van hypothese naar geloof
Deel 1: De oorsprong van het aids-mysterie
Wie de gangbare opvatting bestrijdt als zou aids worden veroorzaakt door het hiv-virus, merkt al snel hoe weinig dit op prijs wordt gesteld. Maak een opmerking in die richting bij een discussie op een website, bij de hiv-vereniging, tegenover een internist en waar al niet en doorgaans begint de strontkar te rijden. Als je 'geluk' hebt, word je genegeerd, als je pech hebt als een onbenul beschouwd of ervan beschuldigd mensenlevens op het spel te zetten. De zogeheten hiv-aids-hypothese is geworden tot een onaantastbaar geloof met fundamentalistische trekken. Wie er aan zit, is een godslasteraar.
door Ton Geurtsen
"Het hiv-veroorzaakt-aids-dogma vertegenwoordigt het grootste en misschien het moreel meest destructieve bedrog dat ooit is begaan ten aanzien van jonge mannen en vrouwen in de westerse wereld. (...) Ik voel dat het zwijgen van wetenschappers tegenover al deze twijfel neerkomt op criminele nalatigheid."
Charles Thomas, moleculair bioloog en voormalig hoogleraar biochemie aan de universiteiten van Harvard (Cambridge) en John Hopkins (Baltimore).
"Om de gekochte consensus te verdedigen gebruiken hiv-onderzoekers statistische methoden (...) die foutief zijn en voeren zij experimenten uit zonder controlegroepen. Zij verwarren oorzaken en gevolgen, correlaties en causale verbanden, constanten en variabelen. En het belangrijkste: ze hebben geen einde gemaakt aan aids. Wat ze succesvol hebben gedaan is angst introduceren in seksuele relaties."
David Rasnick, biochemicus universiteit Berkeley, California
"Menselijke wezens zitten vol met retrovirussen. We weten niet of het er honderden, duizenden of honderdduizenden zijn. (...) Maar ze hebben nog nooit iemand gedood. Mensen hebben retrovirussen altijd overleefd."
Kary Mullis, biochemicus en Nobelprijswinnaar scheikunde 1993
Aids kan alleen worden begrepen door de ontstaansgeschiedenis ervan in ogenschouw te nemen. Begin jaren tachtig viel het artsen in de Verenigde Staten - en al snel ook elders - op dat er homoseksuelen waren die met een gelijkend klachtenpatroon medische hulp zochten. Zij hadden snel last van infecties en werden voornamelijk door twee ernstige aandoeningen getroffen: Kaposi's sarcoma (een kanker in de bloedvaten onder de huid) en de PCP-variant van longontsteking. Velen van hen stierven in de loop van dit decennium. Tot 1984 was het gangbaar dit te wijten aan leefstijlfactoren. Het ging om mannen met honderden of duizenden seksuele contacten binnen een relatief kort aantal jaren en met een intensief drugsgebruik. Drugs stonden ten dienste van het aantal en de intensiteit van de seksuele ervaringen. Het gebruik lag onder homoseksuelen in de leeftijdscategorie van globaal 20-50 jaar een stuk hoger dan gemiddeld. Er waren ook veel soorten drugs, in de VS meer dan zeventig, in omloop. Er werden party's georganiseerd waarop verscheidene drugs door elkaar gebruikt werden, de hele avond of nacht door. Men deed snel infecties op en bestreed die met antibiotica, vaak ook preventief. Geslachtsziekten kwamen veelvuldig voor. Er waren drugs als cocaïne, die gebruikers de eetlust ontnam zodat ondervoeding optrad. Sommigen deden aan fistfucking (vuistneuken) waarbij bovenop het gangbare arsenaal aan middelen ook pijnstillers werden gebruikt en vasten een manier was om aan deze vorm van seks te kunnen doen. Bepaalde drugs als amfetamine maakten het mogelijk om enkele dagen vrijwel zonder slaap in een feestroes te blijven. Eén drug ontwikkelde zich tot een specifieke 'homo-drug', namelijk de risicovolle poppers die orgasmen intenser maken en anaal seksueel contact vergemakkelijken.
wetenschap per persconferentie
Het is niet moeilijk in te zien dat wie jaren zo leeft een keer het lootje legt. Maar op 23 april 1984 werd resoluut een einde gemaakt aan de leefstijlhypothese. Deze werd in de loop van de jaren tachtig opnieuw in stelling gebracht door de zogeheten aids-dissidenten. Zij zeiden wat algemeen in de eerste jaren werd aangenomen, maar taboe werd toen de Amerikaanse wetenschapper Robert Gallo zich opwierp als uitvinder van de werkelijke oorzaak van aids. Het was een virus. Op genoemde datum werd een persconferentie belegd, waarop voorzichtigheidshalve nog gesproken werd over de 'waarschijnlijke' oorzaak van aids. Maar media lieten al snel het woord 'waarschijnlijk' weg en de hiv-aids-theorie werd als bewezen beschouwd. De gang van zaken op deze bijeenkomst was uiterst bevreemdend. Normaal gesproken wordt een onderzoek onderworpen aan het zogeheten 'peer review' systeem: deskundigen beoordelen het op haar wetenschappelijk gehalte alvorens te worden gepubliceerd. Maar op die dag was er helemaal geen publicatie, die kwam later pas. Afgezien van een handjevol ingewijden, las natuurlijk niemand dat. Het 'bewijs' was al via een persoffensief de wereld in gebracht. Het onderzoek waarop Gallo zich baseerde leverde geen spoor van bewijs voor hiv als oorzaak van aids. Hij toonde twee dingen aan. Ten eerste dat de meeste onderzochten met (een voorstadium van) aids anti-stoffen tegen hiv bij zich droegen. Ten tweede dat bij een minderheid het virus zelf werd aangetroffen. Dat hier geen oorzakelijk verband is aangetoond heeft twee redenen.
1. Dat de meesten geen hiv-virus hadden en een minderheid zelfs geen anti-stoffen bewijst dat aids bij deze mensen andere oorzaken heeft. Dat er aids-zonder-hiv bestaat, werd in 1992 impliciet erkend door introductie van een nieuwe term: idiopathische CD4 lymfocytopenie (ICL). Wie dit kreeg, had dezelfde ziekteverschijnselen, maar geen hiv. Daarna verdween deze term weer en werden al deze gevallen gerubriceerd onder de concrete aandoening die iemand kreeg. Door alle niet-hiv-gevallen van aids uit de definitie te halen, kon de theorie worden gered. Men kan uit Gallo's onderzoek hooguit concluderen dat mogelijk het hiv-virus een rol speelt als co-factor. Hieronder wordt nog aangegeven dat zelfs dat niet het geval is.
2. Dat er desondanks een grote correlatie bestaat tussen hiv en aids, zegt niets over een oorzakelijk verband. De aids-slachtoffers waren destijds eveneens in meerderheid geïnfecteerd met het hepatitus-virus, het cytomegalovirus, het Epstein-Barr virus en het herpesvirus. Men zou dan ook op dezelfde ondeugdelijke gronden kunnen concluderen dat een van deze virussen aids veroorzaakt.
biochemie op haar kop
In hiv-testen wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van anti-stoffen om te bepalen of iemand seropositief is. Het blijkt gemakkelijk om te controleren op de aanwezigheid van anti-stoffen, maar bijster moeilijk om het virus zelf aan te tonen. Menig patiënt is gestorven zonder dat men hiv had gevonden. Daarnaast zet men met de conclusies - seropositief betekent dat je ziek zult worden - de wetten van de biochemie op hun kop. Anti-stoffen zijn namelijk een teken dat de gastheer beschermd is omdat het afweersysteem van het lichaam het virus onder controle heeft. Maar bij hiv stelt men dat de ellende daarna pas begint. Men redeneert over een virus dat zich in bepaalde cellen zou 'verstoppen' en god weet waarvandaan ooit de aanval inzet. Om dit laatste te rechtvaardigen, wordt soms een parallel getrokken met virussen die na vele jaren risico kunnen opleveren. Een voorbeeld is het herpesvirus, veroorzaker van waterpokken in de kindertijd, dat levenslang aanwezig blijft en later zich opnieuw kan openbaren in de vorm van gordelroos. Dat gebeurt echter alleen als het afweersysteem ernstig verzwakt is, maar bij het overgrote deel van de mensen gebeurt er niets. De werkelijke ziekte deed zich al lang geleden voor en is bij een goede afweer voor altijd overwonnen. Maar hiv zou, na door anti-stoffen onschadelijk te zijn gemaakt, na vele jaren ineens opspelen om in de dood te eindigen. Daar komt bij dat hiv een retrovirus is en geen enkel virus uit deze categorie - de wetenschap kent er zo'n 2.000 - heeft ooit ziekte veroorzaakt. Door te beweren dat hiv wèl (dodelijk) ziek maakt, stelt men zoiets als dat een tafel eigenlijk een stoel is. Dat mag, maar dan verwacht men toch wel een driedubbel bewijs alvorens het te geloven.
Maar er was nog een probleem. Wie aanneemt dat het hiv-virus ziek maakt, mag een snel intredend ziekteproces verwachten. Het overgrote deel van de virussen zijn onschuldige metgezellen die nooit iets doen. Maar àls ze schadelijk zijn, slaan ze ook snel toe - doorgaans binnen 24-48 uur en in een enkel geval binnen hooguit enkele weken. Oorspronkelijk ging men ervan uit dat de zogeheten incubatietijd - de periode tussen de hiv-infectie en het uitbreken van aids - ongeveer drie maanden bedroeg en daar zou misschien nog in te komen zijn. Maar toen werd het een jaar, daarna meerdere jaren - om in de 21e eeuw verbijsterd te moeten concluderen dat het gaat om tien jaar, met uitschieters naar twintig jaar. Men is hiv op basis van die lange incubatietijd gaan kwalificeren als een 'lentivirus', hetgeen interessant en wetenschappelijk klinkt, maar het niet is. Het woord 'lenti' betekent langzaam en op grond van de veronderstelling dat er in het dierenrijk (in het bijzonder bij katten en apen) 'langzaam werkende virussen' voor schijnen te komen, is geconcludeerd dat dit nu ook bij mensen optrad. Dat is pure speculatie, omdat het strijdig is met de werking van alle tot op heden bekende virussen bij mensen. Het begrip 'lenti' is dus een uitkomst. Want wie na vijf jaar niets heeft, krijgt te horen dat het na tien jaar alsnog kan. Om de verwarring compleet te maken, erkent men nu ook dat sommige geïnfecteerden misschien wel nooit aids krijgen en dat zou te maken hebben met 'beschermende genen'. Afgezien van het feit dat ook dit tot op heden in speculatie is blijven steken, zijn de consequenties van deze opvatting nogal stuitend. Ook na zo'n 25 jaar aids zijn het voor het grootste deel homoseksuelen en intraveneuze drugsgebruikers die een aids-diagnose krijgen. Dat betekent dat volgens de genenbenadering een kleine groep homo's en junks het geluk heeft haar lot te delen met de grote meerderheid van de bevolking die maar geen aids wil krijgen. De wèl getroffenen uit de risicogroepen worden daarmee gezien als mensen met een aangeboren genetische zwakte. Waar hebben we dat meer gehoord?
Van belang is ook dat virussen in de westerse wereld sterk overschat worden. Hooguit een paar procent van de sterfgevallen is te wijten aan micro-organismen als virussen en bacteriën, terwijl het overgrote deel verklaarbaar is door genetische, omgevings- en leefstijlfactoren. Het immuunsysteem van de gemiddelde westerling is van dien aard dat virussen zelden een fatale afloop hebben. Dat gebeurt alleen als het mensen betreft die door een aangeboren defect een zwakke afweer hebben, die door ouderdom en zwakte een virus niet de baas worden