Skip to main content
  • Archivaris
  • 359

De zoete leugen (Deel 1)

De controverse rond aspartaam - het synthetische zoetmiddel - laait weer op, al zal de consument daar in de supermarkt niets van merken. Het groeiende assortiment voedingswaren met aspartaam doet zelfs vermoeden dat het om een geaccepteerd en veilig toevoegsel gaat. In de media wordt er verdeeld over geschreven: de bangmakers versus de goedpraters. Kan er wel zo zwart-wit over worden gedacht?

door Dennis Rodie

De geschiedenis van de zoetstof aspartaam is een klassiek voorbeeld van machtsmisbruik en onderzoeksfraude. Eind 1965 was aspartaam een toevallige ontdekking van James Schlatter, wetenschapper bij het Amerikaanse chemische bedrijf G.D. Searle. Pas in 1969 werd aspartaam -wat bestaat uit 40% asparaginezuur, 50% fenylalanine en 10% methanol- bekend als de zoetstof die 200 maal zoeter is dan gewone suiker.
In Amerika beslist de FDA (Food and Drugs Administration) -een soort Keuringsdienst van Waren- of een voedingsmiddel, medicijn of cosmetica op de markt gebracht mag worden. G.D. Searle's interne memo onthulde de benadering die men destijds hanteerde: "Tijdens deze ontmoeting [met FDA ambtenaren] is het grondbeginsel van onze benadering ze zover te krijgen dat ze 'ja' zeggen. We gaan eerst dingen opnoemen waarvan we weten dat ze die met 'ja' gaan beantwoorden, ook al moeten we dingen erin gooien die niet belangrijk voor ons zijn. Gewoon om ze in een ja-stemming te brengen".
In 1970 liet G.D. Searle de biochemicus Dr. Harry Waisman onderzoek doen op apen. Eén aap stierf na 300 dagen, bij 5 andere apen veroorzaakte aspartaam zware epileptische aanvallen. (Dr. Waisman heeft zijn studie nooit af kunnen maken omdat hij onverwachts in maart 1971 kwam te overlijden). De neuropatholoog en psychiater Dr. John W. Olney liet G.D. Searle weten dat asparaginezuur gaten veroorzaakten in de hersens van muizen. Vooral in combinatie met Monosodium Glutamaat (een smaakversterker) vergrootte het bij kinderen het risico op hersentumors. Searle verwijderde deze resultaten uit hun presentatie van 150 testrapporten aan de FDA.
Dr. Martha Freeman van de FDA kwam tot de conclusie dat de ingeleverde data niet voldoende was om potentiële vergiftigingsverschijnselen van aspartaam goed te onderzoeken. Ze bekritiseerde met name de studies die met één dosering waren uitgevoerd. Freeman's advies aan de FDA-commissie was dat zolang Searle de veiligheid niet kon garanderen, aspartaam van de markt moest worden gehouden. Haar advies werd echter genegeerd.

Op 26 juli 1974 liet de FDA een beperkte verkoop van aspartaam toe, dit ondanks het feit dat verschillende FDA ambtenaren serieuze tekortkomingen hadden gesignaleerd. Voordat het op de markt verscheen, tekende de neuropatholoog Olney samen met de consumentenadvocaat James Turner officieel bezwaar aan omdat ze ervan overtuigd waren dat aspartaam schade aan de hersenen veroorzaakte.
In juli 1975 benoemde FDA directeur Dr. Alexander Schmidt een speciale werkgroep om de 25 voornaamste onderzoeken van Flagyl, Aldactone, Norpace en het zoetmiddel aspartaam nader te bekijken. De werkgroep werd geleid door FDA's hoofdonderzoeker Philip Brodsky en FDA toxicoloog Dr. Adrian Gross. De uitkomst van hun onderzoek was alarmerend. Brodsky meende zelfs dat de werkgroep nog nooit eerder zulke slechte studies als die van G.D. Searle had gezien en voegde eraan toe dat sommige leden van de werkgroep tot de meest ervaren onderzoekers behoorden. Hij schaamde zich zelfs dat zulk werk naar de FDA was gestuurd.
Op 5 december 1975 schortte de FDA de beslissing voor de goedkeuring van aspartaam op als gevolg van de voorlopige conclusies van de werkgroep. G.D. Searle had toen al 19,7 miljoen dollar geïnvesteerd in een onafgebouwde fabriek in Augusta (Georgia) samen met aspartaam productiefaciliteiten van 9,2 miljoen. In juli 1976 besloot de FDA om 15 aspartaamstudies waarbinnen de werkgroep problemen had ontdekt nader te onderzoeken. Drie daarvan werden onderzocht door een werkgroep van vijf, geleid door Jerome Bressler. G.D. Searle wist de FDA ervan te overtuigen om de resterende 12 studies te laten onderzoeken door een privé-onderneming, University Associated for Education in Pathology (UAREP) en ontving van de FDA 500 000 dollar.

Op 10 januari 1977 liet de nieuwe hoofddirecteur van de FDA Richard Merril aan procureur Samuel Skinner weten een gerechtelijk onderzoek te willen starten naar G.D. Searle. De beschuldigingen waren het bewust vervalsen en verbergen van studieresultaten inzake de veiligheid van aspartaam. Eind januari hadden Skinner en Searle's advocatenkantoor Sidley & Austin een bijeenkomst nog voordat een jury bijeen was geroepen. In een vertrouwelijke memo van 8 maart liet Skinner zijn medewerkers weten dat hij inmiddels was begonnen met onderhandelingen om te gaan werken bij Sidley & Austin. Vier maanden later werd dat een feit (In 1991 werd Skinner stafchef in Bush's Witte Huis nadat hij Minister voor Verkeer en Waterstaat was geweest). Zijn opvolger Thomas Sullivan en zijn assistent William Conlon lieten de zaak te lang op zijn beloop en de verjaringstermijn liep af. Conlon accepteerde in 1979 een baan bij Sidley & Austin.
In augustus 1977, werd het 'Bressler-rapport' vrijgegeven. Opnieuw was de conclusie dat er grove fouten waren gemaakt. Bressler zei zelf: "De studie is hoogst twijfelachtig. Waarom heeft Searle het niet beter bekeken wetende dat de hele samenleving toegang heeft tot dit product?" Enkele voorbeelden uit het rapport: in één studie van Searle waren 98 van de 196 dieren overleden (waarvan de lijkschouwing tot soms een jaar op zich liet wachten). Ook was er geen documentatie van de oorsprong of de leeftijd van de dieren. Andere studies zaten vol met fouten en tegenstrijdigheden; zo waren er dieren gestorven en miraculeus weer tot leven gebracht. In één experiment waren 15 foetussen verdwenen.
Meteen benoemde directeur Howard R. Roberts van het FDA's 'Bureau of Food' een werkgroep van het 'Center for Food Safety and Applied Nutrition' (CFSAN), met aan het hoofd toxicoloog Jacqueline Verrett om het Bressler rapport te herzien. (Roberts verliet in 1978 de FDA om vice-directeur van de 'National Soft Drink Association' te worden).
Op 28 september 1977 ontving Roberts het eindresultaat waarin stond dat het Bressler rapport op waarheid berustte, al werden de resultaten gebagatelliseerd. Na het verlaten van de FDA, vertelde Verrett over haar frustraties destijds: "Het is overduidelijk dat ergens het allemaal werd vergoelijkt. Ik heb serieus gedacht om gewoon uit de werkgroep te stappen".

Ondertussen stelde G.D. Searle een nieuwe president-commissaris aan, Donald Rumsfeld, een voormalig lid van het Congres en ex-stafchef van het Witte Huis tijdens de Gerald Ford regering. James Turner maakte de opmerking dat Searle ervan overtuigd was dat toestemming om aspartaam op de markt te krijgen, meer een politiek dan een wetenschappelijk probleem was. (Rumsfeld is nu overigens Minister van Defensie in de Bush-regering, een positie die hij eerder bezette onder president Ford. Ook stond hij aan het hoofd van Bob Dole's presidentiële verkiezingscampagne in 1996).
Eind 1978 leverde de UAREP hun analyse van de 12 resterende studies in. Deze vond dat er niets mis was met de originele data. (De directeur van de UAREP gaf later in een interview aan dat hun pathologen geen uitgebreid onderzoek hadden gedaan maar alleen dia's van dierlijk weefsel hadden bekeken). FDA Toxicoloog Adrian Gross ontdekte dat de UAREP pathologen negatieve resultaten hadden gemist of achterwege gelaten. Sommige dia's waren verdwenen ofschoon ze door het FDA waren verzegeld. In maart 1979 accepteerde de FDA om de één of andere reden Searle's studies en besloten om de 'Public Board of Inquiry' (PBOI) bijeen te roepen, waar Dr. Olney en James Turner meer dan vier jaar eerder om hadden gevraagd.
Dr. Olney, G.D. Searle, en het FDA's 'Bureau of Foods' mochten ieder drie wetenschappers nomineren. Waarnemend FDA directeur Sherwin Gardner selecteerde er één uit elke groep voor het PBOI panel. De FDA vertelde hen zich alleen op aspartaam in droog voedsel te concentreren. Het panel besliste uiteindelijk unaniem om het gebruik van aspartaam niet toe te laten totdat aanvullend onderzoek werd verricht naar aspartaam als potentiële oorzaak van hersentumors. De PBOI was in het bijzonder bezorgd over experiment E33/34 waar 320 ratten aspartaam kregen toegediend en veel meer dieren tumors ontwikkelden dan in de controlegroep. Bovendien zette de PBOI ook grote twijfels bij experiment E70 waarbij aan 80 ratten aspartaam was gevoerd. Zowel de aspartaamgroep als de controlegroep lieten een ongewoon hoog aantal tumors zien waardoor men vermoedde dat eigenlijk beide groepen aspartaam hadden gekregen.
Op 21 januari 1981, één dag nadat Ronald Reagan als president werd beëdigd, vroeg G.D. Searle opnieuw goedkeuring aan voor aspartaam. Deze keer voorzien van tien nieuwe studies.
In maart 1981 werd een 5-tellend panel wetenschappers opgericht door FDA directeur Jere Goyan om te resultaten van de PBOI te bekijken. In april 1981 liet Ronald Reagan Goyan vervangen door Arthur Hull Hayes, Jr. die zich in de jaren zestig nog bezig hield met de ontwikkeling van chemische wapens. Op 18 mei 1981, maakten drie van de vijf panelleden hun bezorgdheid over aspartaam kenbaar aan de paneljurist Joseph Levitt. Eén panellid vond de data over hersentumors in een studie zo zorgwekkend dat hij aspartaam niet kon goedkeuren. In een andere studie meende hij dat de belangrijkste informatie was veranderd. Drie van de vijf waren tegen goedkeuring van aspartaam en Hayes bracht een zesde man binnen, Barry Rosloff. Levitt vond dat hij de 3-3 stand moest doorbreken en tekende onder bezwaar van anderen goedkeuring aan. Op 18 juli 1981 werd aspartaam door FDA directeur Hayes goedgekeurd ondanks de bezwaren.
Op 15 oktober vroeg Searle de FDA om toestemming om aspartaam in frisdranken en vitaminedrank voor kinderen toe te voegen. In nauwe samenwerking met Hayes gaf waarnemend FDA directeur Mark Novitch in 1983 toestemming voor koolzuurhoudende frisdranken en de FDA verhoogde de 'Acceptable Daily Intake' (ADI) van aspartaam van 20 mg/kg tot 50 mg/kg. (Kort daarna verliet Hayes onder beschuldigingen van ongeschiktheid de FDA en nam onder andere een positie als consulent aan tegen een lucratief honorarium van 1000 dollar per dag bij G.D. Searle's PR-bedrijf Burson-Marsteller.)
In Arizona tekende Dr. Woodrow Monte (Directeur van het 'Science and Nutrition Laboratory' aan de staatsuniversiteit in Arizona) op 8 juli 1983 protest aan bij zowel het 'Arizona Department of Health Services (DHS)' als de FDA om aspartaam te verbieden. Hij maakte zich met name ongerust over langdurige opname van methanol. Onderzoek van de DHS liet zien dat aspartaam in koolzuurhoudende frisdranken onder andere wordt afgebroken tot zuivere methanol. Het stelde hen dermate ongerust dat ze een verbod van aspartaam overwogen. Ook James Turner diende diezelfde dag een verzoekschrift in bij de FDA tegen goedkeuring van aspartaam. De FDA ging niet op dat verzoek in omdat "het algemeen belang dat niet noodzakelijk vond". Op 17 februari 1984 weigerde de FDA Dr. Monte en James Turner de mogelijkheid om een hoorzitting over de veiligheid van aspartaam te houden. G.D. Searle stuurde vervolgens een aantal lobbyisten naar Arizona inclusief de voormalige stafchef van de gouverneur in Arizona, Andrew Herwitz. Tussen 23 augustus en 21 september 1984 droegen G.D. Searle medewerkers bij aan de campagne van de politicus Burton Barr in Arizona. Het herverkiezing comité voor Bar gaf vervolgens campagne-geld aan verscheidene volksvertegenwoordigers (Don Aldridge, Karen Mills, Jan Breuer) die uiteindelijk allemaal stemden voor G.D. Searle.
Dr. Woodrow Monte's verzoek voor een hoorzitting betreffende een verbod op aspartaam werd vervolgens afgewezen.

In 1984 werd er in de VS ruim 3,1 miljoen kilo aspartaam geconsumeerd. In april 1985 werden in Arizona op slinkse wijze enkele wetten aangepast die het reglementeren van voedingsmiddelen goedgekeurd door de FDA niet meer mogelijk maakten. Hiermee werd Dr. Monte's nieuwe verzoek voor een hoorzitting definitief de kop in gedrukt. Nadat het bedrijf een verlies van 28 miljoen dollar had geleden in het voorafgaande jaar, het verkopen van 30 dochtermaatschappijen en een rechtszaak waar 780 vrouwen beweerden dat een apparaat van G.D. Searle's bij hen bekkenontsteking had veroorzaakt, kocht de chemische multinational Monsanto G.D. Searle op. Monsanto creëerde daarna de NutraSweet Company als een dochtermaatschappij van G.D. Searle.
Monsanto is tegenwoordig de grootste GM (genetisch gemanipuleerd /veranderd) voedselfabrikant ter wereld. In mei 1985 stelde Senator Metzenbaum een wetsverandering voor om de hoeveelheid aspartaam op voedingswaren te vermelden. Senator Orrin Hatch van Utah leidde de tegenstand (samen met G.D. Searle) en het voorstel werd uiteindelijk weggestemd. Al Gore koos de zijde van zijn conservatieve tegenstanders en stemde tegen het vermelden van aspartaam. Misschien omdat de neef van zijn vrouw, Mike Taylor, ooit adviseur van Monsanto was? In de Clinton-regering was Taylor plaatsvervangend directeur van de FDA. Dezelfde FDA waar hij in begin jaren tachtig als advocaat FDA's 'Bureau of Food' vertegenwoordigde in de PBOI. Nu is hij directeur van de Monsanto afdeling in Washington DC.
Een coalitie van consumentenorganisaties kreeg datzelfde jaar van het federale 'Circuit Court of Appeals for the District of Columbia' te horen dat de FDA de juiste procedure had gevolgd voor toestemming van aspartaam in frisdranken. Een jaar later rapporteerde de Washington Post dat het Hooggerechtshof opnieuw weigerde de zaak te herzien ondanks een groeiend aantal critici die meenden dat aspartaam hersentumors kunnen veroorzaken. Er werd in 1985 ruim 6,5 miljoen kilo aspartaam in de VS geconsumeerd in. In juli 1986 kreeg de FDA te maken met een aanklacht van Community Nutrition Institute (CNI) die hen beschuldigde niet de juiste procedure te hebben gevolgd om aspartaam goed te keuren voor frisdranken en eiste een openbare hoorzitting. De FDA wees de aanklacht, alsmede de eis voor een hoorzitting af.
De consumptie van aspartaam steeg in de VS ondertussen naar ruim 7,1 miljoen kilo in 1986. Op 3 november 1987 werd er een hoorzitting gehouden in een Senaatbestuur waar de problemen rond aspartaam werden besproken. De 'Aspartame Consumer Safety Network' (ACSN) wordt in 1987 door Mary Nash Stoddard en James Turner opgericht. Ze willen dat aspartaam van de markt wordt genomen en wordt getest als een drug. In 1987 werd een geschatte hoeveelheid van 7,7 miljoen kilo aspartaam in de VS geconsumeerd. (NutraSweet stopte na dat jaar met het openbaar stellen van de consumptiedata van aspartaam). Het Amerikaanse Ministerie van Volksgezondheid publiceerde in 1991 de lijst "Negatieve bijwerkingen van Aspartaam" met 167 redenen om het gebruik ervan te vermijden. In 1992 tekende NutraSweet een overeenkomst met Coca-Cola en Pepsi dat de NutraSweet Company hun leverancier voor aspartaam wordt en verving saccharine in Cola Light. Het patent voor aspartaam liep af op 14 december 1992 waarna andere bedrijven zoals Holland Sweetener Company (een joint-venture van DSM en de Japanse firma Tosoh) met het zoetmiddel de markt opkwamen. In februari 1994 gaf het Amerikaanse Ministerie voor Volksgezondheid een lijst vrij waarop negatieve bijwerkingen van voedsel gerapporteerd aan de FDA staan geregistreerd. Aspartaam neemt 75 procent voor zijn rekening. Vanaf 27 juni 1996 heft de FDA alle beperkingen op voor het gebruik van aspartaam zonder openbare bekendmaking.

Dr. Olney onderzocht de 10 procent stijging in hersentumoren in de VS sinds midden jaren tachtig en kwam tot de ontdekking dat het om precies hetzelfde soort hersentumor ging welke hij in zijn onderzoek met ratten was tegengekomen. Een ontdekking overigens waarvoor hij onmiddellijk in de wetenschappelijke gemeenschap werd bekritiseerd. Met name omdat zo'n verband moeilijk te bewijzen is.
The New York Times publiceerde op 15 november 1996 een artikel dat de Amerikaanse Dietetic Association geld aanneemt van de voedselindustrie om hun producten aan te bevelen. NutraSweet gaf hen in 1993 een toelage van 75.000 dollar. In Zweden is kankerspecialist Lennart Hardell in 1997 begonnen met een langdurige studie naar het verband tussen aspartaamconsumptie en kanker. Hardell waarschuwt inmiddels al voor een risico bij een grote consumptie. Het onderzoek hoopt hij eind dit jaar (2001) af te ronden.
In februari 1998 registreerde Monsanto zijn nieuwe zoetmiddel neotaam, een synthetische variant van aspartaam 8000 keer zoeter dan gewone suiker.
In 1998 ontdekt de Food Commission in Engeland dat aspartaam niet alleen in lightfrisdrank voorkomt maar ook gewone frisdrank (omdat aspartaam drie keer goedkoper is dan gewone suiker); ook het ontbreken van de vermelding aspartaam in aspartaam-gezoete voedingswaren werd gerapporteerd. In mei 2000 verkoopt Monsanto zijn aspartaambedrijven aan J.W. Childs Equity Partners voor 440 miljoen dollar. Monsanto's aandelen in NutraSweet AG en Euro-Aspartame SA worden voor 67 miljoen dollar verkocht aan het Japanse Ajinomoto Co.

G.D. Searle / Monsanto verdedigde zijn tests veelal met het argument dat het zoetmiddel in buitenlandse overheids-organisaties en de Wereldgezondheidsorganisatie is goedgekeurd. In Europa valt dit onder de JECFA (Joint FAO/WHO Expert Committee on Food Additives). Medisch specialist H.J. Roberts onderzocht het buitenlandse onderzoek en kwam tot de conclusie dat het overgrote deel geld geaccepteerd had uit het bedrijfsleven zonder ooit onafhankelijk onderzoek gedaan te hebben. Dokter Ralph Walton deelde in het Amerikaanse CBS tv-programma '60 Minutes' van december 1996 mee dat 83 van de 90 onafhankelijke onderzoeken die niet door de industrie waren gefinancieerd problemen met aspartaam aantoonden. Onderzoeken die aantoonden dat aspartaam hersenschade, hoofdpijn, huiduitslag, hersentumors, slapeloosheid, verergering van de ziekte Alzheimer, ernstige verwarring, depressie en abnormaal
gewichtsverlies of toename konden veroorzaken.
Studies die door de aspartaamindustrie werden uitgevoerd kwamen vrijwel ongeschonden uit de bus. Het onderzoek van de Amerikaanse neuropsycholoog Paul Spiers in 1988 laat een verontrustend resultaat zien waarbij aspartaam zelfs vermindering van intelligentie en beschadiging van het geheugen veroorzaakte. Spiers werkte met 5 personen die hij de dagelijks maximum gestelde hoeveelheid aspartaam gaf (50 mg/kg) en in het verleden dagelijks 2-3 blikjes lightfrisdrank consumeerden. Daarnaast had hij een controlegroep van 5 die hij placebo's gaf. Na 12 dagen was er een groot verschil te bemerken tussen de 2 groepen in tests zoals woorden lezen en 'snel denken'. De aspartaamgebruikers lieten geen verbetering zien in deze tests. Spiers deed later onderzoek op gezonde personen wat geen bijzonderheden liet zien. Dat onderzoek was echter gesponsord door de industrie al deed Spiers het voorkomen dat dat niet het geval was.
De middelbare scholier Susie Morris uit Price, Utah heeft in
1998 een 3-jarige prijswinnende studie afgesloten naar de gevolgen van aspartaam bij ratten in een doolhof (62,5 mg/kg). Bij de oudere ratten vernielde het de eigenschap om te leren. Oudere ratten die hetzelfde dieet kregen zonder aspartaam leerden het doolhof na zo'n 34 keren. De aspartaamgroep echter leerde het nooit en herhaalde zich in doelloos gedrag.
Monsanto weet precies wat het doet wanneer het zijn aspartaam laat onderzoeken. Droge capsules aanbieden als het om een oplossing gaat. Verouderde testmethoden gebruiken die inmiddels al lang zijn achterhaald. Fondsen stopzetten bij wetenschappers die negatieve resultaten lieten zien. Zoals bij Dr. Diana Dow-Edwards die het verband onderzocht tussen aspartaam en geboorten. Haar conclusies pasten niet in die van Monsanto en ze kon de rest van haar studie zelf betalen zodat noch Monsanto noch de FDA de resultaten accepteerden. De
Amerikaanse kinderarts en geneticus Dr. Reubon Matalon
beschrijft het aspartaamonderzoek als volgt: "Laten we stellen
dat sigaretten vandaag waren uitgevonden en je geeft 20 mensen
twee pakjes per dag en na zes weken heeft niemand kanker, zou
je dan zeggen dat het veilig is? Dat is wat ze met aspartaam
hebben gedaan".

(Volgende maand het tweede en laatste deel: "vriendjespolitiek
en de gevolgen van aspartaamconsumptie")

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 359, 31 augustus 2001