Skip to main content
  • Archivaris
  • 418

nacht in schiphol-bajes

Hoe laat was het? Het was stil. Nergens beweging. De lucht was donker. Op het terrein het licht van de schijnwerpers. Het was benauwd. Ik hoorde het geruis van de airconditioning. Het hielp niets. Slapen ging niet meer. Uitgeput, berustend in mijn krappe omgeving, was ik in slaap gevallen. Veel te vroeg. Nu moest ik denken aan rook. Aan de rook die onder de deur door naar binnen zou kruipen, die door dat ene gat van de ijverig blazende airconditioning naar binnen zou worden gejaagd. Zou het stiekem gebeuren? Of zou ik eerst het schreeuwen van mensen om me heen horen? Het bonzen op de deuren? Wat zou ik kunnen doen om wèl te ontsnappen, in tegenstelling tot die mensen die daar een jaar geleden niet in waren geslaagd? Zou ik mezelf een weg door het raam heen kunnen rammen? Door gepantserd glas? Maar waarmee dan? Een plastic stoeltje? Door nóg een laag gepantserd glas heen? Door het tien millimeter dikke zwartgeverfde betonijzeren traliewerk, dat het uitzicht in kleine vierkanten van ongeveer tien bij tien centimeter verdeelde? Zou dat lukken vóór ik gestikt zou zijn? En wat zouden die twee piepeltjes van bewakers doen? Zouden ze op tijd zijn? Hoe kunnen ze dat ooit? Hoeveel 'kamers' waren er in deze 'unit L'? Twintig? Dat is elk tien deuren om te openen in paniek, hitte en rook.
Nooit eerder had de gedachte aan brand me zo geplaagd. Ja, één keer eerder. Dat was op het politiebureau Marconiplein in Rotterdam geweest. Daar liep zo'n sufferd van een bewaker rond met een pasje waarmee de deur van de cel open of dicht ging. Hij kreeg de deur niet dicht. Zijn kaart moest weer worden opgeladen. "Ik hoop maar dat dat niet het geval is als hier brand uitbreekt en die deur open moet!" merkte ik op tegen hem. Het leven van een gevangene is niets waard. Dat leer je van zulke ervaringen. Ik mag dan nog blij zijn dat ik een mens met een geldige verblijfsvergunning ben: mijn geboorte in dit land. Ik mag blij zijn dat het beperkt bleef tot anderhalve dag: één nacht. Eén nacht met de gedachte aan brand, in diezelfde Schiphol Oost bajes als waartegen we geprotesteerd hadden. Oh ironie! Direct achter de poort waaraan we ons hadden vastgeketend. Inmiddels deze ervaring achter me latend, van ongeïnteresseerde bewakers die deden wat "van hogerhand" werd bevolen, of juist niet deden, van het eenzaam luchten met een slappe basketbal in een kooi van tien stappen bij tien stappen, bekeken door bewakers terwijl ik me even kon bewegen; zelf die ervaring achter me latend, ben ik nu thuis en kan dit schrijven. Dat kon daar niet. Want een pen, "dat mag je niet". Die ervaring, van die 'kamer' die zo bedompt was dat elke beweging die ik er kon verzinnen om mezelf bezig te houden niet langer kon worden uitgeoefend dan een minuut of tien omdat het zweet me dan uitbrak en de energie uit mijn lijf wegvloeide, waarop ik alleen maar weer kon gaan liggen, of zitten, of staan bij het raam, turend naar dat buitenhek dat ik net kon zien. Die ervaring, zo even; dat was genoeg om te kunnen vertellen dat het gekmakend moet zijn om daar maanden en maanden te zitten en te wachten en te nietsdoen, onschuldig. Wìj hadden tenminste nog wat gedaan, waaruit wij kracht konden putten en zeggen: het was het waard! Zojuist bekeek ik foto's die kort na de brand in de Schiphol bajes zijn genomen, en schrok andermaal: die afgebrande cellen, dat zijn precies dezelfde. Zelfde indeling. Zelfde stapelbedden. Zelfde alles. Helemaal precies dezelfde, van binnen en van buiten, als waar wij even kort moesten verblijven. Hebben we geluk dat we nog leven... Wat een onvoorstelbare mazzel hebben wij dat we vrij mogen zijn en beter worden behandeld alleen maar vanwege onze bevoorrechte positie. Wat kan ik anders nog zeggen, na al zoveel te hebben geschreven? De morgen na mijn vrijlating, na de wake die nacht, is ze gekomen; de minister aan wie dit alles te wijten valt, voor wie dit alles hier staat, voor wie elf mensen het leven hebben verloren, voor wie dit rampzalig complex als het aan haar ligt opnieuw weer helemaal in gebruik zal worden genomen, en dan niet alleen voor bolletjesslikkers, dronken mannen, winkeldieven en activisten, maar vooral voor ongedocumenteerden. Die morgen is ze gekomen, Rita Verdonk, om met krokodilletranen een volgende krans te leggen. Het liefst was ik daar ook nog naartoe gegaan, om dat nato-draad, waarmee die bajes ons land tegen onschuldige gevangenen beschermt, als een enorme krans van top tot teen om haar heen te wikkelen en haar ermee vast te maken aan die hoofdpoort naar die hel met een bordje: "definitief gesloten" aan haar nek gehangen. Dàt had ik wel willen doen. Intussen kan ik er nog steeds niet bij, dat ik van geluk mag spreken dat er rechtsongelijkheid heerst in dit door een orkaan van nationalistisch populisme geteisterde land, en dat ik van geluk mag spreken dat ik dus niet dagelijks wordt geconfronteerd met bewakers die mij de 'unit' op- of afkomend telkens weer fouilleren, die bepalen of ik iets lezen mag, dagelijks celinspectie komen doen, en die bepalen hoe lang ik buiten kleine rondjes mag lopen. Een verblijf in die Schiphol bajes kan ik eigenlijk alleen maar iedereen aanraden. Sterker: het zou verplicht moeten worden gesteld voor iedereen die denkt een gemakzuchtig oordeel over migranten te kunnen vellen, over vluchtelingen, over "illegalen" en over het 'vol' zijn van dit welvarend land. Vol met gevangenissen, ja! Merkwaardig is het, hoe er dan ineens wèl ruimte genoeg is voor 'vreemdelingen'. Joke Kaviaar (30 oktober 2006)

Dit bericht is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 418, 10 november 2006