Sprookje
Er was eens, in een land hier niet zover vandaan een koning. De koning was, zoals dat wel vaker het geval is, getrouwd met een koningin. Op een ijzige winterdag dag zat de koningin voor het raam wat te borduren. Daar had ze natuurlijk wel een hofdame voor, maar die had net een ATV-dag. De koningin wist eigenlijk helemaal niets van borduren en ze broddelde maar wat. En natuurlijk prikte ze in haar vinger; het moest er eens van komen. Ze staarde naar het felrode bloed en sprak zachtjes: "Ik zou zo graag een kindje krijgen met lippen zo rood als mijn bloed, met haar huid zo blank als sneeuw en haar haar zo zwart als het ebbehout van de vensterbank." En zie, enige tijd later kregen de vorst en vorstin een kindje. Er was slechts een kleine tegenvaller: de GENDER-kliniek had z'n werk niet goed gedaan, want ondanks alle hoopvolle beloften had het koninklijk paar geen dochter maar een zoon. "Hè verdorie," zei de koningin, "en ik vond Sneeuwwitje nog wel zo'n mooie naam. Nou ja, dan moeten we maar snel iets anders verzinnen. Wat dacht je van Constant, schat?" Helaas was de koningin zeer verzwakt. Zij stierf kort na de bevalling. De koning vond Constant niet echt een mooie naam, maar hij durfde de laatste woorden van zijn echtgenote niet te negeren.
En zo groeide prins Constant voorspoedig op tot een manisch-depressief knulletje. Vreemd genoeg zag hij er bijna net zo uit als zijn moeder hem gewenst had: donker haar (niet echt zwart maar dat is ebbehout ook niet) en een ziekelijk sneeuwwit huidje. Hij had alleen geen bloedrode lippen en dat was maar goed ook, want dat zou erg raar staan. Verder had hij een hardnekkige voorkeur voor militair machtsvertoon, maar dat geldt voor meer prinsen, dus niemand zocht er iets achter. De meeste mensen vonden zelfs dat hij zo schattig speelde met z'n tankjes en soldaatjes.
Toen Constant wat ouder werd kleedde hij zich vrijwel dagelijks in militaire camouflagepakken. Zijn grote voorbeeld was Adje Schicklgruber, een staatshoofd met dictatoriale neigingen, die vijftig jaar eerder een einde aan zijn leven had gemaakt na ineenstorting van zijn Derde Rijk. Bij gebrek aan echte medailles, spelde hij maar een keltisch kruis op zijn arm. De nieuwe koningin, zijn stiefmoeder (zoals alle stiefmoeders een kreng van een wijf), was daar niet gelukkig mee. "Constant lieverd," sprak ze op mierzoete toon, "je weet toch dat de leden van de koninklijke familie geen openlijke politieke keuzes mogen maken? Dat zou van invloed kunnen zijn op de stemmenverhoudingen binnen de parlementaire democratie."
- "Nou en?" zei Constant, die toevallig net in een manische periode zat. "Als ik het voor het zeggen heb, dan help ik de democratie toch om zeep. Al dat gewirwar van partijtjes, één partij moet voldoende zijn. Om ervoor te zorgen dat die ene partij dan wel aan mijn eisen voldoet, zal ik 'm ook maar meteen oprichten. En geen gesputter stiefmoe, ik doe 't toch. Ik zal me incognito onder het volk begeven en me van daaruit aan mijn taak kwijten." De koningin mompelde nog wat, maar Constant beende al weg, op zoek naar de stem van het volk. Eerlijk gezegd was de koningin daar wel blij mee: ze had een hekel aan Constant en als hij weg was maakte haar eigen kind meer kans op de troon. Een kwestie van eigen genen eerst.
Nu moet worden gezegd dat het koninklijk paleis geïsoleerd gelegen was; het was omgeven door een groot, donker woud. Constant verbaasde zich erover dat hij de stem van het volk zo ver van huis moest zoeken: die plebeejers schreeuwden toch altijd zo? Na lange tijd kwam Constant aan bij een kleine nederzetting. Tot zijn grote verbazing merkte Constant dat de voordeur van het huisje niet op slot was. Hij mompelde: "Dan hebben ze zeker ook geen lijfwacht. Primitief hoor." Moe van het lange lopen, stapte hij naar binnen en plofte neer op de bank in de huiskamer. Al snel viel hij in slaap. "Wat moet die rare snuiter op onze bank? Wij willen geen vreemdelingen hier. Eigen volk eerst, zeg ik altijd maar. Hij hoort daar niet bij." - "Maar kijk dan! Hij is sneeuwwit. Zo raszuiver worden ze tegenwoordig niet meer gemaakt. Volgens mij is dit een teken."
"Een teken, m'n neus. 't Is gewoon zo'n zwerver. Waarschijnlijk is hij verslaafd ook. Kijk dan, hij heeft helemaal geen gezond kleurtje."
De twee ruziemakers praatten harder en harder, totdat prins Constant er wakker van werd. Hij wreef zijn ogen uit en vroeg: "Wie zijn jullie?"
- "Wij zijn het volk dat klein van geest is," zeiden de twee dwergen.
"Maar jullie zijn maar met z'n tweeën. Is het woord 'volk' dan niet een beetje overdreven?"
- "Vroeger waren we met z'n zevenen, maar eentje was er zwart, dus die hebben we verjaagd. Toen bekende de tweede dat-ie liever vrouw wilde wezen, zelfs na een paar flinke pakken slaag, dus die moest ook weg. De derde was een vrouw, maar nadat ze het maandblad Aan De Kant had gelezen, was ze helemaal niet meer onderdanig. Ze wilde niet eens onze rotzooi opruimen! De vierde was gehandicapt en we verdommen het om ons huis aan te passen en de vijfde tenslotte, had een verhouding met de eerste dwerg. Dat zou onze raszuivere kleingeestigheid in gevaar hebben gebracht. En nu zijn we dus met z'n tweeën."
"Wat een geluk," zei Constant, "dat het gepeupel echt zo bekrompen is als wij edelen altijd denken. Heerlijk!"
"Trouwens, hoe heten jullie eigenlijk?"
- "Wij zijn Eite en Daniël." "Oke, Eite en Daniël. Wat zouden jullie ervan zeggen als we eens probeerden de macht te grijpen?" Daar hadden Eite en Daniël wel oren naar.
De taakverdeling was snel geregeld. Eite wilde zich niet bezig houden met partij-politiek, dus hij kreeg de leiding over het Volksleger. Daniël was handig met cijfers, daarom mocht hij de economische verkenningen van het partij-manifest schrijven. Constant werd uiteraard het coördinerend staatshoofd. Hun partij noemden ze de Fundamentalistische ArbeidersPartij (FAP). De afkorting van de naam was gejat van een andere, nota bene buitenlandse, kleingeestige partij. Al snel hadden de drie kameraden allerlei plannen gemaakt, weergegeven in het FAP-Manifesto. Vooral Constant bleek erg goed te zijn in dingen te bedenken die niet mochten: afwijkende sexuele voorkeuren mochten niet, afwijkende meningen mochten niet, overmatig privé-bezit mocht niet, achterstallig onderhoud aan je woning mocht niet, enzovoort en zo verder. Wat wel mocht was je brommer opvoeren. Al was het zeer de vraag of mensen nog wel een brommer mochten hebben, gezien de drastische beperking van privé-eigendom. Ook hadden de drie blagen een nieuwe groet bedacht waaraan ze elkaar en andere gelijkgestemden konden herkennen: met hun rechterarm erectie-gewijs omhoog sprongen ze in de houding en riepen: "Santé Schicklgruber!"
Intussen had de koningin-stiefmoeder via duistere kanalen vernomen van Constant's activiteiten. Ze was zeer ontstemd. Als Constant zou slagen in zijn opzet, zou haar lieveling nooit hoger kunnen klimmen op de koninklijke ladder. Daarom besloot ze de FAP te dwarsbomen. De koningin had al een plan klaar: ze zou vermomd als oud vrouwtje het woud in gaan en Constant een vergiftigde appel aanbieden. Het idee was afkomstig uit een sprookje dat ze ooit had gelezen. Ze huurde de beste make-up artiest uit het land. Toen ze in de spiegel keek, schrok ze. Er zat een monsterlijk oud wijf met een grote harige wrat aan haar kaptafel. "Fantastisch!" riep ze. "Dit kan niet mislukken." Ze nam een blozend rode appel uit de fruitschaal en dompelde hem in het gifbad dat ze speciaal voor de gelegenheid had ontwikkeld. Ze legde de appel bovenop in haar mandje en ze toog op weg. Uren later kwam de koningin eindelijk aan bij het huisje van de drie dwergen. Ze verborg zich tussen de struiken, om te kijken of de kleingeestigen thuis waren. Al snel ontdekte ze de dwergen buiten aan een tafel, bier drinkend en luid discussiërend over hoe het allemaal zou worden. Er ging een schok door de koningin heen: ze herkende Constant niet meer! Wie van die drie speelgoedsoldaatjes was haar stiefzoon? Stel je voor dat ze de verkeerde zou vergiftigen.
Aan de tafel zaten de drie FAP-ers nietsvermoedend hun bier te drinken. Na een tijdje stonden Eite en Constant op. Ze verveelden zich, dus gingen ze het woud maar etnisch zuiveren. "Kom op Eite, we gaan aan het werk," zei Constant.
"Aha," dacht de koningin. "Constant is een prins, dus hij werkt niet. Dan moet hij degene zijn die nog aan tafel zit. Dat komt goed uit, heel goed mag ik wel zeggen..."
Toen Constant en Eite uit het zicht waren verdwenen, schuifelde de koningin naar het huisje toe. "Dag oude vrouw, kan ik u ergens mee helpen?" vroeg Daniël. - "Och jongen, m'n oude benen willen niet meer zo," kraste de koningin. "Zou ik hier even mogen rusten?". "Maar natuurlijk. Ik zal een glaasje water voor u halen." Daniël sprong op en gaf het oude besje een glas koel water. - "Dank je, lieve jongen. Als blijk van dank voor je goede zorgen geef ik je deze appel. Kijk eens hoe mooi rood hij is. Eet 'm maar snel op." De koningin overhandigde de gifappel aan Daniël. Ze was ervan overtuigd dat hij haar stiefzoon was. Hij had immers ook zo'n laat-prehistorisch kruis op z'n arm zitten. Daniël pakte de appel en nam er een grote hap uit. Zodra het gif zich vermengde met z'n speeksel, voelde Daniël alle spieren in zijn lijf verstijven. Hij stortte ter aarde, terwijl de koningin schaterlachte, zich onbewust van haar jammerlijke vergissing. Snel maakte ze zich uit de voeten.
Laat in de middag kwamen Eite en Constant terug. Ze waren chagrijnig, want ze hadden niemand kunnen vinden om te zuiveren. Constant was de eerste die Daniël zag liggen. Hij rende naar hem toe, knielde naast het koude lichaam en begon als een bezetene op Daniëls borst te beuken: "Vuile klootzak, verrader!! Er zo maar van tussen gaan en ons het vuile werk laten opknappen, hè. Moge ratten je bloed komen drinken."
Nu moet je weten dat Daniël niet echt dood was. Doordat al z'n spieren verkrampten was er een stuk appel in z'n keel blijven steken, waardoor hij geen lucht meer kreeg. Constant had natuurlijk beter de Heimlich-manoeuvre kunnen toepassen, maar ja, wist hij veel. Door het gebeuk schoot het stukje appel los en kwam Daniël hoestend en proestend weer bij. "Waar ben ik?" vroeg hij. - "Doe niet zo stom man, je bent bij ons in het woud." zei Constant. Daniël antwoordde: "Dat is jammer. Waar ik was, was het heel mooi. Ik ging door een donkere tunnel. Aan het eind scheen er licht in kleuren die je nog nooit hebt gezien. Er waren bloemen en mensen en dieren en iedereen was gelukkig. En de wolf verkeerde met het lam en de luipaard lag neer bij de geitebok en de koe en de berin weidden samen en de leeuw at stro gelijk de os. En er was geen leed, noch verderf en en en... ik heb het licht gezien!!! Halleluja, prijs den Heer."
Constant en Eite waren verbijsterd. Ze stonden met hun ogen zo groot als schoteltjes naar Daniël te kijken. Constant stotterde: "M-m-m-m-maar onze partij dan en onze idealen? Gooi jij de FAP zomaar overboord vanwege een trip met een bewerkte appel? Mooi is dat!". Daniël antwoordde: "Sorry jongens, het is niet anders. God heeft mij geroepen, ik moet gaan." Daniël stond op en vertrok, Eite en Constant in totale ontreddering achterlatend. Quasi onverschillig mompelde Constant: "Het maakt niets uit, dan gaan we gewoon door met z'n tweeën."
- "Ach joh," zei Eite "maak je niet druk. We zien wel wat er gebeurt. Er schijnt nog ergens zo'n clubje te zijn waar we ook wel goed bij passen. De Freling-vleugel, ofzoiets. Daar kunnen we tijdelijk wel wat voor doen, totdat er betere tijden aanbreken."
En zo bleven er weer twee kabouters over in het donkere woud, wachtend op de prins die al vijftig jaar dood was.
Izegrimm
Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 289, 15 september 1995