De Gebraden Eend (deel twee)
Het nare van een deel één is dat er altijd een deel twee dient te volgen. Wat op zich heel normaal is. Waarom ook anders noemen we deel één, deel één? Logisch, hè. Dus presenteren we vandaag deel twee, want we willen de lezers niet voor de gek houden.
door Arnold Mendel Meijer
Wat ook nodig is, omdat wij dichters, oud-leraren, en satiristen over een heel gezonde eetlust beschikken en omdat leugenaars geen korst droog brood mogen eten. Wat niet te zien is aan mijn postuur. Maar laten we daar nu niet chagrijnig over gaan doen, wat ons noopt vaker naar buiten gaan omdat het binnen regent. In de krant, die mijn redacteur uitgever van een schotschrift noemde, schreef Henk Mees, stadsredacteur van het provinciale dagblad, dat Ralph Posset in het allerkleinste kamertje zijn inspiratie en witte Don Quichotte-lans haalt. Ja, op de WC, schreef Mees, wat voor mij direct de deur dicht deed. Stel je voor, open wc's boven je ontbijtbord dat beneemt je direct je gezonde eetlust. Het is dus daar dat Posset zijn Rossinante drenkt? Henk, hoor ik het goed? Je beweert dat Posset daar, geheel ontgespt, met het zwarte broeklaken op de dichterlijke enkels, zijn muzen dagelijks ontmoet. Dat zeg je Henk? Ik wist dat niet, en ik dacht dat schilders, dichters en kunstenaars meer zoete vormen en zwoele voorbeelden zochten. Een vrouw bijvoorbeeld die Mathilde heet (Ja ik ken mijn Jacquesje Perk), of een matroos of woel- en waterrat (al zal dat Masselink niet zijn), of weet ik wat voor exotisch dier. Maar dat het anders kan, vulgairder, dat is ook mogelijk meent de krant. Goed, ik geloof het direct, ik neem het grif aan. Ik lees op het privaat liever een ouderwetse Bossche scheurkalender, gekocht bij de echte Adriaan Heinen dat nu lid is van een groot boekenconcern, of ik lees op de WC een versleten moppenboek van Max Tailleur. Of een vergeelde publicatie van het Simplisties Verbond, welke verschenen is toen de wereld nog modern en links beloofde te worden. Ja, dat is lang geleden. Het was toen Ralph Posset, die handelsman in Brood en Corneille nog in de luiers lag. Hij stond nog niet met een schuimend bierglas in de zonnige deuropening van zijn galerie naar nieuwe kunstzinnige concepten te zoeken, om de redactie van het Journaal (of een ander veel bekeken TV-programma) te vermurwen, omver te werpen, te verleiden. Hij heeft zo met gipsen piemels kekke wijfjes weten te werven. Ja de jeugd gaat tegenwoordig voor namaak, dildo en virtueel. Dat was in mijn tijd wel even anders, dat was.. meer natuurlijk. Beatles, Woodstock, en echte pop, weet je wel.
En nu hebben we Ralph Posset, en we mogen hem verheerlijken. En oh ja, of we hem graag op de achterkant van de macht even willen roosteren, als kiezer. Ja hem, de enige echte Posset, dat onvervaarde raadslid in linkse spé, die zwarte piet van het kapitaal en malle ridder van het vrije dichterlijke woord. Leve Posset, leve Zijne doorluchtige hoogheid Ralph. Ralph, weet ik van de enkele Engelse vrienden die ik overhield aan een korte taalcursus in het Oxfordse, vertelden mij dat men Ralph uitspreekt als Reef. En Reef dat is de prins der vrije dichters, de nieuwe leider van central denbosch, dat eerder als eigen huismerk van lokale doldwaze politiek, zoals dat Bossche Belang, vol onbenul, en de Stadspartij, die de kiezer gratis met stapels zegeltjes en loze beloften naar de stembus lokt. Dat wordt er aangeboden. Sterk '95 heette het nieuwe oude merk, maar dat gaat dus voortaan als centraal in de schappen van het Burgerrama. Sterk wordt centraal! Centraal Den Bosch. Eerlijk gezegd, vind ik die naam geen al te slimme keuze. Centraal, die naam is toch al lang gepacht en tot eigendom verklaard door een amice die, aan de rand van de markt, de scepter heeft gezwaaid in een met zwart marmeromlijst hotel waarvan de uitstalkast mij aan het lenin mausoleum in Moskou doet herinneren.
Nou hebben die amicen meer gemeen met gestaalde kaders dan hen zelf lief is. Posset heeft aan amicen een rode en zwarte, een vooral ongepolijste lak. Maar dat is onverstandig van hem. En waarom is dat onverstandig, lieve lezers? De leraar wil het U wel vertellen. Omdat, ik zal het u zeggen, Ralph die eigenlijk Reef heet, iemand is wiens voorouders toch ook het lyceum of stedelijk gymnasium bezochten en een woordje Latijn leerden spreken waardoor ze nu kunners of Posset heten, wat voldoende zou moeten zijn om te begrijpen dat Central een wijkplaats is voor de machtige amicen en het boerenparlement.
Ik kom weleens in dit voorportaal van het Hemelse Oeteldonk. Het is om er, als heer van onbesproken, maar inmiddels sterk verarmde hogere stand, in een hoekje verlegen een kopje onversneden koffie te drinken, en een pijpje te roken. Ook ben ik er weleens naar de flinkse taal van Pim wezen luisteren die - net als Hans Dona - fortuynlijk in een Bentley reed. En warempel, ook Pim begon als socialist zijn politieke carrière.
Om niet op te vallen, droeg ik bij die gelegenheid mijn driedelig kostuum van geschoren, gekamde wol. Zo'n blauwige jasje met brede krijtstreep en dubbele rij knopen, double breasted zegt mijn modische winkelier, welke ik in een opwelling heb gekocht om Hansje en JP de prinselijke ogen uit te steken. Het was ook, want ik ben zuinig, vanwege een reünie waar Hansje ongezellig wegbleef. De parkeerplaats die wij gereserveerd hadden voor zijn Bentley bleef die dag naargeestig leeg. Onze grootste en hoog gekroonde feestvarken die ook nog even voor de krant kwam, maar daar dulden ze geen politieke dichters, die kwam niet opdagen.
Nu slijt ik mijn ondoordachte aankoop van het merk Baas in Central en zit daar beschaafd als een heer - en het is geen vermomming - ongezien sociologisch veldonderzoek te doen. Mag het even? Neen, mag dat niet? Is dat niet progressief? Ter verdediging of ter apologie: op de eerste plaats ben ik eigenlijk in het Baaspak geboren. Mijn vader was namelijk niet slechts gelegenheidsdichter, en vooral rond 5 december veelgevraagd door verwanten en wetenschappelijk medewerkers, en ook een professor wilde zich dan wel in kamer vergissen, mijn vader was ook nog privaatdocent aan een rijksuniversiteit. Hij meende daarom dat ik de naam Mendel, als toegave, verdiende. Het was een geste aan de godin Minerva, waarvan ik aanvankelijk dacht ze in Groningen woonde, gewoon aan de Markt. Maar neen, Mendel dat was een gebaar aan de wetenschap. Wie dit verband ontgaat, die moet maar eens, als ongeletterde lezer, en stripfanaat, of leergierig abonnee van Religie en Mystiek, de encyclopedie Britannica openslaan en zoeken naar Mendel, botanist 1822-1884. Enfin zo heet ik dus ook, en dat stel ik op prijs omdat ik (met mijn inmiddels zeer hoogbejaarde pa) de hoop niet heb opgegeven eens later, en het moet niet al te lang meer duren, een academisch standaardwerk ga schrijven. Ik tel dus in Central de hoofden en de amicen, heel rustig, vanachter mijn krant, genoegzaam aan mijn pijpje trekkend. En schrijf en verblijd me als socioloog, en prijs de krantenman om niet te erg uit de toon te vallen tussen het brave publiek dat mij, als barrevoeter en geitenwollensokken-drager lang niet zo voorkomend zou behandelen. Ik bereid nu een studie voor over de invloed en de vormen van onderscheidings- of distinctiedrift, en de krachten van mimesis. En dat wordt een studie, beloof ik U allen, verricht op het verwarrende snijpunt van de Boschlogie, de Brabantse heemkunde, de sociologie en wat vrijzinnig literair gezwadder om tovenaarsleerlingen aan de Hofvijver te plezieren. Waar ik nog wel aan toe wil voegen, voor al diegenen die zijn gaan twijfelen aan mijn geloofsbrieven als socioloog, ik ga gebruik maken van de theorieën van de Fransman Bourdieu. Voor de lezer die nu snel een boek gaat openslaan, opgepast, een welgemeende waarschuwing: met moet tenminste enige jaren voortgezet onderwijs hebben genoten om aan die Bourdieu te snappen een begrijpelijk, blank of veelgekleurd touw aan vast te willen vastknopen. Ik had natuurlijk hier het werk van dat christendemocratische, Erasmiaanse orakel Zijderveld kunnen aanprijzen. Een buurtgenoot van Ruud? Ik had hem als leidraad kunnen nemen, die professor Sneep van het CDA aan wiens feniksenborst onze leerlingtovenaar dronk, die christelijk-sociaal denker Harry-Warry, Jippie JP welke zijn universitaire protestantse vrienden eerder bombardeerden tot bijzonder christelijk hoogleraar, zodat hij nu nog altijd professor mag heten. Ja, de premier zelve, hij dronk wijze, edoch ongelovige Zijderveldse lessen stil en vroom aan de moederborst van de christelijke denktankers, om ons er nu mee te belasten.
JP was destijds een stil kereltje, een medewerker van het luidruchtige wetenschappelijk instituut van het CDA met Kees Klop aan het hoofd, die Brinkman een verraderlijke spaak tussen de loopbaanwielen heeft gestoken en voorzitter van de NCRV was, net als JP Hoezee. JP bereidde in die tijd een heel verstandig proefschrift voor, hetgeen ik ook had moeten doen. Maar dat lukte mij niet. Neen, het was me niet vergund. Ik was tot brandhout assig afgebrand, dat kwam, zei de keuringsarts, die netjes rechts was, vanwege horden losgeslagen jeugdige langharigen, van beider kunne die niet in de dromen van hun ouders geloofden. Of luieren wilden. Na deze tirade tegen de jeugd, vroeg ik de dokter of hij soms problemen had met zijn linksig losgeslagen kinderen? Waarna hij mij onmiddellijk goedkeurde en zei dat betweters goed konden werken.
Daarna wilde het schrijven en leren, en het leven niet meer zo goed lukken, want ik was toch echt afgebrand, en ook - heel zielig, lieve lezers, mijn huwelijk liep tragisch stuk. Ja, denk daar maar eens over na, pesters en docentenplagers, als jullie weer eens afgeven op een leraar of docent die het er toch maar lekker van neemt, wanneer jullie hem alleen maar zien als iemand die lange vakanties viert, die op onregelmatige tijden werken en slapen mag, en niet langer te studeren hoeft. Denkt jullie daar maar eens aan. Hoezee.
Maar laten we terugkeren naar Centraal DenBosch en Ralph Posset. Posset dus, onze dichter-winkelman was al eerder pseudo-politicus - in 1995. Hij was in dat tumultueuze jaar een van de snelbinders (of was het rubberen bandpleisters) van de malle fiets met zijn stevige bagagedrager: Sterk '95. Deze partij trachtte in 1995 de Bossche raad met progressieve politiek en veel beschuldigingen te veroveren. Helaas konden de nieuwe politici niet zo goed tellen, wat mij niet verbaasde voor iemand die zei als lijsttrekker eerder steekpenningen te hebben voorgekookt voor Don. Die nieuwe fiets werd dus haastig gestuit door een dun tijdsdraadje en raakte zowaar als een domme epospuiter in het peloton pardoes uitgeteld en gediskwalificeerd voor de eindspurt. Drie luttele minuten waren genoeg om de tijdrit naar de macht te verliezen. Er kon geen sprake zijn van een fotofinish, zei mijn keuringsarts, het ging niet om seconden, maar om veel misbaar. Neen, nog nooit, edelachtbare, liep het te laat komen zo desastreus af voor de progressieve politiek in onze stad. Welnu, ik hoop dat 't weer zo mag aflopen, zei ik tegen de hooggeleerde heer, maar ja Reef en Johnnie dat waren een sisser en een blindganger.
Posset belooft dus opnieuw de hemel aan de stad. Destijds had Sterk '95 geen skatersramp of krentenkakken, en condooms op het programma staan. Het ging toen om een glijdende schaal en om scheve schaatsen. Johnnie zou die scheve schaatsers wel even uit de stad verbannen, zei hij. Johnnie zou, riep hij, de penozen op het pluche tot de orde gaan roepen. Dat zei hij. En dat deed hij ook en hij werd beloond met een gesubsidieerd restaurantje voor daklozen, een lokaliteit waar vooral studenten en bemiddelde lieden wilden komen omdat ze een hartgrondige hekel aan koken hadden. Hoera voor de gerechtigheid. Eerst steek je de burgervader een envelopje toe waarvan je zegt dat er geschenken in zitten, van boefjes, en dan zegent en zalft de stad je met een lokaliteit. Wat een milde stad en begrijpend bestuur, vond ik. Zo vergevingsgezind waren de amicen voor deze jongen die toch ook rare envelopjes uitdeelde. Amen. En omdat toch iemand de schuld moest hebben van het spelbederf sloegen ze het kwastende kind, dat zo onnozel de waarheid wilde schrijven. Hij mocht voortaan de vervoegingen van Algie, Grieks voor ziekte leren. Gij zijt ziek, kerel, gij zult ziek zijn, gij moet ziek zijn, in het hoofd en in uw leven, kerel. Pestlijder, teringlijder, kandidaat tuberkellijder enzovoort, enzovoort. En het ventje werd tenslotte echt ziek, omdat ze hem duwtjes bleven geven boven de afgrond die heel diep kan zijn. En Johnnie keek toe en lachte, net als Frank, en Yvonne, en mr. Ed. En weet ik niet wie met goede Nederlandse namen.
Genoeg over ziekten gebazeld, laten we nu weer leut trappen en Johnnie in zijn sterrestonde opzoeken. Het lot van de stad lag even in de handen van onze wakkere Johnnie, die onbarmhartige samaritaan, die gaarkeuken-eigenaar, dat heilig boontje (dat voor de paters van heilige Frans kookte, die leugenaar van Sterk '95, die kok van koken voor boontje komt om Dons eigen loontje, van de moes die Johnnie niet meer mag mengelen. Of jengelen? Enfin. Dat niet meer mogen mengelen zal wel zijn, denk ik dan, omdat hij niet kan tellen. Wat wil je ook met iemand die drie kostbare minuten verliest als het op de toekomst van de stad en misdaadbestrijding aankomt, zo iemand kan toch ook andere meer aardse, dure dingen kwijtspelen, ze in ongerede doen raken, of gewoon dom verliezen.
Volgens mijn was het eerder een godsgeschenk dat Sterk '95 niet de klok kon lezen, een vaardigheid die we meestal leren van de liefste juf van groep 1 of 2, als we niet enigszins achterop zijn gekomen door een handicap of onbeschrijfelijke ziekte waarover de man van een krant een aandoenlijk boek zou moeten gaan schrijven. (Ja, ik schiet maar wat uit de heup.)
Sterk'95 komt dus terug met Posset, dat vermakelijke clubje waarvan SP-spijtoptant Johnnie de Vogel de eerste en enige lijsttrekker was. Het terugkeren van Sterk'95 is een merkwaardig keerpunt, want met Johnnie, diezelfde rare kokskwast waarover we in het eerste deel al uitweiden, en er nu een schepje bovenop doen, om met hem wat wilde eenden te gaan stoven, met die Johnnie en Posset werden ook weer enige velletjes in een lade gevonden. Daarvoor was wel de hulp nodig van mijn toverfluit op het stadhuis. Met deze velletjes stellen we nu vast dat Johnnie wel heel erg rare en nare gerechten voorkookt, en ze ook nog met steekpenningen zegt te vullen. Envelopjes met inhoud dus die Johnnie - op bevel van hoger hand, beweerde hij tegenover officier Pieters en hoofdofficier Janssen - had geserveerd aan nog hogere handschoenen. Met, verklaarde hij, op de achtergrond Rosmalense boeven die heel gul waren geweest, als ik tenminste de velletjes mag geloven. Maar waarom zou ik die velletjes niet geloven?
Een zekere mr. Ed speelde een hoofdrol in onze stapel velletjes. Laten we de personalieën even helderstellen, opdat we karaktermoord begaan als de krant. Ed, dat is de eerbiedwaardige zoon van BouwenTheo die, afkomstig uit een armlastig gezin, gouden koetsen wilden bouwen. En omdat zijn naam Wagemakers was, timmerde hij, en timmerde hij en werd zijn zoon Ed opgeleid tot meester, en omhooggeschopt tot senatorieel pleiter. Iemand dus die de hogere politiek en de eenvoudige vroomheid als onschuldig kind met de gulzige paplepel kreeg ingegoten. Net als de andere zonen en verwanten die katholiek raadslid of burgemeester moesten worden. Meester Ed wil nog altijd graag voor de kerk en de paus pleiten. En met die andere onverwoestbare pijler van het stadsfatsoen, mijnheer Groenewoud van built to built (wat Engelstalige onzin is, en dat is geen onzin, want dat leerde ik na een dagcursus Engels in het Engelse Oxford), met built to built Bill heeft mr. Ed een glimmend ruiterbeeld aan de Vughtse gemeenschap geschonken. Dat beeld staat dicht bij de heide, aan de Loonsche Baan, een kleine honderd meter van het huis van meester Ed omdat hij graag wil zien wat voor duurs hij aan het nageslacht heeft weggeven. Nietwaar? Daar staat wel voor vijftigduizend euro verzilverd brons aan de heide, lezers. Terwijl er voor het kind geen grijpstuiver in zit, behalve enige overheidsaalmoezen. Enfin voor wie dit geschenk, dit gulhartige ruiterwonder niet heeft aanschouwd: het beeld stelt twee vechtende ruiters voor, die, meldt het bronzen onderschrift met daarop de namen van de gulle gevers die niet onbekend noch onbemind willen blijven, dat beeld is gemaakt ter herinnering aan de laatste ridderslag in Brabant. Amen. Maar laten we hier niet gezellig in de normen en waarden blijven hangen, op dat terrein geven we JP graag voorrang, dat beeld werd ontworpen en geboetseerd door het echtpaar Jip en Janneke, of Jan en Marianneke, of iets dergelijks welke in gevoelig realisme doen. Zij boetseerden ook dat gezellige kereltje achter de Knillispoort, dat maar aan zijn bronzen piemelke blijft frummelen. Het kereltje Dieske staat zo al enige jaren, verstopt, het trottoir te beplenzen, en te frummelen en te frunniken onder de lepe ogen van Paul Masselink die (zeggen de velletjes) de aanstichter van alle onheil is rond steekpenningen en envelopjes. Hij verkondigde hard tegen de BLOS: het stinkt op het stadhuis naar steekpenningen. Ja, dat komt ervan als je een klein bloot kereltje zo ongegeneerd aan zijn blote jongemanneke laat frunniken bij het raam van je clubje waar je iedere zaterdag een pilske drinkt. Maar dat wilden Antoine, Paul, Coen en Frans, omdat ze als vermomde progressieven, toch iets aan de stad wensen na te laten. Iets tastbaars, na de politieke schillen en onbenullige dozen. Gewoonlijk doen ze echter in oud stadszeer, en in vergane kunst (zonder schimmel willen ze niet), en in nieuw bouwleed, en nu willen ze het Brusselse manneke Pis naar de toeristische kroon steken. Wat moeilijk is, heel moeilijk. Maar laat ze maar meefrunniken.
Ik kan niet waardenvrij naar dat beeldje kijken, en geniet liever van dat zilverkleurig ruiterbeeld op die grote zwerfkei aan de rand van de Vughtse hei, waar het Nederlandse leger regelmatig ongestoord oefent. Dat beeld is ook een lust voor de ogen, het staat er zomaar gratis te schitteren in de zon, het kan daar gewoon fraai wezen, voor ons Brabanders en onbetaalde buurtgenoten. Het beeldje is overigens wel wat klein, vind ik, meer twee tinnen soldaatjes eigenlijk, uit een oude doos die afkomstig lijkt uit die stoffige Engelse antiekwinkel, in Wales waar men goed kan zingen, Bosschenaren bevrijd en ook in oud oorlogsspeelgoed doet. Zou het boetserend echtpaar ook daar zijn geweest, net als ik? Maar het beeld is dus klein, want mr. Ed en Bill van built to built zijn zuinig, net als de man van de krant, en andere amicen.
Die kunstenaars maakten trouwens nog een ander publiek beeld. Wie dat wil zien, moet naar de basiliek gaan, de Sint Jan, het beeld werd daar geplaatst op verzoek van mgr. ter Schure. Het is een afscheidscadeau. De commissie en de hoogleraren die over de smaak en de gezonde inrichting van de kerk gingen, die maakten nog wel even bezwaar tegen plaatsing, maar het wonder kwam er. En niet door Don Bosco. Het is een goede heilige die Bosco, maar zijn beeld is een kunstzinnig dieptepunt in deze kerk. De nieuwe plebaan moet dat ding maar stil en haastig laten verdwijnen, vind ik, en stichtten aan een menslievende instelling of aan Donatus, wiens portret we dan op de vrijgekomen plaats hangen. Hij is immers zo onschuldig als een wit, ongeschoren lam.
Dat heeft ook iedereen heftig bezworen, in 1994 en 1995, Hans wilde het wel weten, en Hanja en amice Frank, die geloofden van de prins geen kwaad en amice Frank ging zelfs naar een vrijgekomen baantje zoeken in Middelburg, en Almelo. Want je wilt toch ook een warme stoel, amice? En hoge burgers doen geen kwaad.
Daarom ook ging Ed, lezen we in het kopie van het rapportje, dat net zo illegaal is als het origineel van de velletjes, daarom ging Edje-niet-raketje, op 5 september 1994 naar Johnnie toe, onze lijsttrekker van Sterk'95. Ja, mr. Ed bezocht Johnnie thuis. We kunnen nauwelijks onze ogen geloven. Deze gebeurtenis vond plaats op de Achtste Donk. Jammer, de plaats van dit delict (of was het historische gebeurtenis) is inmiddels grondig verbouwd door de gemeente. Tja, de lieve lezer en de krantenman moeten maar afzien van ieder gedegen sporenonderzoek. Het is in ieder geval daar, volgens de velletjes van mijn toverfluit dat mr. Ed, die geen sprekend paard bezit, een geheim gesprek voerde met Johnnie die luidkeels meewiekte in Sterk'95, die volière waar Posset nu centraal in rondfladdert. Of krast en krijst en krenten, als plaatsvervangende schaamte voor de gemeente op het bordes, het sekreet aan de markt uitkakt, uitschijt. En fluit.
Over fluiten gesproken. Mijn toverfluit kreeg het wel even spaans en bosch benauwd na die eerste aflevering van mijn Gebraden eend. Dat was geen canard, floten ze op het stadhuis en gingen naarstig op zoek naar de verraaier. Mijn informant wilde, belde hij mij in een nachtelijk uur, voortaan wel graag Papageno heten, en geen postzegel. Hij verklaarde en zwoer bij Allah dat hij voortaan minder de draak zou steken met de botte macht en de domme arrogantie. Dat is, zag hij nu, namelijk heel gevaarlijk en dat kan je de dure kop kosten, net als van dat kind dat brieven schrijft in de krant. Dat komt ervan, stelde ik na het gesprek, als leraar maatschappijleer vast. Dat komt ervan als ambtenaren onverwachts weggaan, en niet alleen omdat hun zoon wietteler is, of buiten pa's medeweten kweekzolders opzetten. Ja, beaamde Papageno later, het kan verkeren. Laden worden onbeheerd achtergelaten, en ook oude kasten vallen soms onverhoeds open en geven een schat prijs. 'Ik zag het stapeltje', grijnsde mijn toverfluit, 'en las, en las. En dronk koffie. Een nieuw kopie was snel vervaardigd. Dat gaat met die nieuwe machines razendsnel. En een beetje franco.'
Wat wellicht toch weer pleit voor het frankeringsbeleid waarin mijn toverfluit is geplaatst, dacht ik naderhand.
'Papier, papier, dertig vel per minuut,' ging hij verder. 'Een honderd losse velletjes, dat duurt niet meer dan drieëneenhalve minuut.' Welja, daar kan ik kan nog wel wat gerechten uit koken, en serveren, zie ik, als mij tenminste de tijd niet ontbreekt. Want mensen die geen vastig werk meer hebben, zoals ik, die hebben het geweldig druk. Bijvoorbeeld met lezingen voorbereiden, en stukjes schrijven, en reizen omdat we van de wao genieten.
Maar papier is geduldig, dat weet ook Ralph Posset. Deze Posset, schreef amice Mees in de krant, heeft een voorliefde voor dun papier, en ook dat is mij niet ontgaan. Maar ik wind me daar niet over op. Posset loopt gewoon vooruit op zijn roem die, voorspel ik je - als het volledig aan Posset zelf ligt - zijn dichterlijke ziel ongetwijfeld ten deel zal vallen. Ook al hebben wij daar, jij als nijver krantenman Henk, en ik als dichter en socioloog en charmant Meieraar, daar zo onze twijfels over. Maar Henk, zeg nu zelf, door het roeren in de Bossche politieke pot is nog nooit een fatsoenlijk, lezenswaardig boek of aanzienlijke dichtbundel geboren. Of vergis ik me daarin? Vertel het mij Henk, en beloof me een ding: kom niet aan met die RestauratieFrans. Dat slik ik niet. Ik ben immers leraar maatschappijleraar, en een die zich graag voorstelt als dichter en literator, wat wel enig aanzien met zich meebrengt op partijen, maar meewarige blikken oogst onder oud-collega, en zwetende docenten, en naargeestig hoofdschudden onder de beter belezen vakgenoten die in villaparken wonen.
Volgens mij, maar ik kan 't abuis hebben, zijn de enige literaire borelingen van de politici alhier (spreek uit politisjie) heemkundige werkjes over het oude goud, en enige bundels over bouwen dat, bijna als van ouds, het waard is om voorgoed behouden en altijd gerestaureerd te blijven. Ook verschijnen hier studies over arbeid en kapitaal, dat nooit wil deugen zolang het in andere zakken steekt - al heeft Frans van Gaal zich op dit vlak goed van zijn kapitalistische taken gekweten, en bezit hij als progressief ex-maoïst, communist en stalinist, als gloeiend bewonderaar van Castro, een eigen huis en een grote reputatie als bewaarder van erfgoed. Restauratie-Frans is schrijver en huisbezitter, hij schrijft boeken volgens het onverwoestbare recept: wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Alles heel eerzaam overigens, en ook degelijke betaald, wat je van dichters en schrijvers niet altijd kunt zeggen, kijk maar naar mij. Ik huur senior. Frans heeft ook schone handen, afgezien van die paar paarse bloedgekleurde vlekken op zijn conduite, ik bedoel dat politieke kuipen en sluipen in de raad en daarbuiten, als geleerd stalinist weet hij hoe je de schuld op anderen moet afschuiven. Het was wel vervelend voor Frans en Coen dat die onhandelbare rakker die ze de laan uit wisten te sturen nota bene als liberaal wethouder van onderwijs in de stad terugkeerde. Zijn jullie daar erg van geschrokken, beste vrienden?
Nu geeft Frans de laatste tijd les bij de Weenergroep, en noemt hij zich voltijds schrijver. Maar ach, ook op een sociale werkplaats kunnen ex-communisten zo hun kostbare steentje bijdragen. En tegen een goed loon. Frans schrijft namelijk dunne en dikke boeken, voor bedrijven en de gemeente, en hij geniet van de arbeidsvoorwaarden van een docent, en noemt zich doctor in de sociologie al is hij eigenlijk doctor in de heemkunde. Hij bezit een echte titel waar ik niet mee wil spotten als doctorandus, een kandidaat geleerde. Frans is doctor vanwege een proefschrift waarvan prof. dr. van de Eerenbeemt de hooggeleerde promotor was. De Brabantica-leerstoel Van de Eerenbeemt was helaas niet onomstreden onder de meer harde wetenschappers zoals ik, ook al liet prof. dr. Antoine, arbeidsdeskundige, en adviseur van supranationale organen, daar graag zijn pupillen en knillis-raadsleden langs heenstromen. Toen, ja, eertijds was alles mogelijk, al zijn de meeste van die geleerde gekten, zoals de andragogie, inmiddels weer verstandig afgeschaft. En nu volgt in dat spoor de stadspartij, huis van heemkundig geleerden. Weer een overbodig clubje minder, denk ik dan. En dat is niet kwaad bedoeld, want zo gaat de wereld om met leraren maatschappijleer, en sociologen, een clubje waar ons Frans toch ook deel van uitmaakt..
Laat ik dan nu nog enige gunstige woorden spreken over onze RestaurantieFrans en zijn clubje.
Dank zij hem en Coen, en Hein, en Louis en weet ik niet wie, bezitten we nog een flinke portie monumenten in de stad, van die oude gebouwen uit de negentiende eeuw die, wanneer als het aan wethouder BouwenTheo had gelegen, allemaal gesloopt waren. Verdwenen in die betonnen kuipgracht van katholieke bouwers en protestantse meervermogenden. BouwenTheo, dat is een hoofdstuk in meerdere afleveringen en paragrafen apart, een everzwijn in zeven delen. Als het aan BouwenTheo had gelegen was alle oud van goud verdwenen, ten prooi gevallen aan die ratelende rupsachtige betonmolen welke onze hippe, hoppe kamerleden straffeloos door de stad hadden willen slepen, middenin die jaren zestig en zeventig, samen met bewuste portefeuillehouders en gestaalde betonkaders van Neerlands Hoop in Bouwersdagen (iets voor stukje mijnheer de krantenman?), met de KVP natuurlijk en het al heel wat zuinigere CHU - graag. Ook de Dieze, nu attractie nummero uno, wilde het gelovig grut geheel laten dempen. Dat was, zei men, beter voor de verkeersafwikkeling. En de middenstander geloofde dat, want hij had nog niet gehoord van wandelgebied, van luwe verkeerzones, of van heftige parkeerboetes. En onderwijl vervuilden de amicen het oppervlaktewater dat door de stad Diezig stroomde, met hun dikke drollen en ander onbetamelijk huisafval. Zo wilden ze dus, allen heel vroom, het straatbeeld van de burger verpesten, de stad sieren met nieuwe pukkels en vierkante puisten, omdat dit zo hoorde, zeiden ze, omdat het modern was. Kortom ze wilden het straatbeeld met een onbehandelbare huidaandoening opzadelen. En het lukte ze verdorie bijna ook nog - maar niet helemaal. Dank zij twee nog altijd wakkere senioren. Waarmee ik heb aangetoond dat ook senioren sterk en weerbaar kunnen zijn zonder zich verplicht te voelen een gesprek te voeren aan een fietskar, of zich te abonneren op het lidmaatschap van een cursus zelf-verdediging die Divers het stadsbestuur steeds weer tracht aan te praten. Uit hoger belang natuurlijk. Het is, beweren ze nu tegen wethouder Bartje die bidt voor Muesli, omdat het aantal bijstandswerkers gaat verminderen. En de economie naar de zelfgekozen verwachting van Balkenende aantrekt. Het is om de medewerkers aan een vervangend inkomen te helpen. En misschien stinkt de gemeente erin. Wie weet? Ze stinken er wel vaker in. Trouwens, de lucht die uit het stadhuis opslaat is ook niet altijd van de allerfriste. Misschien ligt dat aan de nieuwe stoelbekleding, of het nieuwe tapijt, maar na een vergadering ruikt het altijd ordinair in de nieuwe zalen. Er stromen allerlei nare etensluchtjes omhoog, ze bedwelmen je op de publieke tribune, waar ik luister en schrijf, en de nekharen van de krantenman of krantenvrouw verveeld tel terwijl de raad beneden stamelt en zinloos woorden aaneenrijgt. Die mannen en vrouwen van de krant doen er ook hun werk. Ongestoord sloven ze voor Tony en waden er door de onzin en het taalkundig gehannes.
Dat zal Posset gaan veranderen, belooft hij. Posset is een man van de toekomst. Terwijl Tony tot het verleden behoort. Daarom heb ik bij Heinen al vast de boodschap achter gelaten mij een berichtje te sturen wanneer de verzamelde werken van Posset verschijnen. Nou ja, het zal nog wel even duren, zo'n vijfenzestig jaar denk ik, en ik mag dat waarschijnlijk niet meer meemaken. Of ik moet 124 jaar oud worden. Maar dat geeft niet. Over de vraag van aanschaf daarover moeten mijn nazaten zich maar drukmaken. Zij moeten zich over de poëzie van Posset gaan ontfermen, over alle zes delen die, gedrukt op bijbeldundruk en bezorgd door een formidabel uitgever zoals Veen, of van Oorschot. Contact of Atlas die vallen af, menig uur zullen verlichten. De uitgever van de krantenman is geen partij voor Posset, deze uitgever gelooft meer in de waarheid en de werkelijkheid, en in de beschrijvingen van de krantenman, al heb ik hem ook weleens op dichterlijk denken en zoete leugens weten te betrappen. Wat eigenlijk onbetamelijk is wanneer je voor een krant de waarheid zegt te schrijven, maar waarmee ik graag genoegen neem als dichter. Want wie het laatste dicht, die leeft het meeste, zeg ik altijd.
Laatst bezong de krant nog de lof op hippe hoofddoekjes en kekke orthodoxie. Het was nadat de man van de krant zelf, ons aller Tony die zich als predikant verschuilt achter de naam columnist, want hij is progressief en schijnbaar onbelijdend katholiek, hij schreef op pagina 3, dat de bisschop - ach wee, die arme Hurkmans - het bij het verkeerde eind had en verkeerlijk frummelde. Daarom werd hij even stevig ouderwets uitgefoeterd. Het was omdat de bisschop niet met zijn tijd meekwam, zei Van der Meulen, die natuurlijk vindt dat Hurkmans die celibatair leeft, eindelijk eens condooms moet toestaan en vrijgeslachtelijk verkeer. En ander genot en buitenissige voorkeuren, die nu eens eindelijk de hoogeerbiedwaardige zegen moeten meekrijgen, opdat niet alleen progressieven en liberalen in hun stadsvilla's aan de rand van de stad willen genieten van de moderne tijd, maar ook het domme, discriminerende volk in de oude wijken, dat meer plezier en wijze lessen verdient. Maar dat volk kan, in tegenstelling tot gelovige salonsocialisten en oudgrutterskinderen in villaparken, en oud-maoïsten en stalinisten als Restauratie-Frans zulk een luxe niet al te vlot betalen. Van der Meulen is gewoon een salonsocialist en heel progressief met inkt, en schrijft steeds, alsof we nog enige reservaten dienen open te houden voor bewuste en hippe conservatieven, met daarin legers burka's, niqabs, saoedische hoofddoekjes en ouderwetse, rotsvaste religieuze overtuigingen, met een rechtssysteem dat voor vrouwen tot aan de afwaskwast en het granieten aanrecht reikt. Ja, het kan verkeren zei Bredero al, die reeds enige rare verfkwasten in zijn tijd tegenkwam. En pardoes door het ijs heenzakte.
Onze krantenman kan er wat van. Eerst Hurkmans geselen en daarna moslima's bewust strelen. Welnu is dat niet ongewoon voor een gezonde vent, maar hier lijkt me toch sprake van een merkwaardig voorliefde, een intellectueel spagaat. En Van der Meulen is niet de enige progressieve balletdanser die beneveld staat te hippen en te hoppen bij de boomende luidsprekers van progressief voelen. Die rare steun voor de orthodoxie, en dat lofdichten op het conservatieve heil, omdat het van elders komt en zielig is, dat is geen op zichzelf staand verschijnsel, dat is onversneden, onvervalste correcte hoge politiek. Tot op het bot. Dat zal ook op de grafsteen van de krantenman staan: Correct, en politiek beleefd, tot op het bot. En zo dansen de amicen onder elkaar, en adviseren ze en confereren en keren steeds naar de drankjes en de crackers terug, en slapen en sluimeren (in hun stadsvilla's), en zaaien en slaan wat lager is. Opdat we ons niet al te veel verbeelden.
Maar Hurkmans, mijnheer van de krant, die heeft goede bedoelingen. Hij wil hip en bewust en in zijn gewaad met roze sjerp folders uitdelen aan het winkelend publiek. Roze dat is echt een onverdachte modekleur, dat is bewust en hip Tony, net als limoengroen, wat ook hip en bewust is. En dan komt U krantenman, komt U deksele Tony van der Meulen, die het Kleintje als schotschrift heeft ontmaskerd, en vloert die arme bisschop omdat hij ouderwets is. U neemt Hurkmans met zijn Wolkse pastoor in een redactionele houdgreep, een soort van dubbele nelson of zoiets. En alleen omdat die pastoor in Waalwijk het kerkkoor nog voor het zingen van een enkele zoete kerstnoot in de Stille, Heilige nacht de roomse kerk heeft uitgejaagd. Die pastoor is natuurlijk conservatief, en houdt niet van hip en bewust in de kerk, denk ik maar. Dus pakt het koor beleefd zijn biezen, en laat de krant de bedaagde kranteman braaf zijn column op zaterdag volschelden, en wint mijnheer pastoor. Bah, wij zouden ons niet zomaar weg laten pesten, als dichter en als oud-leraar maatschappijleraar. Wij zouden die herderlijke brulboei die, geen hip en modern en bewust kan velen, en zonder hoofddoek door straat slentert, luidkeels zingend tegemoettreden. We zouden harder brullend, psalmodiërend, de Wolkse kerk betreden, en het koor bezetten voor de opengesperde, met verbijstering starende ogen van een CDA-herder, wiens wethouderlijke houdbaarheidsdatum is verstreken. Onze strijdhymne zou dan luiden: 'As het effe kan, as het effe kan..' Een lied dat goed bij deze gelegenheid past, al zal ik nergens een Audrey Hepburn aantreffen, en na dit festijn zal ik weer kuis, eenzaam huiswaarts keren. Met geraniums voor het raam. Geraniums waar ik niet achterkruip. Dat laat ik aan de lokale politici over, en aan RestauratieFrans die nu het erfgoed behouden lijkt, de straatbezem in de kast gooit.
Wat ik maar wil zeggen: gaan die krantenman en gaan RestauratieFrans nu een liedertafel in de moskee organiseren, of dansavonden?
Ik ben benieuwd waar de krantenman zijn progressiviteit zal steken, in welke hoed hij gaat leven, of wat voor envelopje (wat geen verwijt is) hij gaat uitdelen, waar zullen de toekomstige mijmeringen en de bijdragen voor de krant op uitlopen? Gaat het naar de linkerzijde toe, of hogerop, naar het veilige vogelperspectief, aan de polderrand, vanuit het dakraam gezien? Het zal wel ergens uitkomen, en niet ver van de amicen en het weldenkende en heel gevoelige leed. Over kinderen zal het gaan, kinderen die weggelopen zijn, of anders over spoorloze ouders die niet gevonden willen worden, en over losgeslagen spruiten die docenten onder geen beding terug willen zien, of anders over amicen die toch heel gewoon zijn, al kijken ze hooghartig en verwaand op de gewone, weerloze man neer die goed weet wat de kostbare waarde van het leven is om een belangrijk dichter te parafraseren.
Nou ja, sommigen tenminste. Niet iedereen. Donatus bijvoorbeeld, die van dat welbestede envelopje gevuld met zijn onduidelijke feestkaarten, dat is eigenlijk een heel toffe peer. Hij stichtte al eens een biljartprijs aan de stad, en wil ook weleens een feestneus dragen. Hij verscheen zowaar ook op een feest met, naar de opvatting van mijn Tante Agaath te schaarsgeklede dames. Maar ja, tante Agaath heeft zo haar ouderwetse opvattingen die, vind ik, voor een katholiek heel vloeibaar en ook glijdend kunnen zijn. Ze woont in de Lairessestraat in Amsterdam, en gaat als krasse tachtigjarige beurtelings kerken bij de dominee, in de voorname Westerkerk, waar ook de vorstin verschijnt, en ze bezoekt ter afwisseling de kerk van de jezuïeten (de Krijtberg) waar Antoine kort mis vierde. En als volgeling van wijlen Alexander Smit gaat ze ook steeds naar de Mozes en Aäron Kerk. Ja mijn tante Agaath is waarachtig progressief, zij hoeft niet op de bisschop te hakken zoals de krantenman, maar ze gaat stilzitten, en bidden en mediteren en leest ook een vreemdsoortig boek, en snijdt bijgelovig bloemen en gaat reizen, bezoekt de Dalai Lama, en ontvangt mij.
De krantenman kan ook wel stil zijn, zoals toen amice Donatus in gevaarlijker vaarwater terechtkwam. Toen zweeg Tony als het graf. Hij wilde niets weten. Niet van het bandje, die opname welke mr. Ed bij Ernst terecht zou laten komen, volgens de velletjes althans, zou laten vallen in de handen van die amice, die excellente Ernst, die een hoge morele ridder is van het Heilig Graf. Waar het bandje terecht is gekomen dat kan ik U niet vertellen, lezers, en ook mijn toverfluit kon daarover geen enkel afrondend uitsluitsel geven. Maar de amicen en de man van de krant vonden naderhand dat de amicen gelijk hadden dat 't bandje niet bestond. Raar, heel raar, vind ik dat. Net als die dekselse Gerard, die lid was van de provinciale ridderstaten, en voorman van een batterij Tilburgse therapeuten welke arme sloebers over de hoge depressieve dijk wilden tillen, burgers moesten genezen van gekanker op hun al te dominante chefs en de onverbeterlijk klieren die het leven op de werkvloer tot een hel trachtten te maken, kortom Gerard die als roeping zielen wilde helen. Gerard heeft helende handen? Welneen, hij heeft helende woorden, en zalvende gezegden, want dat is goedkoop, voor een dubbeltje of zo zit je op de eerste rij, of koop je met de hulp van het VGZ of een andere verzekeraar. Anders koopt men maar, voor een euro of twee de krant, als je de column van de krantenman persé wenst te lezen. In dergelijke dubbeltjes grossierde TherapeutenGerard, die kwartjespsycholoog onder zuinige guldenpsychologen, die allen met het gezondmakende woord in de hand lijken te zijn geboren. En daarom vertelde TherapeutenGerard aan het kind - ik citeer uit de velletjes: 'Paul was beste maatjes met Donatus. En Paul was ook betrokken bij het geheime overleg, dat onder voorzitterschap van Hans op het stadskantoor werd gehouden de dag na de verpletterende nederlaag van de PvdA..' Ik las als progressief deze zinnen met het plaatsvervangend schaamrood op de kaken. Dezelfde Hans van de bruine Bentley, die Hans uit deel 1, die onderhandelde, heel despotisch, verpletterd door steedse en democratische belangen, zonder de partijen een nieuw akkoord uit? Heel verlicht, ja. Maar dat vond TherapeutenGerard niet, net zo min als de overige partijkameraden. Maar ja, je bent een koning Hansje of je bent het niet. Mijn toverfluit lachte, toen ik hem dat in de hal van het stadskantoor toefluisterde, wat hem boze blikken opleverde van Joke die net de Weenergroep had gered van diabolische tongen. Maar lees verder, drong mijn toverfluit aan, terwijl hij het velletje op de tafel met een hand omdraaide. TherapeutenGerard zegt namelijk ook nog iets anders. Hier, wees mijn meesterknecht op het stadskantoor. En ik las: "PVDK.. Laten we hem maar VariomaticPaul noemen, hij bracht dat (geheim akkoord) naar de krant als het CDA-standpunt". Beweert TherapeutenGerard. "En toen dit tijdens een bijzondere bijeenkomst in de Witte uitlekte werd VariomaticPaul geloosd," besloot de zielenheler. Ik vond dat gewiekst van de sneeuwkoningen en mr. Jan van Hout-van-heijningen ook. En waarom vertelde TherapeutenGerard het kind: "Een van hen (journalisten van de Limburger in de zaak Riem) is een familielid.." Dat noteert dat kind onschuldig of onnozel in zijn rapportje. "Men heeft mij begin 1994," vervolgt TherapeutenGerard in deze lectuur, "gevraagd informanten te werven op het Bossche stadhuis. Noch van S, noch wethouder H.B. wilden op mijn verzoek ingaan." Einde citaat, einde deel twee.
Tot zover dus TherapeutenGerard die het kind tenslotte als Knijpende Jomanda een glaasje ingestraalde beloften meegaf, en beloofde dat het wel goed zou komen. Partijbelang dat vraagt offers, en vooral van anderen, maar dat verzweeg Gerard als psycholoog en academisch zielenherder. Amen.
Lieve lezers, U moet nu even verder leven, en dapper vasten in afwachting van deel drie van de gebraden eend, waarmee ik U lieve lezers, als er tenminste niets lelijks tussenkomt, rond de Kerst hoop te gaan verblijden. Een kerstuitgave - of zal het een nare voetzoeker zijn? - om het jaar uit te luiden, en met een schone lei te kunnen beginnen, en om mijn toverfluit het genoegen te schenken dat hij niet alleen zijn rubberen zolen op het stadhuis voor niets heeft platgelopen, maar dat ook hij iets in dit korte leven betekent heeft voor de stad nu de verkiezingen er weer aankomen en oud van goud dreigt terug te keren, uit Rosmalen en Den Bosch.
Hier moet ik dus eindigen. Helaas kom ik dit maal niet toe aan die nuttige adviezen van Tante Agaath, en aan het feit dat zij mij gispte over mijn houding jegens wethouder Eugster in deel een, welke ze onbetamelijk vond. En ook kan ik niet uitweiden over mijn stichtende conversatie met een oud-leerling die in de Lingestraat woont, in een penozepandje, en die Sjonnie heet, een burger die al enige keren in aanraking is gekomen met justitie voor wat kruimelwerk. Hij was Rombouts tegengekomen, vertelde Johnny. Met ontbloot bovenlijf. 'Wat', riep ik ongelovig. Ik geleuf dè nie. Jawel, de burgemeester draafde goddelijk grieks voorbij, met ontbloot bovenlijf, en - moet ik treurig bekennen - met dezelfde geweldige zonnebril die ik draag.' Ik geloofde het niet, op Rombouts edelachtbare neus, een reukorgaan dat toch heel goed weet waar de lage stront aan de Graafse knikker raakt, de beschamende tweeling, die vulgaire kloon van de zonnebril op de penozeneus van mijn Sjonnie uit de Lingestraat? 'Een gouden kettinkje erbij,' sprak Sjonnie heel profetisch, 'een tattoo, en dan campagnevoeren rond de Graafsewijk. Vet, heel vet, man.' Ik wilde dat wel voor Hans en de toverfluit ontcijferen, maar laat ik volstaan met een ouderwets gezegde waar Ton ook iets aan heeft: Kleren maken de man Ton, ook in de Graafsewijk. Met ontbloot bovenlijf, en een gouden kettinkje, en een tatoeage kun je blijkbaar rellen voorkomen, meent Sjonnie. En die wijsheid kon je niet bij professor Rosenthal kopen maar krijgen van een doctorandus sociologie. En dat is niet nodig? Ja, ik hoorde iets van een oude buurvrouw, en een kleine jongen die vroeger altijd stiekem snoepjes kwam vragen. Welnu hier een snoepje.
Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 408, 18 november 2005