Skip to main content
  • Archivaris
  • 410

De gebraden eend (deel vier)

Na het vorige deel belde een abonnee naar de redactie en deelde mee dat hij zeer ontevreden was. Deel drie was vlees noch vis, geloofde hij. Eerwaarde lezer, meegenietende bisschop, ik wil het u even uitleggen. Uw vorige maaltijd was een experimenteel voorgerecht. U genoot van een bord soupe a la Boscoducdona, een hommage aan het Latijnse werkwoord (verbum voor ingewijden) dare, donatus, dant. Het recept voor dit ontbijt vindt U na het volgende, hartiger vleesgerecht.

door Arnold M. Meijer

Maar wat maakt het uit, nu komt Paultje weerom, zoals Berend Botje die uit varen ging. Hij gaat de sloot weer oproeien voor de stadspartij. En krijgt daarbij de volle steun van afgematte Frans, en Ans, en geleerde Coen. Coen dat is die wijze das die ratje, na het debacle, nog een leuk baantje aan zijn leerkasteel gaf, waar pad ook soms mag komen kijken. Ja, we fabelen wat, maar fabuleren niet, lezers. Als U begrijpt wat ik bedoel! Ik herhaal het ongelovig, voor de andere lezers die nu inschakelen: "In de krant lazen we dat Paultje, al heeft hij dan de wezels niet verslagen, zijn belofte volgend jaar gaat inlossen. Hij komt terug en we vragen ons waar zijn staart nu om heen gaat slingeren. We wachten het rustig af, en zien wel of hij over dat kleine stapeltje velletjes gaat struikelen of dat hij zich verstrikt in zijn eigen roeispanen. Een leerzame tik, heeft hij volgens ons wel verdiend."
Maar laten we dit karakter nu maar doorzwemmen en ons richten op een andere rakker, een van die hoofdpersonen met een koets: Edje Niet- raketje, meester Ed zonder sprekend paard. Ed zei in 1994 dat het allemaal onderzocht moest worden. Wat hij ook deed, na zijn uitstapje naar Israël, waar hij intiem confereerde met de arbeidsdeskundige prof.dr. Antoine, een boezemvriend die graag met sabbatical gaat. Maar mag het, een vermoeid hoofd wil ook weleens rust. Ja, ik licht een tipje op van het toneelgordijn dat voor de raad hangt. Ed, Antoine en dr. Peter die zijn weliswaar geen politieke geestverwanten, neen, maar ze zijn wel de beste boezemvrienden. En ze drinken samen ook soms een glaasje, of nuttigen gezellig een hapje.
Ja, B van Burgers en Bah, als er iets wordt gedraaid in de raad dan is het geen hete plaat, maar de K van kleren van de keizer, en de N van naakt. Tante Agaath: "naakt, hoort U mij, naakt, en de K van kasseien."
"Verder roeien," zei mijn pleiter. De K van kei; zie het kaartje van Ed. Ed die zonder schimmel, een nieuwe buikriem voor het paard zocht. Ik bedoel: een zadel en een kei, om weer in de krant te komen. En hij vond deze kei in gezelschap van Groenewoud, en plaatste deze reusachtige steen naast restaurant Heidelust. We willen er hier nog wel over kwijt dat mr. Ed niet erg ridderlijk verschijnt in de velletjes. Hij draagt geen witte toga's, geen kruisen op zijn los gewaad, geen schilden die Jeruzalem gaan verdedigen. Hij is eerder een man in een ondiepe modderpoel waar wij nu naar oude potjes zoeken; een meertje met een stoomwals aan de rand van de stad, met een snackbar van de krant ernaast. Wilt U een builtje met frites? Uit het vergiet van politieke fantasten, misschien? Met een klodder mayonaise? Saus dus, gratis gesticht door Paultje, VariomaticPaul, KlappenPaul, TherapeutenGerard, Louis Nestor, en Frans die niet uit Assisië komt en, Frank? Met dank aan Konick Frank, Eugène, Yvonne Krasloos, meester Ed, en Eric. Lezers, gaat nu allen spontaan in koor zingen, en laat het een veelstemmige, polyphone harmonie zijn: "ik weet van niets, ik weet van niets. Wij weten van niets. Jullie weten van niets amices. En ook al weten jullie alles: wij weten van niets. We hebben nooit iets geweten. We weten helemaal niets, niets. Rien du tout."

Niets? Maar vrienden, toch. Denkt ge na ons kaartenspel in Kleintje dat lang gaat volhouden? Is dit trouwens geen idee voor Uw school, meester Coen, een oud venster in de aula of kantine, gemaakt door mijn glazenier met de wapens van Frans en Paultje? Met als onderwerp: wind in bossche wilgen... "Het is wat met die Bossche politiek," lachte mijn advocaat.
"Ja, ook struisvogel eieren komen tenslotte uit, al duurt het tien lange jaren," stelde ik verbeten vast. "En illegale eieren en illegale velletjes, daar komt geen uilskuiken uit."
"Arnold, wat gaan we doen nu de lente nadert en het stemvee naar de kiesurn wordt geroepen?" Mijn advocaat rukte hard aan mijn mouw. "We gaan een belofte inlossen en zullen voor wat verlaat vuurwerk zorgen." "Ja," zei ik, "we zullen de voornaamste personae dramatis met enige welgemikte kanonkogels over de Bossche vestingsmuren heenjagen. Ik hoopte eerlijk gezegd wat eerder op die vuurspatten en kabaal, lief, al zal mijn late misbaar - we leven immers in Den Bosch - wel uitlopen of niets wezenlijk. We zullen een enkele windbuil raken of een knaagdier. Ik daag mijn hoofdrolspelers overigens uit zich na dit gedonder aan hun witgepoederde vlechten omhoog te trekken, gelijk baron Hieronymus von Münchhausen.
Laten deze sinjoren zich maar eens uit deze benauwdheid zien te redden. Dat lijkt me niet eenvoudig op de door ons gekozen hoogte. Heel moeilijk eigenlijk. En laten zij, boven de Westwal en het Heetmanplein scherend, terwijl ik met honderd velletjes in de hand hun kunsten bewonder, maar zingen dat ze van niets weten. Liegebeesten.
Tante Agaath belde op dit punt aangekomen, en wilde nog zeggen dat ze deel twee had gelezen. Ze vond dat ik, zoals gewoonlijk (als kind van een dromerig vader) weer eens te ver was gegaan. "Heel slordig," zei ze. "Maar je hebt vroeger al niet goed opgelet," katte ze verder. En dat, zei ze, was de voornaamste reden dat ik nog geen echte doctor was. "A was niet alleen de a van antipathieke neef, maar ook de A van die koetsier die van Bouwen hield. De A van Anton, of van Aloysius," meende mijn tante. "Ik was nog niet aan de T toegekomen, tante. Moet ik U ook al mijn dubbele bodems en taalkundige ironie uitleggen?" "Foei, jongen," zei ze, "ik mag dan wel de tachtig zijn gepasseerd, maar ik ben nog goed bij de tijd, en kan nog altijd beter als Johnnie de Vogel de klok lezen." "Ach tante, laat die Vogel maar op zijn rare tak zitten, we hebben hem genoeg met woorden toegetakeld en hopen dat hij zich even schuldig zal voelen, en niet langer politieke moesjes wil gaan stampen. Of jengelen en uitverkoop van koksmanieren houden. Laten we naar de stevige steigers van BouwenTheo overstappen.
BouwenTheo, tantetje, dat is Grieks en betekent BouwenGod. Ik wil maar zeggen: BouwenGod zag dat het licht goed was. Hij zag dat het mild scheen op katholieke zaken in de meierij. En de engelen, die niet gevallen waren, die zagen dat het leven hier bourgondisch goed was, en ze bouwden verder, en organiseerden, en nadat ze alle letters van het alfabet bouwkundig hadden afgewerkt kwam Anton uit bij K van knap. En de K van Karel, en de K van grote kast, en de K van Kruiskamp en de P van premiehuurwoningen die werden opgekocht. En Theo bouwde, en bouwde, en bouwde dat het een lieve jongenslust was. Totdat de amices vonden dat het wel erg in de gaten liep en er een Z van 'zo is het genoeg' aan te pas moest komen. Zeker toen het raadslid Paul Nietwarm (lezen we in de velletjes) de BouwGod bij het parket beschuldigde van afgodendienst. Hij was gaan bouwen met stenen van de gemeente, zei Paul. Foei, Theo. Maar, oh wonder, Anton of Aloysius, of welke heilige zijn naamgever ook is geweest, die behoedde Anton als rechtvaardige. Hij werd van alle gedoe gered." "Nou ja," zei mijn Zuidafrikaans sprekende vriend, die over een dwaling sprak, "de amices zijn bijzonder kundig wanneer het aankomt op het organiseren van verdwaaltochten en verduisteringsgordijnen." "Je hebt gelijk," zei ik. "En de aannemer die tegen Paul NietWarm had gezegd dat er iets niet pluis was, wist ineens niets meer. Terwijl de kachel gloeide en er geen ijspegel aan de neus van het raadslid hing. Enfin die bouwer beweerde ineens dat hij de aanstootgevende steentjes niet zelf had geleverd, noch gelegd, en ergo van niets wist. Hij was een nietweter geworden. Hij was door de kou ineens zijn goede geheugen kwijtgeraakt. Het was net een driekoningen tafereeltje voor kinderen met oranje lampions, een ode aan de nieuwgeboren goochemerd. En toen kwam een olifant en blies deze fabel opnieuw als onzin uit. Daarom mocht de A van Anton of Aloysius ook burgemeester worden. En niet van de Efteling, waar ze handel in sprookjes drijven, maar van Heeswijk-Dinther. En in dat gat met een heus kasteel, lezen we in de velletjes, daar deed A opnieuw iets doms. Het leek even of of hij zijn abc niet meer kon opzeggen en bij de B van zware bui, of I van imber, bleef hangen. En wat voor een bui, er moest zelfs een grote paraplu aan te pas komen en ook de R van Ruud werd gebeld. Ruud, zie kaart S van strijken, die zou het zaakje wel drooghouden, en de rimpels met zijn tedere handen gladstrijken. En die Ruud had succes, al heeft hij aan die drukke tijd, beweren verontruste partijleden (maar dat zal wel vuige laster zijn) de nare gewoonte overgehouden alles te willen gladstrijken, uraniumcentrifuges en dames, zowel van voren als aan de welgevormde, radio-actieve achterkant. Ruud snelde dus toe, kwam met zijn koets aangereden, bedolven onder stapels dossiers van immanenter landsbelang, en hij parkeerde zijn dienstbolide nabij de oprit. Wat de burgers niet ontging, noch de boeren en de buitenlui, en al helemaal niet de varkens en een leraar maatschappijleraar die regelmatig de provinciestad voor het platterand verruilt omdat het fijnstof hem in Den Bosch naar de keel grijpt. Heb ik het nu voor U enigzins verduidelijkt? A van Agaath en A, van meeluisterende agenten? Ja, ik wil de jongens van de AIVD die meeluisteren hier ook even gezellig groeten.
"U ziet, lieve tante," verzuchtte ik, wat U omverhaald door weer over A en B, en C te beginnen, na ons voorgerecht. Maar ik snap het wel, U heeft - lief tantetje - op de MMS slechts een licht afvalpakketje genoten, zonder al dat Grieks en Latijn; zonder al die vervoegingen en inflexies. Waarmee ik U overigens feliciteer, want de kennis van die dode talen komt mij slechts van pas in een enkel spotdicht. Maar genoeg gewauweld, laten we nu dat kanon gaan afschieten.
Lieve lezer, op dit punt gekomen, onderbrak mijn jurist het verhaal, en zei dat ik even niet verder mocht krassen. Mijn jurist die een vrouw is, sneed pardoes door ons gezellige gekeuvel heen (wat de mannen van AIVD en Donatus beslist gespeten heeft). Maar het kwam, legde mijn jurist later aan die aardige agenten uit, omdat zij in het wilde weg schieten afkeurt. Ze is namelijk een degelijk jurist en werkt aan een Amsterdamse gracht die niet gedempt wil worden. En schieten mag aan die gracht niet. Nie.. "Schieten mag niet," brulde ik, "ik mag geen eend schieten, nie?" "Neen," schrok mijn juriste. "Schieten, dat gaat zomaar niet. Adelbert? Och, ik vergis me, lief.. Je heet dit keer toch Herman Frans? Neen, of was het Adelbert? Neen, het is Arnold, niet?"
"Je zegt het", antwoordde ik. "Vooruit," vroeg ik, "wat kriebelt er op je zoete buik, mijn hazenhart?" Mijn jurist begon over een arrest, en over de Wibra, wat een winkel is die ik heel goed ken. En over het merkenrecht waar amicen altijd mee te maken hebben (2). En ik luisterde en luisterde, en dacht dat er wat in haar verhaal stak. Mijn jurist is namelijk niet alleen een kordate vrouw, maar ook erg verstandig. Man bijt daarom in deze aflevering geen haai, hij schiet ook niet op ratten, maar hij kookt, en stooft enige eenden, en dat met de veilige groeten van zijn jurist.

We moeten nu gauw terug naar de scherven van toendertijd, dat wil zeggen terugkeren naar 11 januari 1995 aan de hand van onze toverfluit. Dat is, lezen we in de velletjes, een spannende tijd geweest. De kwastende schrijver sprak met de rijksrecherche over zijn beleefde brief die hij op 8 december 1995 aan amice Koninck Frank zond en waarin niets aanstootgevend te vinden is. Die mening deelde de rijksrecherche in 1995, lezen we in het pakketje papier. Jaja, gemeente met zijn loze beloften. Proces aanspannen, riepen ze. Dat hadden ze gedacht. We zouden er graag verder over willen spreken. Maar het kan niet.
Ja jammer, want al bevindt deze brief zich tussen onze velletjes, we mogen er niet onbelemmerd uit citeren, want dat is briefgeheim. En gedonder willen we niet. We kraaien dus maar een beetje en gehoorzamen de ophokplicht. Want we zijn brave vogels, ofschoon van een vrijlijk denkend pluimage, maar hebben een advocaat met een voorliefde voor voorzichtige strijkages. Dat alleen wil mijn lieve pleiter, want ze zegt dat ze al teveel strijkwerk heeft en in mijn broek dit keer geen vouw gaat persen. Dat mag ik zelf doen, zegt ze.
Wat U zoal mist aan literatuur, lieve lezers? De brief van Els moet U missen. We vonden een brief van Els, de lief van dr. Peter, koningin van het kabinet. Els meende dat er iets mis was op het stadhuis. Ook mist U de brief van mevrouw Krasloos die nu de pen zwaait in de gemeente Valkenswaard. Ze heeft in 1994 op CDA-papier enige ontboezemingen gedaan over een collega Gristelijke, en rommelende bestuurders. Weet meester Jan daarvan, Yvonne?
Verder vonden we enkele interviews en notities in dat leggertje met zijn vele, vele velletjes. Bijvoorbeeld het verslag van een gesprek met het oud-hoofd van de juridische dienst van onze vestingstad, mr. Rudolf Woningmans. Deze meester werd na de Soetelieve-affaire afgedankt, terwijl, klaagt hij, zich helemaal niet met het dossier S. mocht bemoeien. Oei en ai, dat doet pijn, schuldloos straf krijgen. Maar vent, dat is usance in Den Bosch, niet? Maar verder met het verhaal van Rudolf, we zullen niet teveel aan tafel-acrobatiek doen. "Verantwoordelijk was het advocatenkantoor H. K. en M," riep Woningmans in 1994 door de telefoon. "Alle zaken liepen over het kantoor van Mr. Gravengraven in Gestel. Wij mochten nergens aankomen." Arme Rudolf. Hij werd na dat nietsdoen, vanwege vele, niet door hem begane vergissingen, en de politiek 'bedreven arglist', bruut het frankeringsbeleid ingestuurd. Met de post mee, kerel, zei het bestuur. Dat is zuur, Rudolf. Zuur. En dat terwijl je chef en voorzitter van dit kwakelstein, meester Cockshouse per expresse, naar Den Haag is verzonden. Zuur, heel zuur. Was het dat niet, Rudolf?
Laat Rudolf maar schuiven, dachten ze op het stadskantoor, weer een lastige postzegel minder. Ja, dat dachten ze. Later mocht die Rudolf Woningmans als gulden in Rosmalen, nog wel een groot bronzen wiel oprichten, een monument voor het gemeentelijk frankeringsbeleid in het stoffige stuifzand plaatsen. Laten we die Rudolf maar aan de kunst geven, dachten de amices. Dat is ongevaarlijk, omdat hij jurist is, in tegenstelling tot het kind en die publicist, of die kunstkwaster die alleen maar de waarheid zegt te willen schrijven. Niets gevaarlijker dan argeloze idealisten.
Maar laten we terugkeren naar 11 januari, het Bosch Drama. Afgelopen maand hebben we, onder alternatieve politisjie, het elfde jaarfeest van het Bosch Drama gevierd (dank zij de ontdekking van de velletjes). Elf januari is, vinden wij, daarom een uitstekende datum voor een bijzondere actie om de inkomsten van Kleintje te blijven opvijzelen (daarover later meer). Amice Frank sprak op die elfde van de eerste maand van het jaar 1995 met Ron en met Yvonne, en met weet ik wie niet, en met een aantal hoogwaardigheidsbekleders en meende dat alles in lekkende kannen en gebarsten kruiken zat. En dus ging op 12 januari Donatus in de morgenstond te biechten op het parket. Daar werden hem tien weesgegroetjes voorgelezen, acht onze Vaders, en nog eens vier Bid voor ons zondaars. En dat greep Donatus zo aan dat hij diezelfde avond in de commissie bestuurszaken, meedeelde dat hij als gepokt en gemazeld gladiator nu de hoge helm in de gesubsidieerde vestingsgracht gooide. Het was een nare zaak, geloofde hij, dat envelopje van de Keyzer. Maar, hij had alleen maar wat gegeten in de loge van dit Colosseum en ging kaartjes verkopen. Meer niet. En daarom trad hij wijsgeworden terug. Dat kon omdat de vesting met het dorp ging fuseren. Waarop de leeuwen in de raad gingen brullen, de ezels nog even wilden balken, en de hyena's een wedstrijd hielden wie het hardste kon huilen. Ron, die niet uit Vlissingen of Middelburg kwam, al deed zijn naam dat wel vermoeden, riep dat de reden elders was uitgevonden. Het wist dat van het parket, zei hij, en hij had in enkele leggertjes mogen kijken. En er waren ook nog de verhalen van Johnnie en van Paultje. En Ronnie van Zeeland hapte als wakkere man van Herenlief en politiek leed naar de enkels van Hansje die een bolide rijdt, en naar de benen van wethouder Bert die zich, geheel tegen de regels, ook zou hebben laten verwennen. Ron voer uit tegen Paultje Masselink en tegen Louis Nestor. Het was jammer dat Yvonne Krasloos die avond niet aanwezig was. Maar ja, ze zag de regenbui al zwaar boven de arena hangen, en wilde niet onvoorzien in een speertje lopen. Of gebeten worden door de adder in dit wuivend gras. Dus mocht Janneman van Heiningen, als geleerd speerwerper, en brave Hendrik even met zijn knuppel en zijn vaandels wapperen. Wat hij heel goed deed en daarom mocht hij nadien de christelijke gezelligheidsvereniging in de Bossche Raad leiden.

En het dorp werd stad, wat de burgers en bestuurders in Rosmalen, die erg met gebakjes verwend waren door de Keyer, helemaal niet lekker zat. En Paultje Masselink kroop in die dagen heel behendig in een roeibootje en verklaarde dat het van A tot Z gelogen was, en hij van niets wist. Hij had het allemaal slechts ter kennis aangenomen. We vinden dit achteraf, met al die gewonden, Paultje, en ook die bijna dode, een nare uitspraak, een rare leugen en niet om aller bestwil geslaakt. Maar Paulus, die niet naar Damuscus is gegaan, gij hebt dat gezegd, in die besloten vergadering op 12 januari. Uw zonden zijn u vergeven, verblinde Paul, ratje tussen Bossche Wilgen, bestuurder onder rare wind... We hebben een milde straf voor U in petto, Paul, en U mag van ons gerust Frans meenemen op een boetetocht naar Damascus of Canossa. Neen, we openen voor U geen milieu-vriendelijk restaurantje of een afvalstation met wat planken voor giftig lood en arsenicum. In plaats daarvan sturen we U naar een of ander vroom volksdichter in de Meierij die inspiratie nodig heeft, en heemkundig wenst te schrijven over Lieve Jongens. Een dichter die steun nodig heeft van een lichtmatroos of een woelrat, of een trommelaar wil engageren om hem op zijn moeilijke tochten door het leven te begeleiden. Zo, het eerste salvo hebben we afgevuurd... Neen, niet genoeg? Volgende schot dan. Neen, nu even niet mekkeren lieve pleiter, we laden het kanon snel door. Louis van Nestor was die avond van de twaalfde, even licht bejaard en ook niet helder, wat de beste weleens wil overkomen. Hij was ook helemaal geen discipel (en dat is Grieks voor leerling) van Athene of Minerva, want hij zei dat hij geen 'detektief was.' Neen, hij was geen Emiel en ook niet Kai aus der Kiste, of Pietje Bell, en geen voorman van de zwarte hand, al had hij zijn handen toch wel in zware, zwarte beschuldigingen gedoopt (dat lezen we met rode oortjes in de velletjes). Nestor bleek zeer gebeten op Evelien die, als ex- stalinistisch wietroker, toch wel erg vaak in Koffieshops kwam om stickies te roken. Louis wist zelfs dat Evelien het bestaan van illegale telers hielp regelen... Ahaa. Dat was dus waar de rook zonder vuur woedde? Waar ook TherapeutenGerard vanaf wist, net als van die zondige warme wanten in januari. Het stinkt in ons verhaal naar zwarte kachelrook, lezers.

"Wat een huisgezin op het stadhuis," merkte mijn jurist hoofdschuddend op. "Een hele verzameling neurosen," lachte mijn zuidafrikaanse vriend. "Wij verdienen wel een drankje na dit geneuzel." "Hier is geen kruid tegen gewassen," giechelde mijn pleiter. "Tegen deze homeopathische verdunning van je bommen is geen kruid gewassen, Adelbert," zoende ze mij in de hals. "Kijk nu eens." "Je hebt gelijk," zoende ik haar vol op de rode mond, want het was twaalf uur op mijn horloge (en ik weet niet hoe laat U dit leest) en dat verdiende een klapzoen en wat genoegen. Raadsleden aan de kuur, raadslieden aan de kuur, riep mijn Zuidafrikaanse vriend. "Zes druppels oedipuscomplex, een kan oertinctuur; nog een politieke vadermoord in potentie 6D, en wat ideologisch hepatitus, een spuitje vreemdgaan, en naakte dames in de verdunning D12." "Zo is het wel genoeg geweest," besloot ik dit therapeutisch uurtje, en reikte mijn lief een heus parfumflesje aan.
"Jij ook altijd met die merkwaardige flesjes, Adelbert. Flesjes die jij je zeker hebt laten vullen door een vriend die toverfluit heet. Komt dit vocht ook van het stadskantoor, domme Adelbert...? Neen? Gelukkig. En uuh, bedankt hè, Herman Pieter. Neen, ik vergis me. Arnold is het niet? Hier een zoen, en nog een, en nog een. Neen, stop even, vriendin, niet nu.

Deze komedie gaat nog even verder. We zijn pas op 13 januari 1995 aangekomen. Het kind belde de officier, die Pieters heette en die hem niet ging aanklagen. Ja zei Oom Piet het is goed afgelopen. Koninck Frank zat echter niet stil en hij zond de brief, waar niets op aan te merken viel, naar Donatus op het stadhuis. En die kerel begon als een ware Aeschinus, het is, je ziet het al, een ingestudeerd stuk, moord en brand te schreeuwen. Hij werd, zei hij, als arme katholiek aan de heidense schandpaal van Jan Lasser Marijnissen genageld. Zijn heiligenpak werd in brand gestoken. Hij werd met een bourgondische keu tussen zijn edel ivoor gestoten, en onbarmhartig door honden gebeten. Dat moest niet maggen, riep Donatus vertoornd. En hij schold plat, hij vergat even zijn nette accent dat ook maar aangeleerd was. Net als het accent van Hansje en de krantenman, en de tongval van BouwenTheo die ook uit bescheiden omstandigheden afkomstig was. Waar niets mis mee is, die omstandigheden, zeker niet nu ik daarin zelf vertoef als ik niet in Amsterdam mijn pleiter mag lastigvallen.

Ik ga U morgen, Konick Frank, een vertrouwelijke brief sturen, en U zendt deze dan, hoop ik, onmiddellijk verder, zodat we fijn een pyramidespel kunnen spelen. Faxt hem dus gerust naar andere amices en laat deze een bedragje overmaken op de rekening van het armlastige Kleintje. Neen, U gelooft niet in zulke spelletjes? U gaat weer een persconferentie beleggen? Vindt, U hoogedelgeboren waarde kerel, dat gefax en gezend, al dat zoemen in Uw kabeltjes niet een beetje bataafs en ook wel kaninefaats? Iets voor andere tijden? Ik bedoel die tijden waarin onze heerlijke oranje-gewesten niet door Bonifatius en Willibrord met een goede boodschap heilig werden, met een betere toekomst, met leenheren, en het Latijn voorgoed werden opgezadeld?
Op 14 januari 1995 pakte de krant dus middelgroot uit op de voorpagina. De gemeente, dat wil zeggen Donatus, Hans en Lans, Ruud en Onno, en Yvonne en Louis, en Paultje en Frans en weet ik niet wie, het hele boeltje overwoog een ongenoemde kunstenaar-publicist aan te klagen, 'wegens laster' omdat hij niets gezegd had. En omdat hij iets wist, wat hij niet schrijven mocht. Amices, ik heb die vertrouwelijke steen des aanstoots vele keren gelezen, maar ik vond er niets in.
Er staat niets in over verbanden, niets over irt-boef Rouvoet, niets over tranentrekkende, ontroerende afscheidsgesprekken op het stadhuis, niets over weesgegroetjes op het parket, en volle leggertjes die nasmeulen. Evenmin lazen we in dat briefje iets over vriendjes die van de duivel zijn, noch over feestjes met zoete moeders en ontblote borsten (waar ze bij KRO toch dol op zijn, ja, dat vroom bestuur), en al evenmin een woord over steekpenningen. Niets over Johnnie dus, en over Jan en Hans die geen Spierings mag heten. Er stond helegaar niets over penose in. Vanwaar die misbaar toen? Mijn advocaat begreep het niet, zei ze, al verstond ze het wel. Dat varkentje zou wel met modder worden gewassen, dachten ze. Dat het kind niet in de vishaak van de amices beet en ook de dreiging met het cachot niets uithaalde, dat was buitengewoon vervelend. Vonden de amices, vonden ze. Het kwam, zeiden de vrienden onder elkaar, omdat die vent geen woord Latijn spreekt, maar wel een handvol andere vreemde talen. Puer noster insidias Batavorum non ignorabat et cavebat. In de vrije vertaling; die jongen kende de hinderlagen der bataven niet, maar was wel op zijn hoede. Amen.
En Donatus ging dus bij de krant en Tony en Wim en weet ik niet wie klagen. Konick Frank zat er verlegen mee, want hij had zijn vorstelijke zegen aan dit rare sprookje gegeven. Het vrije wild was nu echter wel ontsnapt. De haas mocht nog confereren met Frank op zijn wachtkamer. Deze gedenkwaardige gebeurtenis vond plaats, lezen we, op 16 januari 1995, om vijf uur. In het kasteel van Konick Frank. Ja, waarachtig. U leest het goed, mijnheer van de krant. Het kind werd er besteld door de chef van het ridderlijk dressoir, een mijnheer Jordens, verdorie ook al weer een CDA'er. Wat is de wereld toch klein als er voor de zaak gewerkt en gezwegen moet worden, nietwaar? Het verhaal was niets, zei Koninck Frank tegen de haas, die we niet hier uitgebreid zullen citeren, al zijn de velletjes duidelijk. Citeren doen we niet, want dat zou schending van auteursrecht zijn. Frank zal dat ook als godslasterlijk ervaren, als iets wat majesteitsschennis nabijkomt. Want Frank is vroom en hoog, heel hoog met de R van Royaal en de R van Regent.
Minstens, zei mijn lieve pleiter, die me afraadde het aan te leggen met deze genus van de categorie amices. "Pas op voor de tentakels van deze inktvis," zei mijn Zuidafrikaanse vriend die meer weet dan hem lief is, als pijproker en minnaar van een modiste, een man die bovendien ook nog eens een oud-agent is. Maar ik heb al te veel gezegd, lezers.
Bam. Plof. Uggh. Hij zit. Koninck Frank? Hole in One? Nu zetten we de krantenman op ons kanon en laten hem een ritje over het gazon maken. Na dit gedenkwaardige onderhoud dat niet werd doorgebeld naar de krant, en onze krantenman een andere amice met zijn gruttersfiets opzocht, koos de krant ervoor het volkse gevoel de vrije, boze loop te laten in de kolommen van het krantje. Men wilde toch de wraak van de overheid steunen, ja men is amices onder elkaar of niet. Men moest, schreef een vertoornde Bosschenaar, deze heiligschenners direct aanklagen, en al die linkse, sinistere indianen die Donatus aan zijn fraaie zwartgeverfde lokken wilden ophangen, men moest die boeven justitieel op de publieke brandstapel zetten en in de reinigende fik steken. Offeren aan het volkse gevoel dus. Ja, die Tony is een man van gezonde gevoelens. Een brandje bij de Bedir dat noemt hij een explosie van racistisch geweld, een nieuwe vorm van nationaal socialisme, maar een kwaster even afbranden dat is voor hem braaf schilderwerk, daar draait hij zijn gruttershanden niet voor om als eindverantwoordelijke. Mag het een onsje meer zijn, mevrouw en mijnheer amice? En Ron, die uit Middelburg leek te zijn gekomen en niet 'spahr'-zaam met beschuldigingen was, die begon over gevaarlijke zaken te reppen die de schuld waren van de kwaster, en niet van de anderen. Het had aan de betweters en niet aan zijn partij gelegen, het lag niet aan Johnnie met zijn kookboek van de zelfkant, en het lag ook niet aan Jan Potifar Lasser die als maarschalk en opperste strateeg van de SP alles van deze oude zaak wist. Het lag ook niet aan Tiny Kox, aan wie Johnnie het hoofd van Donatus op een plaquette of visbord had beloofd. Enzovoort, enzovoort. En iedereen zweeg want dat hadden ze Konick Frank immers beloofd. En als men al zou men praten, dan was het toch niet waar, want dat hadden ze, Gerard, Ed, Paultje, Paul, Yvonne, Guus, Frank en Eugène, O. Nono- Nonsens, Guust en Paul, Louis en Eric en weet ik niet wie, samen besloten. En de kwaster had zijn woord gegeven en een man van de krant beloofd zijn bronnen te beschermen. Ja, zo ziet men hoe een feestdis kan ontaarden. Maar genoeg eend met paddestoelen geserveerd. We houden op met zwammen. Volgende maal meer over geleerden, over doctor Ton Kappelhof en drs. Bert Loper. Meer over andere papierbewaarders op het stadhuis die stukken wegtoveren en onbedoeld mijn toverfluit aan wat illegale kopietjes hebben geholpen. Weest gerust, deze maaltijd is nog lang niet afgelopen.

Noten:
1. Over kunstig gesproken, Jantje heeft mij na deel drie verzocht U te vragen, beste zoon van een zeergewaardeerde Hans (die als opstandig ambtenaar zeker Kleintje zal lezen): waar heb jij zoal je koolstoffilters gekocht? Of met wat voor isolatie-platen heb jij je zolder afgetimmerd? Dat wil Jantje uit de Graafsewijk graag van U weten, zegt hij. Opdat Rombouts hem niet pardoes uit zijn huurwoninkje verwijdert. Hij heeft helaas geen paatje die hem onderdak wil verlenen en illegaal stokpaarden laat berijden. Ook kent hij geen liberaal politicus die zijn kelder wil openen. Helppp.
2. Het arrest ging over Chopad International, deze had bezwaar gemaakt tegen de verkoop van Madness in de Wibra. Waanzin in de Wibra, dat was pas een titel, zei ik. Madness, antwoordde mijn pleiter onverstoord, het is madness. Het ging, waarschuwde ze mij, slechts om balsem. En de velletjes van jouw toverfluit die dwarrelen heel hoog, heel hoog. Maar de Wibra... De Wibra had er voor gezorgd dat flesjes Waanzin tegen een verrukkelijk prijsje in de goedkope scharrelbakken waren terechtgekomen. Het was een weggeefprijsje. Ja zuchtte ik verveeld, je hebt dus je kerstgeschenk gevonden in mijn kast. Wat een aagje ben je. Heel nieuwsgierig. Een dozijn flacons Madness. Vooruit. Ik wilde die U geven, mijn lief, en ik pleit voor straf. Ik kan het nu wel gaan weggeven aan die arme bijstandsmoeders uit de buurt, en anders mag ik er wel een arme AOW'er mee bedenken. Niet tante Agaath, want die is meervermogend. Mijn jurist zei dat ik het leven eindelijk eens serieus moest gaan nemen, ofschoon het mij niet langer serieus nam. Enfin, vertelde ze, Madness reageerde als een gebeten hond en zag dat goedkope vlooien over de flesjes heenbuitelen. Stop het ongedierte, riep Chopad, en legde de rechter uit dat het merkenrecht ernstig gewond was. Eerst damp je voornaam, onder een gouden kettinkje, vernevelt een adellijk gewelfde hals of geurt achter de fijnste, aantrekkelijke oren, zoals die van mijn pleiter, ofje verfrist de fijneblanke pols van een andere vriendin die, heel elegant, op een wit meubelstuk ligt van Jan des Bouvrie; en dan komt de Wibra en rijd je de armlastige Hambaken binnen, of de Juwelenbuurt. En daar drijf je warempel, honderd duizend bommen en gasgranaten, boven een ordinaire bank. Of je zeurt in een hip flatje rond met zelfgeschroefde Ikeameubels. Bah, het is een schande, meenden ze bij Chopad International. Lieden die Madness kopen die schroeven niets, behalve (en in deze volgorde) de dop van een zilveren heupflacon die gevuld is met Napoleon Brandy, een glazen fles goudgele advocaat van het merk Kip (of een ander biologisch-verantwoorde hen) en last but not least, een fles Madness. En dat schroeven ze, en niets anders. Kortom, je begeeft je niet naar de Limietlaan, tussen het met veel zwoegen gekocht meubilair van gefineerde spaanplaten. En je zakt als Madness ook niet af naar de Hadewychstraat, naar het Kapelaan Koopmansplein waar ze, onderaan je flat, bij de straat en vooraan de Edah, lekker een balletje trappen. En je moet als Chopad er al helemaal niet aan denken af te moeten dalen naar de Lingestraat waar Sjonnie woont en naar de ekbuurt, of het Potgieterhof en de Adelheidstraat, naar de uitvindersbuurt, naar al die wijken waar noeste middenstanders als Rudy van de Zande en Ben van Graaff hun tapijt komen leggen, en jij, Madness, die niets goedkopers luchten of zien kan, uw fleske onzedelijk moet laten betasten, omdat de Wibra-inkoper U een zalige restpartij vond. Bah. En dat, waarde edelachtbare, stel ik vast, is onrechtmatig en noem ik een inbreuk op gezond merkenrecht. Amen, zei de rechter. Waarna de jongens en meisjes van de Wibra het helemaal niet meer begrepen, en het koopje van de week in de vergaarbak, met duizend euro boetegeld bedacht werd, wat wel een heel dure aanbieding was. Naar het leven opgetekend - dank zij mijn voorzichtige jurist.
3. Recept: met neme een plak cake, gekocht bij een grootgrutter. Leg die plak midden op een groot wit bord. Koop een zakje gedroogde champignonsoep van het merk ... (vul zelf in). Breng deze romige soep vlot aan de kook, en voeg er tenslotte een zakje krenten aan toe. Laat het goedje een half uur trekken. Giet deze saus rond uw dikke plak cake. Dit geheel bestrooien we daarna met gekonfijte vruchten en poedersuiker. Dit gerecht opdienen met boterhammen met camembert, een glaasje ranja, en een envelopje met kaarten om gezellig te kwartetten. Steekpenningen zijn ook toegestaan.

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 410, 27 januari 2006