Skip to main content
  • Archivaris
  • 389

Leven zonder God

In het vorige Kleintje reageerde Jan Willem Nienhuys op mijn bespreking van Harm Vissers interviewbundel "Leven zonder God" (1). Ik ben Nienhuys dankbaar voor zijn reactie. De ongodisten (om de terminologie van hem over te nemen) die ik in mijn bespreking noemde waren - ondanks de oproep aan een ieder persoonlijk verzonden door de redactie van het Kleintje - blijkbaar niet bereid zelf te reageren.

door Wolter Seuntjens

Ik ben Nienhuys inderdaad dankbaar: hij doet mijn werk gedeeltelijk over en maakt het verder af. Hij toont uitvoerig aan waarom Vissers boek niet kon slagen. En tenslotte wijst hij nog fijntjes op het feit dat Visser zijn boek met subsidie heeft gepubliceerd. Nienhuys blijkt het grotendeels met mij eens te zijn: alleen noemt hij het boek van Visser "half geslaagd". Terwijl ik het boek van Visser nu juist geheel geslaagd zou willen noemen. Visser slaagt er namelijk in - weliswaar onbedoeld - zichzelf en de betreffende ongodisten te ontmaskeren als onverdraagzamen of, in enkele gevallen, zelfs als verlichtingsfundamentalisten, "de fervente ongelovigen die er niet voor terugdeinzen de Nederlandse grondwet te herschrijven enkel om de Islam een lesje te lezen" (2) en, die uiteraard - en passant - trachten ook het 'autochtone' christendom te knevelen. Een recent voorbeeld van dit verlichtingsfundamentalisme vinden we in Vrij Nederland (3) waarin Paul Cliteur stelt "Als overheid moet je de religie ontmoedigen". Een 'laïcisme', zoals in Frankrijk, is Cliteur blijkbaar niet voldoende.

Details
Ondanks onze verregaande overeenstemming zijn er enkele kleine zaken waarover ik het met Nienhuys niet eens kan zijn. Nienhuys schrijft: "Als iemand zich niet stoort aan de maatschappelijke regels, zeggen we dat hij god noch gebod kent. Men kan zich voorstellen dat ongodisten zich ergeren aan deze annexatie." Ik zou geen (christelijk) ethicus kennen die deze uitspraak onderschrijft: een moraal is heel wel mogelijk zonder goddelijk fundament. Dit neemt niet weg dat een groot aantal mensen hun ethische regels door een goddelijk fundament onderbouwd zien. De geschiedenis van het Nederlandse gezegde, dat Nienhuys zelf aanhaalt, "God noch gebod kennen" is illustratief. Waar vroeger het gezegde luidde: "van God noch zijn gebod weten" (4) luidt het nu "zich aan God noch gebod storen" (5). Net zoals God uit Jorwerd verdween, is het "zijn" sedert enige tijd verdwenen uit dit gezegde. Met andere woorden: 'het' gebod is niet meer vanzelfsprekend van God afkomstig. Daarom berust Nienhuys' opmerking op een misverstand. Als Nienhuys daarenboven schrijft "Veel belijders van de christelijke godsdiensten zien hun geloof niet meer in de eerste plaats als een noodzakelijke verering van een machtig bovennatuurlijk wezen, maar als het fundament van moraal", vraag ik mij af wie hij bedoelt.
Ook schrijft Nienhuys dat het woord 'geloven' door de godisten is geannexeerd. Dat berust al evenzeer op een misverstand zijnerzijds. En dat is des te opmerkelijker omdat hij net daarvoor omstandig uitgelegd heeft: "Elk kennen houdt in dat we zonder vragen dingen aanvaarden, met andere woorden dat we dingen geloven." Het interessante is bovendien dat veel godisten juist spreken over 'weten' in plaats van 'geloven'. Of zal Nienhuys dadelijk beweren dat de godisten het woord 'weten' geannexeerd hebben?
Nienhuys schrijft verder: "[Seuntjens] vindt dat er nog niet genoeg gepraat wordt over het wezenlijke punt, namelijk geloof versus ongeloof. Seuntjens ziet dat verkeerd." Ik heb geschreven dat ik vind dat Vissers boek voornamelijk gaat over de bijwerkingen van religie in plaats van het wezenlijke punt. Ik vind dat er altijd iets zinnigs over dit wezenlijke punt gezegd en geschreven mag worden, ik meen echter dat Vissers interviews daarover niets zinnigs toevoegen.

Ernstiger
In mijn bespreking van Vissers bundel citeerde ik uit het interview met Hans Crombag: "Van alle grondrechten vind ik die van vrijheid van godsdienst de meest discutabele. Ik bedoel: we moeten op praktische gronden accepteren dat er heel rare en ook heel vervelende mensen rondlopen, maar om dit dan ook maar tot grondrecht te bombarderen, dat begrijp ik niet goed" (6). Nienhuys meent dat ik Crombag niet juist en/of onvolledig citeer. Ik had bijvoorbeeld ook nog de zin voorafgaand aan het bovenstaande kunnen citeren: "Eerlijk gezegd begrijp ik ook niet zo goed waarom vrijheid van godsdienst een grondrecht is." Maar ik vermoed dat daarmee Crombags positie alleen maar hachelijker wordt. Tekenend is dat Nienhuys in zijn verdediging meent Crombags woorden te moeten aanvullen en interpreteren: "Crombag lijkt te willen zeggen (misschien heeft hij dat ook wel gezegd, maar heeft Visser het als irrelevant geschrapt, zo'n boek moet ook niet te lang worden) [...]." Tja, ik heb slechts datgene wat er in de tekst staat geciteerd. Crombag is verantwoordelijk voor datgene wat hij zegt, en Visser is verantwoordelijk voor datgene wat hij opschrijft. Ik raad dan ook iedere belangstellende aan Vissers interview met Crombag zelf eens na te lezen. Maar Nienhuys lijkt intussen ook wel te beseffen dat Crombag een perverse voorstelling van zaken geeft. Enige zinnen later merkt hij omzichtig op: "Men zou kunnen aanvoeren dat Crombag wel een beetje overdrijft. Karel van het Reve schreef in 1985 een essay "De ongelooflijke slechtheid van het opperwezen" [...]. Hij kreeg daar voor zover ik weet geen problemen mee." Inderdaad. Het tegendeel is immers waar, ongodisten mogen godisten ongestraft beledigen (en dat doen zij ook). In juli 1994 verscheen in Het Parool een column van de hand van Theodor Holman waarin hij, onder andere, schreef: "Nog steeds vind ik iedere christenhond een misdadiger." Het Openbaar Ministerie vervolgde Holman. In zijn vonnis achtte het gerechtshof het van betekenis dat aan de omstreden tekst een grievend karakter niet kan worden ontzegd. Holman werd echter vrijgesproken, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat hij met opzet christenen wegens hun godsdienst wilde beledigen. Zelf ontkende Holman die intentie te hebben gehad (7). Dus Holman deed zijn grievende uitspraken en werd vervolgens door zich van de domme te houden vrijgesproken. Holman heeft in het geheel geen negatieve gevolgen ondervonden van zijn discriminerende uitspraak. Sterker nog, recentelijk maakte Holman zijn entree als duo-presentator van het televisieprogramma 'Dolce Vita' bij de KRO. Mevrouw Moeskops, persvoorlichter van de KRO - voor alle duidelijkheid KRO staat voor Katholieke Radio Omroep - vertelde mij dat er niet één lidmaatschap werd opgezegd naar aanleiding van Holmans aanstelling. Met andere woorden, de leiding van de KRO vraagt Holman om presentator te worden en de leden blijven er koud onder dat iemand die zo nadrukkelijk hen als christenen beledigd heeft een programma bij hun omroep presenteert.
In de hedendaagse Nederlandse praktijk worden rechtszaken tegen godisten aangespannen omdat bepaalde vertegenwoordigers van minderheden of 'maatschappelijk zwakkeren' zich gediscrimineerd voelen.
Zo werd Leen van Dijke, fractievoorzitter van de RPF in de Tweede Kamer, door het COC gedaagd en recentelijk de SGP door het Clara Wichmann Instituut omdat zij respectievelijk homo's en vrouwen zouden discrimineren. Deze rechtszaken leiden echter nooit tot veroordelingen. Het zijn rechtszaken voor de bühne, proefprocessen voor de eigen achterban.

Laten we nu een kijken naar een paar gevallen waarin daadwerkelijk gediscrimineerd werd. Beatrijs Ritsema schrijft in haar bundel "Het belegerde ego" (8): "In 1991 werd een Amerikaans bioloog uitgenodigd om voor een jaar een column te schrijven in het tijdschrift Science. Vlak voor hij zijn eerste stukje moest inleveren, werd de uitnodiging ingetrokken, omdat het de redactie ter ore was gekomen dat de bioloog lid was van een fundamentalistisch kerkgenootschap, en daarmee een tegenstander van de evolutietheorie. De man was woedend, omdat volgens hem zijn geloof niets met zijn kwaliteit als wetenschapper te maken had, maar de redactie vond het twee onverenigbare hoedanigheden. Dit illustreert de onverenigbaarheid van harde wetenschap en harde religie." Ik vermoed dat Ritsema hier doelt op het geval van de wetenschapjournalist Forrest Mims. Mims zou voor het prestigieuze tijdschrift Scientific American de column 'The Amateur Scientist' schrijven. Afgezien van het feit dat deze korte passage verscheidene onjuistheden bevat (9) is vooral Ritsema's conclusie opmerkelijk: "Dit illustreert de onverenigbaarheid van harde wetenschap en harde religie." Als het iets illustreert is het de vooringenomenheid van de schrijfster Ritsema. Ook Nederland kende een vergelijkbaar geval van discriminatie op grond van religie. Willem-Jan Otten was jarenlang medewerker van NRC Handelsblad. Nadat hij zich in 1997 openlijk tot het katholicisme had bekeerd werd hem het journalistieke en literaire leven onmogelijk en zuur gemaakt door enkele collegae onder aanvoering van Rudy Kousbroek ("Kom terug, W.J., kom terug!"), een van de ongodisten die Visser voor zijn bundel interviewde. Dit zijn slechts twee gevallen die in de pers veel aandacht kregen. Naar het werkelijke aantal gevallen van discriminatie op grond van religie in Nederland kan men slechts raden.

De stelling dat, zoals Nienhuys schrijft, "de godisten veel meer mogen dan de ongodisten" blijkt, voor het huidige Nederland, onzinnig. In tegendeel, de ongodisten hebben net zoveel rechten als de godisten, maar zij permitteren zich veel meer. En ik durf de stelling dat godisten in wetenschap, journalistiek en media vaker gediscrimineerd worden dan ongodisten gerust aan. Ik ben dus blij dat Nienhuys op mijn stuk gereageerd heeft. Het geeft mij de kans nog een paar zaken te bespreken die anders waarschijnlijk geen aandacht zouden hebben gekregen. Ja, het is opvallend en teleurstellend dat niet Visser zelf, noch enkele van de door hem geïnterviewden, op mijn bespreking wilden reageren. Dat is ook veelzeggend: Visser blijkt in het geheel niet geïnteresseerd in een werkelijke discussie.

Op zaterdag 8 november 2003 behandelden vier sprekers de interessante vraag 'Waarom geloven wij?' tijdens het jaarlijkse Skepsis Congres dat plaatsvond te Utrecht. (Grappig was dat de vier zichzelf nadrukkelijk als ongelovig presenteerden. De vraag had dus beter kunnen luidden 'Waarom geloven zij?') Ik was als donateur van de Stichting Skepsis aanwezig bij dit congres. Nadien bood ik aan een bespreking van dit congres te schrijven voor Skepter, het driemaandelijkse tijdschrift van Skepsis. Dit aanbod werd aangenomen en ik werd uitgenodigd mijn stukje voor de volgende deadline van Skepter in te leveren. Nadat ik mijn artikel ingestuurd had, bleek dat ik de sprekers en de organisatie te kritisch had besproken: mijn stukje werd geweigerd. Op mijn aanbod om het artikel op het discussieforum van de Skepsis website te plaatsen, kreeg ik zelfs in het geheel geen antwoord. Ook hier blijkbaar geen werkelijke wil tot discussie. Dit klassieke geval van koudwatervrees geeft echter wel te denken.
Volgens een enquête van Skeptical Inquirer, een Amerikaans blad voor sceptici dat wordt uitgegeven door het CSICOP (Committee for the Scientific Investigation of Claims of the Paranormal), gelooft ruim 16% van de abonnees in God (10). Zouden de abonnees van Skeptical Inquirer een "sociaal wenselijk antwoord" gegeven hebben op deze enquêtevraag, zoals Max Pam dat suggereert voor enquêtes onder Amerikaanse wetenschappers (11)?
In de interviewbundel "Leven zonder God" vraagt Harm Visser aan Matthijs van Boxsel (12): "Bent u lid van de vereniging Scepsis [sic]?" Van Boxsel, die zichzelf tijdens het interview 'scepticus' noemt, antwoordt: "Nee, dat gaat me weer te ver. Ik heb er ooit een lezing gegeven. Maar er heerst een vreemde, zelfgenoegzame stemming, gekoppeld aan een zekere agressie tegenover andersdenkenden." Dat is een opmerking die hard aankomt maar die ik, als gelovig scepticus, inmiddels wel kan onderschrijven.

Daarom vind ik het goed dat Jan Willem Nienhuys, redacteur van Skepter, gereageerd heeft op mijn bespreking van Vissers bundel. Het is alleen teleurstellend dat deze discussie niet in Skepter zelf kan plaatsvinden.

noten:
1) De bespreking van de interviewbundel "Leven zonder God" van Harm Visser (Amsterdam/Antwerpen: L. J. Veen, 2003) stond op de voorpagina van Kleintje Muurkrant nummer 387, 23 januari 2004
2) Bas Heijne, "Verlichting", NRC Handelsblad, 14 februari 2004, blz. 17
3) Vrij Nederland. 21 februari 2004, blz. 5
4) WNT, 'Gebod' [II, 2, a]
5) Handwoordenboek van hedendaags Nederlands, Utrecht/Antwerpen, Van Dale Lexicografie, 1990, blz. 324
6) blz. 33 van Harm Vissers "Leven zonder God"
7) Hof Amsterdam 20 februari 1996
8) "Het belegerde ego" door Beatrijs Ritsema. - Amsterdam: Prometheus, 1993 blz. 8
9) wie geïnteresseerd is in dit geval leze Jerry Bergman, "Censorship in Secular Science: The Mims Case" (www.asa3.org/ASA/PSCF/1993/PSCF3-93Bergman.html)
10) Ted de Hoog, "Sceptici aller landen..." in De Groene Amsterdammer, 6 oktober 1999
11) blz. 84 van Harm Vissers "Leven zonder God"
12) blz. 165 van Harm Vissers "Leven zonder God"

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 389, 19 maart 2004