Skip to main content
  • Archivaris
  • 415

Van hypothese naar geloof

Deel 2: Dodelijke medicatie tegen aids

In het eerste deel van dit artikel (in Kleintje Muurkrant nummer 413) is beschreven hoe de drugsepidemie van de jaren zeventig onder specifieke groepen aan de oorsprong lag van het ontstaan van aids. Het recreatieve drugsgebruik verklaart echter bij lange na niet alle gevallen van aids. Een belangrijke, zo niet doorslaggevender rol wordt gespeeld door de toegepaste medicatie. Deze twee factoren tezamen worden wel samengevat in de zogeheten drugs-aids-hypothese, die door een belangrijk deel van de aids-dissidenten, maar niet door alle, wordt aangehangen. Er zijn ook andere leefstijlfactoren denkbaar en plausibel, maar de feitelijke onderbouwing daarvoor is minder groot.

door Ton Geurtsen

In de Engelse taal betekenen drugs zowel (recreatieve) drugs als (tegen ziekte ingezette) medicijnen en dat is niet voor niks. In feite gaat het om dezelfde stoffen: vrijwel alle recreatieve drugs hebben een medische toepassing gehad of hebben die nog. Maar terwijl drugsgebruik zich concentreert in bepaalde sociale groepen, is dat met medicatie veel minder het geval. In het eerste deel is al aangegeven dat de (relatief geringe) verspreiding van aids onder andere dan de oorspronkelijk onderscheiden risicogroepen verklaarbaar is doordat een concrete ziekte "aids" wordt genoemd als er hiv-antistoffen worden gevonden. Het gevolg daarvan is dat wie als hiv-positieve bijvoorbeeld lymfeklierkanker krijgt niet, zoals gebruikelijk, met alleen anti-kankermedicijnen wordt behandeld, maar bovenal geadviseerd wordt medicatie tegen hiv te gebruiken. Omdat hiv gezien wordt als beginstadium van een steeds verdere neergang van de gezondheid, wordt de medicatie bovendien preventief voorgeschreven op het moment dat iemands bloedwaarden te wensen overlaten. Dit heeft dramatische gevolgen gehad, die reiken tot buiten de oorspronkelijk getroffenen.

Casus: Rudolf Nurejev
Het was 6 januari 1993 dat in Parijs de vermaarde balletdanser en choreograaf Rudolf Nurejev overleed. In 1984 liet hij zich, als zovelen overmand door angst, testen op de aanwezigheid van het hiv-virus. Hij bleek seropositief, maar verkeerde in goede gezondheid. De jaren die volgden, waren succesvol voor hem: hij was goed in vorm en werkte hard, in Italië en Duitsland, in de Verenigde Staten en Frankrijk. Maar de angst voor wat het virus zou gaan uitrichten, voor het als onvermijdelijk voorgestelde sterven aan aids liet hem niet los.
De Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) gaf in 1987 goedkeuring aan het op de markt brengen van een middel dat geïnfecteerden hoop op de toekomst leek te bieden. Het heette zidovudine, beter bekend onder de naam AZT (azidothymidine). Ook Nurejev, die door zijn beroep en identiteit nog meer dan gemiddeld beducht was voor lichamelijke achteruitgang, moet hier zijn redding in hebben gezien. Een jaar later vroeg hij de arts Michel Canesi, een vriend van hem, AZT voor te schrijven. En dat gebeurde, ook al had Canesi het hem ontraden vanwege de "gevaarlijke bijwerkingen". Het was 1988 en Nurejev was nog altijd in goede gezondheid. Dat veranderde echter in de zomer van 1991. Hij beschikte over een dusdanige wilskracht dat hij doorwerkte, maar de gevolgen waren ook naar buiten toe zichtbaar aan het worden. Op 8 oktober 1992 trad hij voor het laatst voor een groot publiek op, toen hij in de Parijse opera Palais Garnier de première bijwoonde van zijn laatste choreografische werk La Bayadère. Twee dansers hielpen hem de bühne op en Nurejev bleef zitten, ook toen hij een onderscheiding kreeg uit handen van de Franse minister van Cultuur. Lopen viel hem te moeilijk, hij was zichtbaar verzwakt en vermagerd. De paar maanden die hem nog restten, eindigden met de volgende officiële doodsoorzaak: een ontsteking van het hartzakje (pericarditis), veroorzaakt door het tot de herpesvirussen behorende cytomegalovirus (CMV). Maar om hem heen werd er niet langer geheimzinnig over gedaan. Ook Nurejev stierf aan aids.

Aan de basis van zijn ondergang, zo zou de officiële verklaring zijn, lag de besmetting met het hiv-virus. Dat zou het immuunsysteem van Nurejev dusdanig hebben verzwakt dat het CMV-virus toesloeg. Dat virus veroorzaakte op haar beurt een hartaandoening die hem fataal werd. Het aantal aandoeningen dat onder aids wordt geschaard is dusdanig groot en hun karakter zo uiteenlopend, dat het hiv-virus hier - en in zoveel andere gevallen - een wonderbaarlijke veelzijdigheid wordt toegekend. Welke keten van reacties er ook in iemands lichaam op gang komt, steeds is het virus de uiteindelijke veroorzaker - ook van een aandoening als pericarditis die in het geheel niet voorkomt op de lijst van aids-aandoeningen.
Voor de hand liggender is het om de reden voor Nurejevs dood terug te voeren op de toepassing van AZT. Zijn besmetting was negen jaar eerder vastgesteld, maar natuurlijk al (veel) eerder ontstaan. Ondanks het virus was hij jarenlang gezond gebleven. Drie jaar na zijn start met de AZT-therapie begon zijn gezondheid dramatisch te verslechteren en anderhalf jaar later stierf hij.
Zoals Nurejev is het velen vergaan. Meer publieke beroemdheden, maar nog veel meer onbekenden, in aantallen van honderdduizenden, klampten zich in wanhoop vast aan wat een middel tegen aids leek te zijn. Hen werd verteld dat ze door besmetting met het hiv-virus ten dode waren opgeschreven en dat AZT de weg naar het einde kon verlengen en de levenskwaliteit kon verbeteren. Maar het bleek een middel dat hun einde in rap tempo dichterbij bracht.
Omdat het criterium werd dat men zich in de gevarenzone voor aids zou bevinden op het moment dat het aantal CD4-afweercellen tot beneden de 200 per mm3 bloed was gedaald, werd een steeds groter aantal gezonde mensen op medicatie gezet. In de Verenigde Staten krijgt sinds 1993 een ieder met deze bloedwaarde - en dus niet vanwege ziekte! - een aids-diagnose. In Europa krijgt men deze diagnose niet op deze grond, maar wel leidt het tot het advies met medicatie te beginnen. Het is, om welke reden men ook officieel aids heeft en ook als men gezond blijft, onmogelijk er ooit nog van af te komen.

AZT
AZT werd in 1964 ontwikkeld door Jerome Horwitz van de Detroit Cancer Foundation in een poging een middel tegen kanker te ontwikkelen. Dat effect bleek het niet te hebben. Integendeel, de muizen die het middel kregen toegediend tegen hun tumoren stierven als gevolg van vergiftiging. Toen 22 jaar later het middel in de procedure voor goedkeuring kwam, nu niet voor kanker maar voor aids, werd van verscheidene kanten gewezen op de mogelijk kankerverwekkende werking ervan. Zo publiceerde de voor de FDA werkzame toxicoloog Harvey I. Chernov in 1986 een rapport waarin hij een dergelijke waarschuwing liet uitgaan en aanbeval het middel niet op de markt toe te laten. De farmaceutische multinational GlaxoSmithKline, toentertijd nog opererend onder de naam Burroughs Wellcome, liet nadat in 1987 de goedkeuring een feit was dit mogelijke gevolg in het midden. Op het etiket van Retrovir - de merknaam van AZT - werd volstaan met de mededeling dat de lange termijneffecten op het mogelijk ontstaan van kanker "nog niet bekend" waren. Intussen is echter duidelijk geworden dat AZT kan leiden tot lymfeklierkanker. Zoals hierna nog zal blijken, zijn de gevolgen hier niet toe beperkt. Over wat voor middel we het hier hebben, kan alvast worden afgeleid uit het label op een flesje AZT, zoals dat geleverd wordt aan chemische onderzoekslaboratoria - een label dat veelzeggend is voorzien van een doodskop: "Giftig bij inhalering, in contact met de huid en bij doorslikken. Organen: bloed, beenmerg. Zoek, in het geval van een ongeluk of wanneer je je ziek voelt, onmiddellijk medisch advies (...). Draag passende, beschermende kleding." Met deze vernietigende stof meent men aan aids-bestrijding te doen.

Ingezet tegen kanker doodt AZT zowel gezonde lichaamscellen als kankercellen. Moet er te lang mee worden doorgegaan om de kankercellen uit te schakelen, dan zijn intussen zoveel gezonde cellen afgestorven dat het leven van de patiënt in gevaar komt. Dat verklaart waarom de muizen op welke men het middel uitprobeerde, niet van hun kanker afkwamen, maar wel van hun gezonde cellen en er dus aan gingen. AZT was van oorsprong dus een vorm van chemotherapie. Hoe selectiever men die kan toepassen, hoe korter de tijdsperiode en hoe minder het aantal behandelingen, des te meer kans is er op herstel. De toepassing luistert zo nauw dat, ondanks de enorme geldstroom die in het brede scala van anti-kankerbehandelingen richting chemotherapieën blijft gaan, het saldo neutraal is. Sommigen herstellen erdoor, anderen sterven vroegtijdig, zoals in 2004 nog eens werd aangetoond door de epidemioloog Dieter Hölzel: gemiddeld gesproken leidt chemotherapie tot geen dag levensverlenging. Ingezet tegen hiv heeft AZT dezelfde werking als wanneer er kanker mee wordt behandeld. Dan staat echter al bij voorbaat vast dat de balans naar de negatieve kant zal doorslaan. Er bestaan namelijk geen rustpauzes: men dient het middel elke dag en levenslang te slikken.

AZT en vergelijkbare middelen werken als zogeheten "DNA chain terminators", letterlijk: beëindigers van DNA-ketens in de lichaamscellen. Door het afbreken van deze ketens wordt het onmogelijk gemaakt dat de betreffende cel zich deelt. En zonder celdeling is geen leven mogelijk. Het is de bedoeling om in te grijpen bij geïnfecteerde cellen, maar het aantal daarvan bedraagt naar schatting hooguit één op de 500 cellen. De middelen moeten dus gemiddeld 499 gezonde cellen doden om één geïnfecteerde cel uit te schakelen. Het doden van gezonde cellen - wat op den duur het onmogelijk maken van leven betekent - is dus niet een "bijwerking", maar de hoofdwerking. Als bijeffect kunnen dan ook geïnfecteerde cellen worden uitgeschakeld. Bij dit laatste bijeffect gaat het niet alleen om het hiv-virus. Want hetzelfde proces dat verantwoordelijk is voor het doden van gezonde cellen en van hiv-geïnfecteerde cellen - het blokkeren van DNA-productie - is dat ook voor het uitschakelen van bacteriën die infecties kunnen veroorzaken. In dit laatste ligt de reden waarom mensen die hiv-remmers gebruiken en aan dergelijke infecties lijden, deze kunnen zien verdwijnen. Daarmee worden patiënten opgezadeld met de gevaarlijke illusie dat de verdwijning van deze aandoeningen een (beperkt) herstelproces inluidt. Het gaat bij dit bijeffect dus om een onbedoeld gevolg dat alleen op de korte termijn werkt, bewerkstelligd door een middel dat helemaal niet bedoeld is om andere ziektes te bestrijden en waarvoor de medische wetenschap andere, veel minder belastende medicatie kent. Op den duur komen ziekteverschijnselen juist in verhevigde mate terug. Bovendien hebben de meeste mensen niets aan dit bijeffect, omdat de meerderheid van hen bij de start van de behandeling niet ziek is.

Eerder ben ik in Kleintje Muurkrant # 407 al ingegaan op een aantal aspecten van de tegenwoordige, in 1996 beschikbaar gekomen, combinatietherapie. Opnieuw horen we de juichgeluiden die bekend voorkomen uit de AZT-tijd: diegenen die al ziek waren, knappen weer op. Maar ook hier is slechts sprake van een korte termijn effect. De "doorbraak" die deze therapie heet te zijn, is dan ook een illusie. Het enige "voordeel" dat men er in kan zien is dat de dosis AZT - of een vergelijkbaar middel - fiks verlaagd is. Voorspelbaar was dan ook dat wie er aan begon het een stuk langer zou uithouden dan destijds met AZT. De middelen waarmee AZT wordt gecombineerd, hebben eveneens bijwerkingen. Er blijven zich zeer ernstige ziektes voordoen, waarbij leveraandoeningen de meest prominente plaats innemen. Deze zijn het rechtstreekse gevolg van een overload aan gif dat dit orgaan - de belangrijkste "ontgiftingsfabriek" van ons lichaam - op den duur niet meer kan verwerken. En dan ontstaat een levensbedreigende situatie. De mogelijke gevolgen van deze therapie zijn verder onder meer het ontstaan van suikerziekte, botontkalking, alvleesklieraandoeningen en hart- en vaatproblemen. Dat is geen uitputtende lijst en de verontrustende berichten over bijwerkingen - waarvan de meeste zich immers pas na jaren manifesteren - blijft groeien.
Van belang is tenslotte ook dat medicatie voor hiv-positieven niet beperkt blijft tot aanvankelijk AZT en later de middelen van de combinatietherapie. Immers, wanneer de gezondheidsgevolgen van een belastende leefstijl zichtbaar worden, volgt behandeling met medicijnen tegen de concrete aandoeningen die men heeft. Wanneer een therapie wordt gestart, ontstaan eveneens gezondheidsproblemen, die met extra medicatie behandeld worden. Door deze permanente behandeling met het ene medicijn na het andere, glijdt het lichaam van menig aids-patiënt af naar de status van een wandelende giffabriek. In het nu volgende overzicht van gezondheidsgevolgen is daar nog niet eens rekening mee gehouden. Het is beperkt tot de gevolgen van recreatieve drugs en van medicinale drugs voorzover ingezet tegen hiv.

Overzicht drugs en aids
Hieronder is schematisch weergegeven wat volgens de medische literatuur de gezondheidsgevolgen kunnen zijn van het langdurig gebruik van vier veel geconsumeerde drugs en van AZT-medicatie. Bij beiden is onderscheid gemaakt tussen aandoeningen die voorkomen op de officiële lijst van aids-ziekten en diegenen die daar niet toe behoren. Hierbij is van bijzonder belang dat alle vier de genoemde drugs èn AZT leiden tot een verzwakking van het immuunsysteem, respectievelijk aangeduid met "verlaagde afweer" en "uitputting van het aantal T-cellen". Dat laatste wordt gezien als een criterium voor verlaagde afweer. En het is precies deze verzwakking van het immuunsysteem die de kern vormt van aids en waarvan beweerd wordt dat het hiv-virus er de veroorzaker van is. Opvallend is verder dat de categorie mensen die drugs, in het bijzonder heroïne, injecteert en die de op homoseksuelen na meest getroffen groep vormt, zonder ook maar enige rekening te houden met hiv al ten prooi valt aan een hele reeks aids-aandoeningen. Hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij cocaïne. Maar misschien nog wel opvallender is dat de qua gezondheidsschade meest onderschatte drug, poppers, slechts met twee aids-ziektes in direct verband te brengen zijn. Dat zijn echter precies de twee meest voorkomende aids-aandoeningen die homoseksuelen trof bij het ontstaan van aids, namelijk Kaposi's sarcoma en longontsteking. Veelzeggend is het ook omdat poppers zich ontwikkelden tot een specifieke "homodrug" die zéér overvloedig gebruikt werd - en in afgezwakte mate nog steeds. Het relatieve aandeel van poppers in het ontstaan van aids is dan ook groot. Een van de vier drugs is amfetamine (speed), dat in toenemende mate de aandacht vraagt omdat de laatste tijd berichten verschijnen over een snelle toename van het gebruik van een sterke en gevaarlijke vorm ervan, methamfetamine of crystal meth. De drug maakt egoïstisch, paranoïde, agressief of zelfs gewelddadig. Ze kan bovendien hersenschade of dementie veroorzaken. Tenslotte valt op dat èn de drugs cocaïne en heroïne èn AZT kunnen leiden tot vroeggeboorte, spontane abortus en aangeboren afwijkingen. Hoewel deze officieel niet tot aids worden gerekend, is het dus niet vreemd dat verslaafde en/of met AZT behandelde, aankomende moeders baby's ter wereld brachten, wier slechte gezondheid vervolgens aan hiv werd geweten.

* Ziektes door gebruik van recreatieve en medicinale drugs:
Recreatief
* cocaïne en heroïne:
Zowel het gebruik van cocaïne als dat van heroïne kan leiden tot de volgende verschijnselen die voorkomen op de lijst van aids-aandoeningen: verlaagde afweer; candida-infecties; longontsteking; afwijkingen in c.q. ontstekingen van de lymfeklieren; tuberculose; gewichtsverlies; dementie, hersenaandoeningen; diarree; koorts. Het gebruik van cocaïne of heroïne kan leiden tot de volgende verschijnselen die niet tot aids worden gerekend: spontane abortus, vroeggeboorte, aangeboren afwijkingen; nachtzweten; impotentie; tandverlies, gaten in kiezen; huidontsteking; hepatitis; epileptische aanvallen; ontsteking binnenwand van het hart; bronchitis.
* poppers:
Het gebruik van poppers kan leiden tot drie verschijnselen die gezichtsbepalend waren bij het ontstaan van aids: verlaagde afweer; Kaposi's sarcoma; longontsteking.
* amfetamine:
Het gebruik van amfetamine kan leiden tot verlaagde afweer en daarnaast tot een niet-aids-aandoening, namelijk ernstige atherosclerose ("aderverkalking").

Medicinaal (AZT)
Het gebruik van AZT kan leiden tot de volgende aids-aandoeningen: diarree; dementie; lymfeklierkanker; spierverkwijning; uitputting van het aantal T-cellen.
Het gebruik van AZT kan leiden tot de volgende niet-aids-aandoeningen:
bloedarmoede; geboortedefecten; aantasting van de vruchtbaarheid; spontane abortus; verlies van witte bloedcellen (nodig om infecties te bestrijden); haaruitval; hoofdpijnen; leverschade; verlies van eetlust; misselijkheid; aandoeningen van het zenuwstelsel; alvleesklierontsteking; beroertes; huidverkleuring.

dood door schuld
In de Verenigde Staten zijn in de periode 1981-1998 in totaal ruim 410.000 mensen aan aids gestorven (in Nederland bedraagt dit aantal tegen de 4.000). Uit de Amerikaanse cijfers wordt enerzijds duidelijk dat de sterfte ver achter ligt bij die voor hart- en vaatziekten (14 miljoen) of kanker (9 miljoen) en zelfs het aantal doden door verkeersongelukken ligt tweemaal zo hoog als die door aids. Dit betekent dat aids nooit, zoals de twee voornaamste doodsoorzaken, tot een volksziekte is geworden en de onheilstijdingen dat in het Westen "iedereen risico loopt" allang zijn gelogenstraft. Anderzijds zijn de gevolgen in termen van menselijk leed zo geconcentreerd in bepaalde sociale groepen dat de sterfte juist weer extreem hoog is, met name onder homoseksuelen waar soms complete vriendenkringen werden uitgedund tot nog maar enkele overblijvers. Er is sprake van een dramatische onderschatting van wat medicijnen met een mens kunnen doen. In de hierboven genoemde periode stierven in de Verenigde Staten 1,8 miljoen mensen aan de gevolgen van medicijngebruik. Daarmee behoort het, ook in andere landen, tot de belangrijkste doodsoorzaken. AZT is naar alle waarschijnlijkheid de zwaarste medicatie die ooit is voorgeschreven en dat dit middel tot een massale dood zou leiden, hoeft dan ook niet te verbazen. Het aids-establishment wast echter haar handen in onschuld. Vaak valt te horen dat men toch "iets" moest doen toen zoveel mensen ziek werden en inderdaad is het mogelijk dat men zich dan vergist. Er is echter veel meer aan de hand dan een vergissing. Toen in de loop van de jaren tachtig aids-dissidente wetenschappers, artsen en journalisten de noodklok luidden en direct betrokkenen die zelf wisten te overleven maar hun vrienden zagen sterven zich verenigden - toen deed men niets om het hiv-aids-denken of zelfs maar de medicatie ter discussie te stellen. Integendeel: men trad de dissidenten tegemoet met censuur, weigering van onderzoeksgelden en een bovenmatige agressie. Deze tot nu voortdurende, systematische tegenwerking wordt nog altijd glashard ontkend, maar wie kennis neemt van de lotgevallen van wetenschappers als Peter Duesberg, Serge Lang en Gordon Stewart, van journalisten als John Lauritsen, Joan Shenton en Neville Hodgkinson, weet dat dit een onomstotelijk feit is. Duesberg is hiervan het meest sprekende voorbeeld. De man die door zijn grote tegenspeler Robert Gallo eens werd omschreven als "that guy that knows more about retrovirusses than anyone in the world" en altijd van gelden verzekerd was, diende tot negen maal toe uitgewerkte aids-onderzoeksvoorstellen in. Er volgde negen maal een afwijzing. Deze censuurgeschiedenis, die hier verder niet beschreven kan worden, is onvergeeflijk omdat men er doelbewust het risico mee heeft genomen mensenlevens op het spel te zetten. Men heeft immers de verplichting om kundige mensen met een andere opvatting serieus te nemen. Dat zij systematisch op een zijspoor werden gezet, laat zien dat niet gezondheidsredenen, maar andere beweegredenen de doorslag hebben gegeven.
Er zal een tijd komen dat men, zoals altijd achteraf, zal erkennen dat hier een grootschalige misdaad is gepleegd. Wellicht worden schuldigen aangeklaagd - een noodzakelijke maar schrale troost. Want de doden zullen niet meer opstaan.

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 415, 21 juli 2006