Theosofische logica, een reactie
Met stijgende verbazing las ik in Kleintje MuurKrant nummer 305 (januari) het artikel "Theosofische Logica" van de hand van Hans de Bruin. De lezer die in nummer 303 (November) het oorspronkelijke artikel van Hans de Bruin met de titel "Divine Wisdom" en in nummer 304 (december) mijn commentaar met de titel "Divine Wisdom, een reactie", goed heeft gelezen, zal zich waarschijnlijk afvragen of Hans de Bruin dat ook heeft gedaan. Tussen Hans en mij is afgesproken dat er geen enkele relatie is met wat werd geschreven in Kleintje MuurKrant en het debat dat plaatsvond op 6 december in de Blauwe Aanslag in Den Haag tussen Herman de Tollenaere en mij (Henk Spierenburg), waarbij Hans de Bruin optrad als onpartijdig gespreksleider. Dat wordt onder andere duidelijk uit de briefwisseling tussen Hans en mij vóór het debat en ook nog in de laatste zinnen van de lead van mijn artikel in Kleintje nummer 304. Nu Hans echter afgestapt is van zijn onpartijdigheid en de inhoud van de artikelen in Kleintje vermengd heeft met de wijze waarop hij het debat heeft beleefd, doe ik dat, tegen mijn zin, dus ook maar.
Ik schreef in het december-nummer onder het opschrift "wat is theosofie?": "Theosofie is niet... ontsproten aan het brein van Blavatsky, maar een stelsel van esoterische verklaringen van de bestaande sacrale literatuur." Voorts vertelde ik wat het woord esoterisch betekent en waar dat vandaan kwam. Verder vindt de lezer in mijn artikel een aantal aanhalingen uit de genoemde literatuur, die hetzelfde te zien geven als wat men over een dergelijk onderwerp kan vinden bij Blavatsky. Het is juist dat de aanwezige Trouw-journalist Koert van de Velde tijdens het debat op 6 december vroeg of de optelsom van meerder mythen ineens de waarheid is. Hans heeft het recht dit op te schrijven. Hans moet dan echter ook mijn antwoord weergeven. Dat deed hij niet.
Hans schrijft: "Henk Spierenburg geeft aan dat Plato het bijvoorbeeld over Atlantis, Lemuria en Hyperboreia heeft, en dat is dan het bewijs dat Blavatsky gelijk heeft dat bijvoorbeeld Atlantis bestaan heeft. Ik heb helaas Plato nooit echt gelezen, maar ik kan me voorstellen dat deze ook dacht dat de aarde plat was..." Mijn geachte opponent zet daar een mooie val op. Eerlijk, ik kan echt genieten van zo n handigheidje. Wat schreef ik echter: "...Hyperboreia, Lemuria en Atlantis... [zijn] geen verzinsels van Blavatsky, maar namen afkomstig van Plato en zijn commentator Proclus..." De genoemde continenten zijn te vinden in veel onderdelen van de sacrale literatuur en in de Hindoe Puranas zelfs zeer gedetailleerd. Dat daarmede het bewijs is geleverd dat Blavatsky gelijk heeft staat daar niet. Dat verzint Hans er maar bij. In werkelijkheid heb ik alleen maar gezegd dat Blavatsky de namen van die continenten uit Plato en Proclus haalde. Zij had ook de namen uit de Puranas kunnen gebruiken. De gemakkelijk in het gehoor liggende Griekse namen hadden natuurlijk gewoon de voorkeur, ook al omdat de in Blavatsky's dagen veelgelezen boeken van Ignatius Donelly over Atlantis bij het publiek bekend waren. De genoemde val is natuurlijk dat als Plato dacht dat de aarde plat was, zijn verdere opmerkingen automatisch niet meer relevant zijn. Wie Blavatsky wèl gelezen heeft weet dat zij niet zo maar te hooi en te gras uit schrijvers als Plato citeerde. Een dergelijke schrijver of een geschrift werd door haar slechts geciteerd als deze voldeed aan een aantal voorwaarden. Dat is de reden dat ik in het december-nummer van Kleintje schreef: "In de geschiedenis van de mensheid zijn vele zaken bewaard gebleven, bijvoorbeeld het verloop van het evolutieproces. Door de eeuwen heen is er altijd een groep geweest die deze (esoterische) interpretatie door heeft gegeven. Tot de lichten van die groep behoren inderdaad Plato en Pythagoras. Wie wil weten of de op schrift gestelde verklaringen steeds dezelfde zijn, zal moeten gaan studeren. Men zou bijvoorbeeld kunnen beginnen met één van de geschriften van Plato: de Timaeus." Had Hans dat maar gedaan, dat had hij in de paragrafen 40A-40C van de Timeaus gelezen dat de aarde een bol was. De voorwaarden waarover ik hierboven schreef waren steeds dezelfde en de bolvorm van de aarde was een van de voorwaarden waaraan een schrijver of een geschrift moest voldoen, als tenminste het onderwerp van de bouw van het universum bij een dergelijke schrijver of in zo'n geschrift behandeld werd. Om nog een voorbeeld in dezelfde sfeer te geven: de precessie der equinox moest ook bekend zijn.
De wijze waarop Hans een bepaalde gebeurtenis tijdens het debat op 6 december weergeeft is òf niet eerlijk, òf zijn geheugen laat hem in de steek. Nadat hij uitgebreid is ingegaan op wat hij heeft beleefd als mijn wijze van argumenteren, geeft hij een voorbeeld: "Het is moeizaam discussiëren op deze manier. Dat zal duidelijk zijn. Een voorbeeld van deze methode is een vraag van Henk Spierenburg in zijn reactie [in het december-nummer van Kleintje]. In mijn artikel stond dit: "Om de verhalen nog meer kracht bij te zetten stelde ze (Blavatsky) dat ze zelf de reïncarnatie was van Boeddha ("Ik twijfel er niet aan dat ik een Boeddha ben, dat kleine bronzen beeldje ben ik, zoals ik duizend of tienduizend jaar geleden was"). Henk vroeg waar ik "deze afgrijselijke onzin" vandaan had. Het was een citaat van pagina 40 van het boek van de Tollenaere, die daarbij uit een artikel over Madam Blavatsky van A.A. Rawson uit 1892 citeerde. Henk stelde dezelfde vraag op de discussieavond van 6 december jongstleden aan Herman de Tollenaere. Deze bevestigde het citaat, waarop Henk Spierenburg ineens redeneerde dat ze toen maar een grapje maakte. Dat deed Blavatsky wel vaker..."
Zo is het zeker niet gegaan en het is hier geen kwestie van het ene geheugen tegen het andere. Ik kan namelijk aantonen hoe het wel is gegaan.
Hans heeft volgens afspraak zijn artikel in Kleintje van november in concept-vorm aan mij toegezonden. Onder het opschrift "reïncarnatie" schreef Hans het gewraakte citaat. In een telefoongesprek vroeg ik hem waar dat te vinden was. Hij kon de bron echter op dat moment niet terugvinden. Toen mijn reactie in het december-nummer al was opgezonden, gaf hij mij in een ander telefoongesprek zijn bron op. Uiteraard stond er toen in mijn artikel de vraag over die "afgrijselijke onzin" die niet meer kon worden veranderd. Op de avond van het debat presenteerde ik aan de aanwezigen een document van vier pagina's. Dat document is de neerslag van een onderzoek naar alles wat de Tollenaere schreef over Blavatsky in zijn proefschrift. Alle door mij gevonden onjuistheden, verkeerde interpretaties, etc., over dit éne onderwerp vermeldde ik in dat document. Aan alle aanwezigen werd een exemplaar aangeboden. Over de gewraakte passage schreef ik op blz. 1: 'Reincarnation of a Buddha: H.P. Blavatsky, 1831-1891' Onder dit opschrift start Herman de Tollenaere op blz. 40 zijn visie op leven en werk van H.P. Blavatsky. Op grond waarvan noemt hij Blavatsky "reincarnation of a Buddha"? Op grond van een tijdschriftartikel in "Frank Leslie's Popular Monthly" van februari 1892. De naam van het tijdschrift moet de lezer al aan het denken zetten. Het tijdschrift is vergelijkbaar met de Nederlandse Panorama of Nieuwe Revue. De schrijver, Albert Leighton Rawson, heeft Blavatsky inderdaad gekend. We weten dat omdat zij een brief van hem aanhaalt in haar eerste boek, "Isis Unveiled". Zijn artikel [herdrukt in "Theosophical History", April 1988] is een verslag van een ontmoeting met Blavatsky in het midden-oosten, in 1851. Rawson was toen 23 jaar, Blavatsky was op dat moment 20 jaar. Als de door Rawson geciteerde uitspraak van Blavatsky inderdaad juist is, dan moet men zich toch afvragen of hier niet sprake is van een grapje. Volgens Rawson heeft zij gezegd: "I have no doubt whatever that I am a Buddha. That little image of bronze in his shrine is me as I was a thousand or ten thousand years ago." De uitspraak is ook volkomen in tegenspraak met alles wat zij in haar werk tussen 1875 en 1891 gezegd heeft over Boeddha en het Boeddhisme. [Zie Henk J. Spierenburg, "The Buddhism of H.P. Blavatsky", San Diego 1991] Dat Herman de Tollenaere deze "uitspraak" aanhaalt is zijn goed recht, maar dat hij dit zonder meer overneemt en de titel van het hoofdstuk over Blavatsky daaraan ontleent, is kwalijk en onweten-schappelijk." Het simpele feit dat dit op de avond van het debat door mij werd gepresenteerd is het bewijs dat Hans' opmerking: "Henk stelde dezelfde vraag op de discussieavond van 6 december jongstleden aan Herman de Tollenaere. Deze bevestigde het citaat, waarop Henk Spierenburg ineens redeneerde dat ze toen maar een grapje maakte. Dat deed Blavatsky wel vaker...", onjuist is. Integendeel, ik heb in mijn deel van de discussie deze passage gedeeltelijk voorgelezen. Vervolgens heb ik een aantal spottende opmerkingen gemaakt. Ik heb gezegd: "Bent u ouder dan 20, bedenk dat u zal worden verweten wat u op uw 20ste heeft gezegd. Bent u 20, pas maar op uw woorden want het zal u worden nagedragen. Het verweer van de Tollenaere was dat de redacteur van "Theosophical History" dit verhaal nooit herdrukt zou hebben als het geen serieus verhaal was. Dat is natuurlijk onzin. Die redacteur herdrukt alles wat in de verte maar iets te maken heeft met de geschiedenis van de theosofische beweging. Dat is namelijk de taak van dat blad.
Hans schrijft: "Op dezelfde avond [het debat op 6 december] vroeg een aanwezige theosoof aan Herman de Tollenaere waar deze had gelezen dat Blavatsky vond dat sommige rassen minderwaardig waren. Het antwoord van de Tollenaere was: "Slaat u Blavatsky's "Secret Doctrine" maar open, deel twee, pagina 421: "Ook generaties van training kan zulke specimen als de Bosjesmannen, de Veddha's van Ceylon en sommige Afrikaanse stammen niet doen opstijgen tot hetzelfde intellectuele niveau als de Ariërs [, de Semieten, en de zogenoemde Turaniërs]. Ze missen de heilige vonk en zij zijn de enige inferieure [rassen] op aarde, die nu gelukkig snel uitsterven." De passages tussen vierkante haken zijn door Hans weggelaten. Hans gaat verder: "Spierenburg reageert dan met de opmerking dat je niet zomaar een citaatje uit tweeduizend pagina's evolutieleer mag plukken en dat je die tekst bovendien in z'n historische context moet zien: "rond de eeuwwisseling vond niemand een rassenleer per definitie verdacht. Geeft hij daarmee dus en passant toe dat er toch sprake is van een rassenleer?" De laatste opmerking wordt ten onrechte aan mij toegeschreven. Ik heb nu echter geen zin om de drie uur durende videoband van het debat af te draaien om uit te vinden wie dat wel heeft gezegd. De passage uit Blavatsky is inderdaad van haar. Hoe is dit te verklaren? De evolutieleer die te vinden is in Blavatsky's "Secret Doctrine" komt in het kort op het volgende neer: De mensheid evolueert in stadia, bij Blavatsky wortelrassen genoemd. Dat zijn stadia van bewustzijn. Elk van die wortelrassen is weer onderverdeeld in kleinere stadia, rassen genoemd, en vervolgens weer in subrassen. Wie het woord rassen een onaangename klank vindt hebben, moet wel bedenken dat Blavatsky dit schreef in de tachtiger jaren van de vorige eeuw. Alfred Rosenberg, het brein achter de rassentheorieën van de Nazi's, werd geboren in 1893. Wie nog niet overtuigd is dat het woord rassen in Blavatsky's tijd volstrekt normaal was om groepen mensen aan te duiden, moet het hoofdstuk "On the Races of Man" in Charles Darwin's "The Descent of Man", Londen 1871, facsimile-editie Princeton 1981, blz. 214-250, maar eens lezen. Blavatsky geeft aan dat de diverse soorten rassen elkaar in de tijd overlappen. Hiermee treedt het probleem op. Op een zeker moment in de tijd is de meerderheid van de mensheid van bijvoorbeeld het vijfde wortelras. Omdat er sprake is van overlapping, zijn er tegelijkertijd mensen van het vierde en zelfs nog een aantal van het derde wortelras op aarde. De laatsten zijn degenen waar Blavatsky het over heeft in de geciteerde passage uit de "Secret Doctrine". De betrokken passage vindt men, ik overdrijf niet, honderden malen geciteerd in boeken en tijdschriftartikelen tegen de theosofie. Herman en Hans staan achteraan in die rij.
Ik heb nimmer ontkend dat een aantal vooraanstaande theosofen uitlatingen hebben gedaan die beslist niet door de beugel kunnen. Hans schrijft dat ik in een brief aan hem gezegd heb "nog wel ergere uitspraken te kunnen geven." Zo is het! Ik wil Hans nog wel wat verder helpen. In enige tientallen jaren, ik ben een 60-plusser, heb ik alle theosofische tijdschriften en boeken die ik maar te pakken kon krijgen methodisch doorgewerkt en heb daaruit over vele onderwerpen aantekeningen en kopieën gemaakt. Eén van die onderwerpen was "dwaze uitspraken van vooraanstaande theosofen" uit alle geledingen van de theosofische beweging. Ik denk niet dat iemand ter wereld een grotere verzameling bezit. Vandaar mijn opmerking. Uiteraard is die verzameling keurig opgeborgen in een van die instellingen die van het opbergen hun beroep maken. Na mijn dood wordt de verzameling vernietigd.Voor wat betreft Hans' opmerkingen uit de koker van Martin Euser: Uit mijn aantekeningen blijkt niets van enige relatie tussen Besant en Mussolini. De "Herald of the Star" is geen theosofisch tijdschrift. Arundale spant inderdaad de kroon met het doen van dwaze uitspraken. In een Amerikaans theosofisch tijdschrift, de "O.E. Library Critic", dat verscheen in Washington, was zelfs een vaste maandelijkse rubriek waarin werd vermeld wat Arundale nu weer voor dwaze opmerkingen had gemaakt. De zogenaamde ontdekkingen zijn dus oudbakken.
Zoals men ziet, ik zeg dit alles ronduit. Echter, waar ik mij tegen verzet is de relatie tussen de theosofie zoals die door Blavatsky is neergelegd in haar werk en de uitspraken en gedragingen van vooraanstaande theosofen.
Onder het opschrift "wat is theosofie?" schreef ik in het december-nummer van Kleintje: "De moeilijkheid is dat de theosofische beweging, net als de religies en andere filosofieën, wordt geplaagd door aura- en piskijkers. Als men de dwaze uitspraken van al die figuren op het conto van Blavatsky schrijft..."
Hans schrijft: "...ik vind dat Henk Spierenburg niet echt inhoudelijk de kritiek weerlegt, al probeert hij aan te tonen dat vele punten en komma's verkeerd staan." Hans moet toch wel een heel lage dunk hebben van de lezers van Kleintje. In het november-nummer heeft Hans een verhaal geschreven dat bol staat van hele en halve onwaarheden. Vrijwel alles wat hij heeft geschreven is ontzenuwd of van een antwoord voorzien. Rekent hij erop dat de lezer alleen leest wat tegen de theosofie wordt geschreven?
Henk Spierenburg
Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 306, februari 1997