Verlangen naar het paradijs
De eerste Paarse coalitie heeft de nadruk van haar beleid gelegd op werk. Luiheid steeg daarmee met stip tot hoofdzonde nummer één. Maar wat is luiheid eigenlijk? Een mentale toestand, een vorm van gedrag?
door Robert Loeber
In de vierde klas van de lagere school hadden we een rekenboek waarin honderd zogenaamde 'Taken' stonden. Dat waren hoofdstukken met een reeks sommetjes zoals optellingen, vermenigvuldigingen en staartdelingen. Steevast eindigde een Taak met een verhaaltje: "Jan gaat naar de bakker om voor zijn moeder vijf broden van 45 cent te kopen en drie krentenbollen van dertig cent. Hoeveel geld moet Jan meenemen?"
Toen de hele klas de honderdste Taak naderde, moest ik nog aan Taak nummer vijftig beginnen. Ik had het boek doorgebladerd en gezien dat er alleen maar meer van hetzelfde in stond. Ik had, vond ikzelf, ondertussen wel begrepen hoe je moest rekenen en ik kon het niet verdragen dat die stompzinnige verhaaltjes mijn leven verstoorden. Mijn moeder pleitte bij de meester voor dispensatie. Die vond mij lui en deed een poging de Taken als huiswerk mee te geven. Maar ik maakte ze niet, en zo liep het jaar ten einde.
In de eerste klas van de middelbare school speelde ik nog altijd met lego. Maar mijn moeder ging niet naar de leraar om vrijstelling voor het huiswerk te vragen. Ik werd wreed losgerukt uit een leven waarin plichten niet hadden bestaan. Ik ben nog steeds niet van de schrik bekomen.
Het eerste paarse kabinet heeft de activiteit zelf tot inzet van haar beleid gemaakt. Daartoe koos Paars een slogan met een bezwerend karakter, die met name betekenis krijgt door de herhaling. Aangevuld met een uitroepteken, blijkt dat het hier om een regelrecht bevel gaat: Werk! Werk! Werk! Dit credo heeft ondertussen zijn neerslag gekregen in de Wet Inschakeling Werkzoekenden; een wet die tot doel heeft de 'inactieve' burgers tot (de juiste) handelingen te prikkelen.
Ook Paars II blijft een kruistocht voeren tegen de luiheid. Hoewel de baanloosheid is teruggelopen tot het niveau van midden jaren zeventig, zijn er miljarden beschikbaar gesteld om de overgebleven mensen die een beroep doen op en uitkering loonvormende arbeid te laten verrichten. Zodoende zijn per baanloze tienduizenden guldens beschikbaar voor cursussen, begeleiding of gesubsidieerde banen. Alles wordt er aan gedaan om de uitkeringsgerechtigde onder een regiem te plaatsen. Het kabinet heeft zich daarmee goed aangepast aan de tijdgeest. De Duitse filosoof Peter Sloterdijk sprak in de jaren tachtig al over de 'ethiek van de kinetiek'. Men hoort te handelen en mag niet stil blijven zitten. Bewegen is een heilige plicht geworden. Luiheid is aldus met stip gestegen tot hoofdzonde nummer één. Gedurende de Middeleeuwen had de term nog een bescheiden plekje als onderdeel van de zeven christelijke hoofdzonden, samen met Hoogmoed, Afgunst, Gulzigheid, Gierigheid, Toorn en Wellust.
De meeste van deze zonden hebben hun verwerpelijkheid al lang verloren en misschien zijn sommige zelfs wel de drijvende kracht achter de economie. De economie groeit dankzij een flinke portie Gulzigheid. Zo schijnt ook Afgunst de verkoop van auto's behoorlijk te stimuleren. Het vervoermiddel van de buren mag niet mooier zijn dan het eigen blik; het fenomeen van 'The Johnsons Next Door'. En zonder Gierigheid als essentiële eigenschap had de ING-bank nooit een deel van België kunnen opkopen.
Met de leus Werk!, Werk! enz., werd de verheerlijking van activiteit een politiek beginsel en daarmee is de luiheid door de regering tot een taboe verklaard. Maar wat is de luiheid eigenlijk? Is het een mentale toestand, een vorm van gedrag?
Meest opvallende kenmerk aan het woord zelf, is dat het wordt gebruikt als beschuldiging, want luiheid was niet voor niets één van de zeven hoofdzonden. De inertheid van een mens verandert pas in 'luiheid' wanneer de ene mens het trage gedrag van een ander observeert en afkeurt. In de ogen van de toeschouwer ontbreekt het de luiaard aan het noodzakelijke vuur of weigert hij te handelen in overeenstemming met als juist ervaren normen. Degene die het woord 'lui' gebruikt, is van mening dat de luiaard met opzet de dingen laat versloffen en als het ware levensgeluk steelt van diegenen die zich wel inspannen. Van een poging tot begrip is geen sprake. Juist de veroordeling van het luie gedrag houdt de weigering in de eigen normen te onderzoeken.
Blijft de luiaard dan uit vrije wil zo onbeweeglijk? De schrijver Gontsjarow toont in zijn roman 'Oblomow' dat de luiwammes een gecompliceerd probleem heeft. Eigenlijk twee problemen. Aan de ene kant veroorzaakt een gebrekkige motivatie een tekort aan duwkracht die de luiaard tot actie zou kunnen aanzetten. Aan de andere kant trekt de angst voor het onbekende de luiaard terug in zijn eigen vertrouwde en overzichtelijke wereld. Oblomow stelt geen belang in de buitenwereld en vraagt zich af waarom de mensen zich van de ene handeling in de andere storten. Hij heeft een blauwe maandag een betrekking gehad, maar hield het arbeidzame leven niet lang vol. "Dat eeuwige gevlieg en gedraaf, het eeuwige spel van triviale hartstochten, van begerigheid vooral, het elkaar de loef afsteken, van laster en kritiek en afgunst. (...) O, om je dood te vervelen...! Waar is bij dit alles de waarachtige mens? (...) Hoe kan hij zijn krachten aan zoveel nonsens verkwisten?" In plaats van deel te nemen aan het maatschappelijke leven, geeft Oblomow de voorkeur aan zijn fantasie. Hij droomt over een paradijselijke toestand, die een voortzetting is van zijn beschermde opvoeding op het landgoed Oblomowska. De volwassenheid heeft Oblomow niets opgeleverd wat zich kan meten aan het geluk uit zijn kinderjaren. Oblomow: "De rozen zijn vergaan, alleen de doorns blijven over". Zijn lethargie is het gevolg van het hem ontnomen paradijs. Het liefst zou hij terugkruipen in de baarmoeder.
Doordat Oblomows jeugd een voortzetting was van de koestering in dat warme plekje, heeft hij weinig ervaring met het verwerken van frustraties. Zelfs zijn sokken werden door bedienden aangetrokken en de hele dag werd hij op de voet gevolgd door een kindermeid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Oblomow aan agorafobie lijdt. Oblomows luiheid bestaat deels uit vermijdingsgedrag. Zo durft hij bijvoorbeeld niet te verhuizen: "Ik word uit mijn huis gezet. Stel u voor, een verhuizing, gesleep, geschreeuw, gesjouw... ik moet er niet aan denken! (...) Wat zou ik kunnen doen om niet te hoeven verhuizen? (...) Ik voor mij haat elke verandering!". Dit is de luiaard ten voeten uit. Hij is tevreden met wat hij heeft en iedere verandering zou wel eens een verslechtering kunnen betekenen. Het geluk ligt in het verleden of in de verre toekomst, maar is nooit zo dichtbij dat een simpele inspanning zonder meer belonend zal zijn. Zo iemand ben ikzelf ook.
In dit verband herinner ik me een gebeurtenis die mijn houding tegenover arbeid, die immers een contradictie van de luiheid is, sterk negatief zou beïnvloeden. Op een keer werden mijn vriendje en ik, we waren zo'n acht jaar oud, vanuit een tuin door een vrouw aangesproken. Ze vroeg of we een gulden wilden verdienen. We stemden toe en kregen een vork, om daarmee het mos te verwijderen dat tussen de tegels van haar tuinpad groeide. Het was een lastig karwei omdat het mos zich slechts in kleine stukjes liet afbreken en een keukenvork daarvoor niet het geschikte gereedschap bleek. Toen we enige uren later waren aanbeland bij het terras waar het pad op uitkwam en wij vol verwachting naar de vrouw opkeken waar onze gulden bleef, kregen we te horen dat het terras natuurlijk ook moest worden gedaan. Toen het uiteindelijk donker werd, besefte de vrouw dat ze ons niet langer kon vasthouden en kregen we onze gulden. Ik keek er verbaasd naar toen hij in het knuistje van mijn collega lag. Ik begreep wel dat discussie onmogelijk was, want ze had gevraagd: "Willen jullie een gulden verdienen?" Ik liet mijn hand, die ik nog steeds ophield, gauw zakken.
Teleurgesteld besefte ik dat ik een hele middag had verkwist, die ik veel plezieriger had kunnen doorbrengen. Het was mijn eerste ervaring met betaalde arbeid.
Vanaf dat moment was ik gedetermineerd om lui te zijn, als een anarchistische afweer tegen de autoriteit van volwassenen, die me mij telkens iets probeerden te laten doen waarvan ik de zin niet inzag en waarvan de begeerlijkheid van de in het vooruitzicht gestelde beloning mij niet overtuigde. Ik was niet van plan mij mijn speelse paradijs te laten afnemen.
Luiheid is een voortdurende vraag naar het doel van de handeling. Een kinderlijke vraag die telkens luidt: waarom, waarvoor, met welke reden? Diegenen die het vinden van een bevredigend antwoord te inspannend vinden, noemen zo'n kritische geest al snel 'lui'. Zij gehoorzamen immers wel aan datgene wat van hen wordt verlangd, zonder de zinvolheid ervan in twijfel te trekken. Of, in de woorden van Gontsjarow: "Het raakt hen niet werkelijk. Het is voor hen bijzaak, ze lopen als het ware met de hoed van een ander op. Eigen voorkeuren hebben ze niet, daarom vliegen ze nu hierheen, dan daarheen. (...) Onder die veelzijdige belangstelling verbergt zich een leegte, een ontbreken van sympathie voor al het bestaande. Het is saai en veel te onopvallend om het kleine, bescheiden pad van een arbeidzaam leven te kiezen, dat te volgen en er een diep spoor in uit te graven".
Denken leidt tot inertheid, zei Dostojewski al. Het bevel 'Werk! Werk! Werk!' zal misschien gehoor vinden bij Homo Faber, de werkende mens, maar de Homo Sapiens, de wetende mens, zal het verre van zich werpen. Die denkt eerst na voordat hij iets doet.
"Luiheid is een voortdurende vraag naar het doel van de handeling"
Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 340, 14 januari 2000