanning, dat een gevoel van angst en vrees oproept. De term 'strategie' slaat op dat wat de vrees van de bevolking tegen een bepaalde groep aanwakkert .
Komt allemaal wellicht wat bekend voor in dit tijdsgewricht na 9/11. Alleen heden ten dage gaat het niet meer om het terugdringen van het communisme, maar primair om het instandhouden van de Amerikaanse unipolaire mondiale machtspositie. In zulke omstandigheden kan dan gewoon worden teruggegrepen op de 'best practices' van de jaren '45-'95 van de vorige eeuw en een vernieuwing van het oude blowback / rollback programma. Sibel Edmonds (de ontslagen FBI-klokkenluider) verklaarde tegenover het Amerikaanse congres dat Al Quaida voor 95 procent gefinancierd is door opbrengsten van hard drugs, waarbij politieke, financiële en militaire kringen in landen als Turkije, Kirgizstan, Tadzjikistan, Pakistan en Afghanistan direct zijn betrokken.
maar terug naar toen
Voor het einde van de Tweede Wereldoorlog werkten agenten van het Amerikaanse Office of Strategic Service (OSS) -de voorloper van de CIA-, onder Allen Dulles, later directeur van de CIA-, en James J. Angleton (later hoofd van de afdeling contra-spionage van de CIA) al aan het neutraliseren van de politieke invloed van de onder communistische leiding staande verzetsbewegingen in Italië. Dulles door het regelen van de ontsnapping en/of rekrutering van specifiek personeel uit de kringen van fascistische inlichtingendiensten/politie; Angleton door het leggen van nauwe verbindingen tussen belangrijkste industriëlen en rechtse kringen binnen 't Vaticaan, leger, politie en geheime diensten. Na de oorlog regelde Angleton de Amerikaanse geldstromen aan verschillende uiterst rechtse paramilitaire groeperingen, om een communistische coup te voorkomen; hij speelde voorts een doorslaggevende persoonlijke rol in het redden van het leven van de "zwarte prins" Junio Valerio Borghese, een Italiaanse fascistische oorlogsheld en oorlogsmisdadiger, later betrokken bij diverse complotten voor rechtse coups aldaar. De na-oorlogse zuivering in Italië was beperkt gebleven tot een paar duizend radicaal fascistische aanhangers van de door de Nazi's gesteunde Republica Sociale Italiano (RSI). Buiten schot bleven een groot aantal hooggeplaatste ambtenaren uit de periode van het fascistisch bewind, zoals personeel van Mussolini's geheime politie de OVRA, leden van de geheime dienst SIM van voor- en tijdens de oorlog. Vanaf het einde van de jaren veertig sluisde de Amerikaanse regering in het geheim miljoenen dollars Italië binnen, om zo anti communistische vakbonden op te richten, netwerken van civiele zelfverdedigingscomites te steunen, maar ook voor rechtse publicaties en verkiezingscampagnes van conservatieve partijen.
Na het (in de zomer van 1990) aan het daglicht komen van de netwerken in Italië, en van de rol welke zij gespeeld hebben bij (oorspronkelijk aan links toegeschreven) terreuracties (bomaanslagen, moorden enz.) ontstond een korte periode waarin de parlementen van België, Zwitserland en Italië onderzoek verrichtten naar oprichting en bestaan ervan. Helder werd dat in West Europa, de NAVO-lidstaten, maar ook landen als Oostenrijk, Zweden en Zwitserland soms geweld en terreur ingezet werd om de bevolking in het gareel te houden. Het ingezette instrumentarium omvatte een scala aan geweld, tot aan bomaanslagen, martelingen en militaire staatsgrepen toe. Zoals eerder gemeld bleken in Italië het dus niet anarchistische of extreem linkse organisaties te zijn die bomaanslagen gepleegd hadden; deze waren uitgevoerd door geheime paramilitaire eenheden die bekend stonden als Nuclei di Difesa della Stato (NDS). Waar mogelijk verliep dit alles in samenwerking met extreem rechtse organisaties en ging gepaard met veel geweld en doden (België, Italië, Frankrijk, Portugal, Griekenland en Turkije). Het geheel werd keurig afgedekt door sympathiserende actoren uit de hogere lagen van het militaire apparaat en ambtenarij. Suleiman Demirel (voormalig minister-president, en later president van Turkije) zei in 2005: In ons land bestaan twee staten; de diepe staat en een legale staat. Twee jaar later bevestigde eerste minister Erdogan het bestaan van een 'diepe' staat; bovendien stelde hij dat elke staat zo'n duale structuur kent. Volgens David Phillips, verbonden aan de Council of Foreign Relations: is de diepe staat, een schaduwachtig netwerk waarin het militaire en het veiligheidsapparaat alsmede de centrale staatsburocratie verbonden zijn, het centrum van de macht. Tunander: Uiteindelijk is het de diepe staat dat besluit wanneer en waar illegale methoden gebruikt moeten worden om de bestaande orde te handhaven.
Bij het schrijven van dit artikel is gebruik gemaakt van:
Aldrich, R.J. / the Hidden Hand, J.Murray, 2001.
Bale, J. M. / Left-Wing Terrorists and the Extraparliamentary Left in Post-World War 2 Europe: Collusion or Manipulation", Lobster 18 en Kleintje Muurkrant # 245, 246, 247.
Dale Scott, P. / The Road to 9/11, Univ. of California Press, 2007.
Ganser, D. / NATO's Secret Armies, Frank Cass, 2005.
Grose, P. / Operation Rollback, Houghton Mifflin Co., 2000.
Kalkman, K & van den Baard, J. / Gladio Geheim inlichtingennetwerk in Europa, Kleintje Muurkrant 323.
Napoleoni, L. / Terror Inc, Penguin Books, 2004.
Naylor, R.T. / Hot Money, Linden Press, 1987.
Pisani, S. / The CIA and the Marshall Plan, Edinburgh Univ. Press, 1991.
Tunander, O. / Democratic State vs Deep State in: Government of the Shadows: Parapolitics and Criminal Sovereignty, Pluto Press, 2009.
Dit bericht is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 433, 12 februari 2010