Vrijheid een revolutie waard?
Twintig jaar geleden lag, het was heel overzichtelijk, tegenover het eigen gelijk een andere kant: rood, zwart, west, oost, communistisch, kapitalistisch. In het westen was geluk liberaal en marktgericht, en in het oosten een moeizame weg, waarvan het einddoel enige, onbeduidende jaren ver lag, en zekere offers en vastberadenheid vergden. Maar dat vond men niets, dat had helemaal niets te betekenen, want het individu was slechts tijdelijk achtergesteld, hij leed alleen maar kortstondig, vanwege een hoger ideaal. Het ging er om NU de gemeenschap, het collectief te versterken. En na deze versterking, tot het nut van het algemeen, zou het humanistische paradijs vanzelf op de blanke aarde, godsvruchtig neerdalen. Velen (van ons) waanden zich door deze aanspraken ernstig gegriefd, want wij genoten in het westen het patent op de vrijheid. Hier, pochten wij, was het artikel vrijheid onbelemmerd verkrijgbaar, weliswaar als marktartikel, maar toch: de vrijheid, dat was een algemeen goed, en een vrijheid van kopen en verkopen. Vrijheid dat was vooral de markt, en niet iedereen was daar gelukkig mee.
Kerken oefenden kritiek uit op de vrijheidsmarkt, de buitenparlementaire oppositie riep op tot verzet en organiseerde veldslagen op straat, en euro-communisten, pacifisten, en anarchisten betoogden gezamenlijk en hekelden met spandoeken en pamfletten de discrepantie tussen de idealen en de vernederende systeemdwang, de manier waarmee armlastige individuen tot een uitzichtloos slavenbestaan werden verlaagd.
Inmiddels lijkt, na de ontmanteling van de grootste humanistische utopie van de twintigste eeuw, de kritiek op de vrijheidsmarkt goeddeels verstomd. En intellectuelen die tasten verward in het duister rond. Want nergens zijn er meer verre vreemde landen aan te wijzen waar de nieuwe werkelijkheid en verheven idealen langzaam gestalte krijgen. Er staart ons slechts leed en troosteloosheid aan.
En een rede die nergens naar wil verwijzen. En profeten die de orthodoxie als vluchtroute aanbieden. Het geloof dat lijkt ook een verleidelijke uitweg uit de huichelachtige cultuur van de vrijheid, de (?) beschavingsziekten waaraan wij lijden als deelnemers aan een lange mars naar de laatste vrijheid, de vrijheid waaronder wij na het lezen van Sartre, Camus, Foucault, of (dichter bij huis) Joost Zwagerman, en Arnon Grunberg gebukt gaan. Gebukt, want achter Nix, ligt werkelijk niets, alleen een baaierd verschijnselen, een kring veelzijdige waardepatronen, efferente waarden dat wil zeggen inbesloten, of impliciete waarden die afhankelijk zijn van toeval en speelse overdracht.
Wij zijn schijnbaar vergeten dat het individu dat onvoorwaardelijk gelooft aan de uitwisselbaarheid van alle ervaringen, dat zij die de waardigheid van niemand en niets verdedigen, en van geen waarde willen weten, dat dezen zichzelf veroordelen tot een schaamteloos nihilisme, en dat zij uiteindelijk de makers zullen zijn van een onverdraagzame vrijheid, van een droom die onderaan de hoge kantelen van de welvaart verkruimeld tot een schrille noodkreet: 'Waar ben jij, ander, Mens?' Of: 'waar zijt gij, Mijn God?'
Onze vrijheid weet zich opnieuw uitgedaagd, en nu door gelovigen die in het bezit van onwrikbare zekerheden, en overgeleverd door haatpredikers, zich hardnekkig beroepen op absolute zekerheden, en naar hun opinie onveranderlijke wetteksten van God. Dezen menen oprecht dat wij als individuen, verzameld in een gemeenschap, dwingend aan hun geloofsregels moeten worden onderworpen, of tenminste daarvoor begrip moeten hebben, er daar niet te luid over spreken, ze niet afkeuren, en ze niet veroordelen. Moet iedere godsdienstige kritiek daarom dan sterven in lijdzaam verstaan?
Inmiddels spreken sommigen over het promoten van het merk dat moslim heet (NRC 11 februari 2005). Geloof als huismerk gepresenteerd? Het merk moslim als kopje zuivere, onversneden Godskoffie? Is deze consumentenpsychologie niet een teken van schandelijke minachting, van het geloof (als ideaal) degraderen tot handel en marketingtechnieken, een zaak in de handen van Droogstoppel, Batavus; een makelaar in de koffie en de thee, die woont aan de Spiegelgracht, waar je blik in het diepe water, en het hart op de leeggeruimde horizon valt, waar slechts een enkel, afgezoomd spectrum zijn diffuse licht verstrooit? Zal op deze verre einder aan de Spiegelstraat de vrijheid ons voorgoed van onze kwalen en het leed gaan verlossen? Of is het licht wat daar naar binnenvalt te schraal en te onverdraagzaam, en is het schijnsel onderaan niet de schaduw van een gestichtsvenster?
Zal de wereld ooit heel zijn? Laten de kwalen van de wereld zich uitroeien door kneveling en slachtpartijen, door eerwraak en het afranselen van vrouwen, door het doden van homo's en weerbarstige ongelovigen? Of behoeven we een andere medicijn? Is er nood aan nieuwe verlichting, of zingen we knus voor het slapengaan enige liederen uit Valerius Gedenckklanken, tezamen met Dominee Wawelaar wier tractaten altijd in kranten te vinden zijn, en - het moet gezegd - uitmuntend geschreven zijn. Uitmuntend, want de woorden van Wawelaar zijn steeds weloverwogen gekozen, en zijn vicarus leest zijn pennevruchten zelfs op de beeldbuis voor. Ja, desnoods deelt hij ze gratis uit, dat wil zeggen voorzover ze zijn belangen dienstig zijn. En zijn medewerkers, die duizendtal heten, vervullen ontelbare (s)preekbeurten in de bijlagen van ochtend en avondkranten. Ze ondersteunen met hun aanvallen, en hun proeven van weldoordachte redelijkheid de nationale zedelijkheid en eigen kwetsbaarheid. 'Want,' heft Wawelaar zijn vingertje onverdroten, 'waren zij maar net zo weldenkend als wij.' Alles uit deze school van bedachtzaamheid, mag met de preken van Wawelaar steeds bedachtzaam heten, de vrijheid waarvoor zij strijden is ruimhartig voorzien van voetnoten waarin wij ingewikkelde werken krijgen aangeprezen, en schrijvers die als goede leerling van ds. Wawelaar betuigen dat ze niet na een enkele korte, slapeloze nacht over het allerdunste ijs een wankele koers zijn gaan schaatsen. Nee, zij schaatsten steeds voorwaarts, naar een dag die - wellicht met instemming van de religieuze fascisten, zowel toekomst als einde heet.
Maar, mannen en vrouwen van Nederland, de werkelijkheid is toch niet louter een verwijzing naar literatuur, en menselijkheid is toch geen voetnoot onderaan een opstel? Geeft het wat? Neen, het geeft niet, niets. In Nederland maakt het allemaal niet uit. Want aan de welbelegde tafel van de Nederlandse democratie, in de sacristie van de Haagse politiek hebben idealen het karakter van stickers op de kassalade, en zijn idealen niet meer dan prijskaarten vooraan de schappen met gruttersgoed. En in deze winkel waar politici minnen, slaan en strijken, staat niet de strijd om het naakte bestaan centraal, maar zweeft