Skip to main content
  • Archivaris
  • 387

Ontwikkelingshulp verdubbelen!

Een discussie die nergens over gaat, dat is het debat over het Nederlandse ontwikkelingsbeleid tot nu toe. Hirsi Ali mag iets doms roepen (Ontwikkelingshulp moet eigenlijk afgeschaft!) en daarna is het prijsschieten. Het debat verzandt al snel in grof persoonlijk gehakketak en niet te volgen geharrewar over wie wat nou wel en niet gezegd of gelezen zou hebben. Een typisch Nederlandse en zeer effectieve manier om een belangrijk onderwerp snel van tafel te krijgen, zonder daadwerkelijk op de kwestie in te gaan.

door Eveline Lubbers

Wie wil sleutelen aan de ontwikkelingshulp ontkomt er niet aan om breder over de ongelijke verdeling van de welvaart op de wereld na te denken, over de oorzaken daarvan en mogelijke oplossingen. In deze discussie is dat tot nu toe nog niet gebeurd. Nergens worden de echte hoofdrolspelers genoemd, die bepalend zijn voor de ontwikkeling van landen in het Zuiden (voorheen de Derde Wereld). Geen woord wordt gewijd aan de invloed van grote multinationale bedrijven die al decennia-lang grondstoffen als olie uit landen weghalen, zonder zich te bekommeren om de gevolgen voor het milieu ter plaatse of de ontwrichtende werking van hun aanwezigheid. De aantrekkingskracht van potentieel grote geldstromen werkt corruptie in de hand; de bedrijven hebben belang bij het instandhouden van regimes waaronder mensen niet zoveel te zeggen hebben. Shell in Nigeria is hiervan een al bijna versleten voorbeeld, maar er zijn er veel meer te noemen. Geen woord ook over bedrijven die gebruik maken van goedkope arbeidskracht in arme landen, zonder dat ze aanspreekbaar zijn op werkomstandigheden of sociale rechten. Integendeel: de meeste bedrijven zoeken een ander land op, of een vrije handelszone zodra mensen zich sterk maken voor hun rechten. Paradoxaal genoeg verdedigen die bedrijven hun aanwezigheid in lagelonenlanden vaak met het argument dat het goed is voor de economische ontwikkeling aldaar. Hierin is Nike het ikoon van kinderarbeid, maar wederom geldt: zij zijn niet de enigen. Ontwikkelingshulp blijft een druppel op een gloeiende plaat als niet tegelijkertijd de handel en wandel van dit soort bedrijven aan banden wordt gelegd. Goede voornemens over gedragscodes en mooie beloftes over maatschappelijk verantwoord ondernemen zijn daarbij niet voldoende. In plaats van vrijblijvende (OESO-)richtlijnen moeten er strikte regels komen, met strenge sancties. En zolang de EU en de VS hun eigen voedselmarkten afschermen voor concurrentie uit ontwikkelingslanden (via de WTO verdragen en de GATT bijvoorbeeld) en door het dumpen van hun overschotten daar de markten verstoren, krijgt de economie van landen in het Zuiden geen reƫle kans zich te bewijzen.

Een zinnige discussie over de effectiviteit van het geven van geld kan ook niet zonder te luisteren naar de mensen om wie het gaat. In de zogenoemde anders-globaliseringsbeweging zijn talloze initiatieven te ontwaren die in grote lijnen een ding gemeen hebben: het zijn mensen die hun lot in eigen hand hebben genomen en die zoeken naar mogelijkheden om vastgeroeste structuren te doorbreken. Op lokaal niveau is er bijvoorbeeld de beweging van landloze boeren, die probeert de macht van grootgrondbezitters te doorbreken door stukken land in gebruik te nemen. In India verzetten buurtbewoners zich op verschillende plaatsen tegen nieuwe Coca Cola-fabrieken, die hun grondwater vervuilen, hun putten uitdrogen en lokale regels met voeten treden. In Bolivia strijdt een brede coalitie van krottenwijkbewoners tot vakbonden - met succes -tegen de verstrekkende gevolgen van de privatisering van de watervoorziening. Met ontwikkelingsgelden kunnen aangedragen alternatieven verder worden uitgewerkt en tegelijkertijd de positie van groepen die zichzelf organiseren worden versterkt.
Het direct ondersteunen van kleine organisaties heeft verder als groot voordeel dat de uit hun krachten gegroeide hulpverleningsinstanties, met hun interne dynamiek van geprofessionaliseerde bureaucratie en gebrek aan slagvaardigheid, effectief omzeild kunnen worden. Het drama rond voorheen Foster Parents Plan waar veel geld nooit bij de persoonlijk door donateurs geadopteerde zielige kindertjes terecht bleek te komen, ligt nog vers in het geheugen. Maar is niet fair om de kritiek zoals al zo vaak is gebeurd alleen te richten op de meest zichtbare partijen, als Plan en de Novib. Dat is niet alleen een te makkelijk doel, via deze organisaties komt het geld verhoudingsgewijs nog behoorlijk goed terecht. Een veel groter deel van de ontwikkelingshulp wordt verstrekt via bilaterale verdragen, dus aan regeringen, en via grote internationale organisaties. En vooral daar geldt: hoe meer tussenpersonen er zijn, hoe meer kans dat er geld aan de strijkstok blijft hangen. Het grondig doorlichten van ontwikkelingssamenwerking kan en mag echter nooit leiden tot het opheffen van die hulp. Het is te gek voor woorden dat in deze tijden van overvloed (hier refereren aan de record-koopgekte rondom de december-feestdagen is bijna te banaal) gepleit wordt voor het stopzetten van dat beetje steun. Want waar hebben we het over?

Het budget van ontwikkelingssamenwerking is nog maar 0,8 procent van het Bruto Nationaal Product, in 2003 was dat zo'n 3,8 miljard euro. Veel om uiteindelijk daadwerkelijk te besteden blijft daar niet van over. Niet alleen de overhead van het departement wordt ervan betaald, ook de personeels- en huisvestingskosten van alle grote Nederlandse ontwikkelingsorganisaties en bovendien het eerste jaar opvang hier van asielzoekers uit ontwikkelingslanden. Daar komt nog de aflossing van exportcredieten ten behoeve van ontwikkelingslanden bij, 500 miljoen euro op jaarbasis. Een discutabele post van wat Lou Keune van de universiteit van Tilburg het sigaar-uit-eigen-doos effect noemt: via de tendentieel verslechterende ruilvoetverhoudingen tussen noord en zuid gaat er steeds meer rijkdom van daar naar hier. Een klein gedeelte daarvan krijgt het zuiden in de vorm van ontwikkelingshulp terug. Een andere post op de begroting is de Nederlandse bijdrage aan VN-wederopbouw programma's, zoals in Afghanistan. Lachwekkend, als het niet zo treurig was. Waar het rijke westen eerst gezamenlijk en in vereende krachten een van de armste landen definitief in puin geschoten heeft, zou je verwachten dat de 'wederopbouw' ook uit de potjes van Defensie en Buitenlandse Zaken wordt vergoed - en niet uit die van Ontwikkelingssamenwerking.
Graatmagere kinderen, wandelende skeletten, dat soort beelden uit Afrika raken documentairemakers de laatste jaren niet meer kwijt. Wij willen dat niet meer zien, wij schijnen hongersnoodmoe te zijn. De PR-specialisten van hulporganisaties moeten zich in allerlei bochten wringen om ons op de meest originele manier nog wat geld uit de portemonnee te pingelen. Als de regering nu eens het goede voorbeeld gaf, en inzet met een verdubbeling van het budget puur voor ontwikkelingssamenwerking. Dat zou mooi zijn - om te beginnen.

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 387, 23 januari 2004