U had het misschien nog niet door. Maar eigenlijk is deze serie een ruime voorbeschouwing van een boek dat in de herfst van dit jaar op de markt wordt gesmakt. Daarin komen de achtergronden aan bod van geruchtmakende gebeurtenissen die bij u als fervente KM-lezers her en der bekend zullen voorkomen. Maar er is een verschil: wij krabden aan de buitenkant wat vernis los, terwijl de auteur van het boek dat op weg is naar de baarmoeder zijn kennis van binnenuit opdeed. En allicht is dat een voordeel. Genoeg geneuzeld. Hier volgt het volgende deel van Peter van Haperen's magnum opus. (JP)
-De Belgische connectie-
De vorming van de ‘Europese’ groep Prometheus in 1972 kreeg in het verlengde daarvan een vertakking naar Nederland en België, samengesteld uit groepen met een politieke signatuur uit de lage landen zoals: Cercle Pinay, Académie Européenne de Sciences Politiques, Milpol, Mouvement Européenne, League for European Cooperation en Interdoc. Langzamerhand begon de schaduwmacht achter de vorstenhuizen zijn vorm aan te nemen.
Vanuit deze Prometheus-kloon werden plannen gerealiseerd bestaande uit diverse werkgroepen in de vorm van onafhankelijke cellen, elk met hun eigen leiding en opdrachten. Enkele daarvan raakten bekend, zoals in Nederland ‘De Dienst’ als uitvoerende cel van Interdoc en in België het PIO. Hier ziet u al de structuur van de celvorming, voor iedere missie een andere cel zodat de kop niet weet wat de staart doet.
Het waren ook niet de minsten die hierbij betrokken waren. Baron Benoit de Bonvoisin, Paul Vanden Boeynants, Prins Alexander, Florimond Damman, Paul Vankerkhoven, Carl Armfelt, Kees van den Heuvel, Jim Janssen van Raaij, André Moyen, Herve d’Ursel, graaf Jean Pierre De Launoit, Marcel de Roover, Bernard Mercier en Nicolas de Kerchove d’Ousselghem.
Het is niet zo dat al deze genoemde namen bezig waren met subversieve activiteiten, ook is deze lijst lang niet volledig. De groep vergaderde onregelmatig, in verschillende samenstelling en onder een wisselend voorzitterschap. Altijd in een andere plaats of stad en altijd achter gesloten deuren. Voor deelname aan zo’n vergadering kreeg men een persoonlijke uitnodiging, samen met de programmapunten die niet openbaar mochten worden. Om een bepaald plan of opdracht te realiseren werd een overkoepelende werkgroep met een uitvoerende cel samengesteld, zoals tijdens de ‘oliecrisis’ van 1973 om de logistiek van de bevoorrading, de capaciteit van de opslagplaatsen en de beveiliging hiervan te verzorgen. Ook was die groep betrokken bij de beïnvloeding van politici en de media.
Gelijktijdig was er ook nog een tweede cel actief met plannen voor destabilisatie en een eventuele machtsovername. Niet uit edele motieven, zoals we in de vorige aflevering van deze serie konden zien maar om verzekerd te zijn van steun van het koningshuis dat meer gewicht in de schaal kon leggen dan een tijdelijke regering. Niet voor niets dat de leiding van die tweede groep bestond uit personen met een achtergrond en verwijzing naar staatsgrepen: André Moyen, Kees van den Heuvel en Carl Armfelt. Het plan lag klaar en men was vergevorderd met de uitvoering. Dat bleek allemaal niet nodig. Koning Boudewijn bleek wat minder integer dan gedacht en de staatsgreepplannen konden in een diepe kast opgeborgen worden voor een andere gelegenheid. België was voorlopig gered. Of toch niet?
Niet helemaal. Er was geen rekening gehouden met Léon Finné, de directeur van een kantoor van de Banque Copine in Brussel. Finné, een man met aantoonbare financiële vaardigheden moest regelmatig bij vergaderingen invallen voor graaf Jean Pierre De Launoit die de kas van Prometheus beheerde, maar dat niet wilde laten weten voor bepaalde deelnemers bij de actievergaderingen. Léon Finné was dan zijn stand-in en toevallig net bij de vergadering waarin de staatgreepplannen besproken werden om prins Albert aan de macht te brengen met medewerking van defensieminister Paul Vanden Boeynants.
Finné zou later nog min of meer een hoofdrol gaan spelen rond het ‘Enigma’ van de Bende van Nijvel. Ook nu weer was het Léon Finné die begin jaren ’80 van de vorige eeuw een nieuwe poging tot een staatsgreep in België aanzwengelde. Een geplande coup in Suriname als proloog voor de uitgestelde staatsgreep in België. Maar was er wel sprake van een enigma? Wie en wat zat er nu echt achter de Bende van Nijvel?
Eerst het volgende: Hoe ik terecht kwam in de Belgische politiek van die tijd. Terug naar het begin en de manier waarop ik in die hectische politieke sfeer terechtkwam. Het grootste deel van mijn diensttijd eind jaren zestig heb ik doorgebracht in Suriname bij de Sectie S2 – TRIS de militaire inlichtingendienst met speciale infiltratie opdrachten o.a. bij Poolse vissers met spionageopdrachten in Suriname. Na terugkomst in Nederland werd ik in de herfst van 1972 gerekruteerd voor ‘De Dienst’ een onderdeel van Interdoc, net als later het ‘PIO’ een aan Prometheus gelieerde inlichtingendienst. Beide diensten voerden zelf (clandestiene) inlichtingenoperaties en -analyses uit. Het leken wel kleine varianten van de CIA en dat was logisch, ze stonden onder supervisie van de bij Interdoc gestationeerde CIA-agent Carl Armfelt. Deze man, een Amerikaan van Zweeds-Finse afkomst woonde, net als ik, in Zeeland. Armfelt verzorgde na de basisopleiding in Den Haag, een vervolgopleiding in Eede en Knokke met de nadruk op infiltreren en exfiltreren. Ook regelde hij via zijn militaire connecties trainingsfaciliteiten in Nederland en België. Armfelt was altijd op zoek naar speciale mensen, liefst personen met ervaring bij inlichtingendiensten, die al opdrachten met succes hadden uitgevoerd.
Het verdere verloop van die opleiding valt deels buiten dit verhaal. Wel dat de nadruk lag op infiltratie- en spionagetechnieken zoals: onopvallende observatie en achtervolging, diefstal en inbraak, ondervragingen -vriendelijk en vijandig-, het zelf rekruteren van spionnen en begeleiden als ‘Case Officer’ door gebruik te maken van de kunst van het bedriegen, het doen voorkomen wat je beslist niet bent: loyaal, eerlijk, vertrouwenswaardig. Het is niets anders dan binnenkomen onder valse vlag gebaseerd op een goed achtergrondverhaal. Het bovenstaande staat allemaal uitgebreid beschreven in mijn boek “Interdoc: De Spionagejaren 1972–1986”. De release van het boek is door de Coronacrisis uitgesteld tot september maar hier krijgt u alvast een voorproefje.
Mijn vuurdoop was gelijk een topmissie. Armfelt zocht hulp bij de infiltratie in de hof- en adellijke kringen van België. Er waren acties op komst via de Prometheus groep en het was belangrijk om van de bewegingen in hofkringen op de hoogte blijven. Wie werd er politiek bij de acties betrokken en kon die persoon beïnvloed worden. Armfelt was ook nog op een ander hoog (internationaal) niveau bezig (WACL) en kon niet meer tijd vrijmaken voor zijn Belgische contacten. De infiltrant moest voor Belg kunnen doorgaan omdat een Nederlander in die kringen moeilijk geaccepteerd zou worden. Het was dus zaak om een Belgische identiteit te creëren. Wat het Vlaams spreken betreft was er geen enkel probleem. Dat sprak ik als een Vlaming: mijn lagere schooltijd was ook de opkomst van de televisie-uitzendingen. In Zeeland, waar ik opgroeide, hadden wij - een ruime - keuze uit twee zenders, de NTS en de BRT. Bij ons gezin viel die keus meestal op de BRT omdat die vroeg op de avond al met kinderuitzendingen begon. Door die uitzendingen sprak ik als kind al vloeiend Vlaams: Suske en Wiske en ‘De Gouden Sleutel’, ‘tante Terry’ en vooral ‘Schipper naast Mathilde’ staan nog steeds in mijn geheugen gegrift, met mijn favoriet den ‘Sander’ die steevast iedereen een hand bleef geven. Begin jaren zestig heb ik ook nog een kleine rol gehad in de Vlaamse serie ‘Het Geheim van Killarney’.
Terug naar de infiltratie. Het opbouwen van een valse identiteit (the legend) bestaat uit verschillende elementen.
Bij de opbouw van mijn Belgische identiteit heb ik zoveel mogelijk rekening gehouden met de genoemde punten.
“De infiltratie kon beginnen!”