Skip to main content
  • Archivaris
  • 279

Dubbele whisky

Een ontmoeting op de Markt in Den Bosch. Een vreemd uitgedost type reikt mij de hand. Verbaasd kijk ik hem aan, ik ben nou eenmaal niet gewend aan dit soort plichtplegingen of handtastelijkheden. Hij bespeurt de vragende blik in mijn ogen, lacht breeduit en wijst triomfantelijk op zijn kolbertje. Daar zie ik een glimmende rij medailles, zo te zien van de Avondvierdaagse of een ander sportief voor-het-hele-gezin-festijn. Naast deze fancy metaalkollektie een tweetal stukjes textiel. Het ene is een getrouwe kopie van de Nederlandse driekleur, het andere die van het Verenigd Koninkrijk. Ik glimlach maar wat dom terug. Blijkbaar zijn de bedoelingen goed, maar begrijp ik het allemaal niet goed. Of misschien heb ik wel te maken met een dagje-op-verlof-patiënt van Coudewater of Voorburg, die mij straks ook nog gaat vertellen dat hij een broer van prins Bernhard of een butler van koningin Elizabeth is. In elk geval begin ik mij steeds minder op mijn gemak te voelen en zou ik heel graag mijn weg willen vervolgen. Maar probeer daar maar eens op een beleefde, dat wil zeggen niet kwetsende, wijze vorm aan te geven. Mijn domme glimlach transformeert in een vragende grijns, in de hoop zo duidelijk te maken dat voor wat mij betreft deze ontmoeting alweer lang genoeg heeft geduurd. Soms zijn er nou eenmaal van die menselijke interakties die niet kort genoeg kunnen duren. Maar nee, de met metaal en textiel beborste ziel denkt dat ik hem niet voldoende begrepen heb en zoekt een wat intiemere toenadering, als was hij bang dat mogelijke omstanders getuige zouden zijn van mijn domheid en onbegrip en hij mij wil beschermen tegen een afgang en plein public. Daarom grijpt hij mijn arm stevig beet en tracht zijn spreekorgaan wat in de buurt van mijn gehoororgaan te brengen, daarbij evenwel ook mijn reukorgaan in het geheel betrekkend. Nou is mijn neusorgaan hopeloos aangetast door jarenlange koolmonoxyde, zwaveldioxide, nicotine en teer, maar toch walmt de onmiskenbare geur van alkohol genadeloos naar binnen. Deze gewaarwording beïnvloedt weer mijn spijsverteringsorgaan, en met moeite kan ik een sterk braakgevoel onderdrukken. Intussen heeft het spreekorgaan van mijn ontmoeting mijn gehoororgaan bereikt, en met de nodige bijgeluiden die een stoorzender uit de periode van de koude oorlog niet zouden misstaan tracht hij een vorm van orale kommunikatie toe te passen. Ik doe oprecht mijn best en sper mijn gehoororgaan zover open als maar mogelijk is, waarbij ik dankbaar gebruik maak van de vroeger opgedane ervaring met middernachtelijke luisteravonturen door het hoorschelpje van een kristalontvangertje. Zo'n kristalontvangertje had als groot voordeel dat, maar nee, we dwalen af...
Juist op het moment dat mijn ontmoeting van enige stemverheffing gebruik zal gaan maken om mij nou eindelijk eens duidelijk te maken waar dit allemaal over gaat, wordt hem dat onmogelijk gemaakt, doordat van de kant van de Hinthamerpromenade een luidruchtig fanfarekorps de Markt betreedt. (Ik betrapte mij erop dat ik op dat moment even 'gelukkig' dacht, omdat ik hierin een mogelijkheid meende te zien aan mijn ontmoeting te ontsnappen. Ik had het namelijk behoorlijk benauwd gekregen van al dit gedoe, maar kan ook de onbeleefdheid niet opbrengen -die ik wel heb tegen Hare Krishna's of dames die vragen of ik een katholiek blaadje wil lezen- om de man van mij af te schudden. Dus ik wilde al bijna een mij onbekende god danken voor de door het fanfarekorps geboden ontsnappingsroute. Maar nee...de haakjes kunnen weer sluiten). De ontmoeting pakte nu mijn arm en ging fier recht staan. Met de hand die mijn arm niet vasthad (voor de pietjes en mientjes preciezen: zijn linkerhand) tastte hij in zijn colbert, waaruit hij na een aantal driftige bewegingen, als was hij een mijnwerker die het laatste klompje goud uit een schacht moest verwijderen, een verfomfaaid stukje textiel tevoorschijn haalde. Even meende ik dat het hier om een meermalen gebruikte zakdoek ging, maar toen hij wild schuddend de prop textiel tot haar oorspronkelijke vorm wilde doen terugkeren, zag ik tot mijn grote schrik het rood-wit-blauw waarmee Nederlandse nationalisten nogal eens koketteren. Het fanfarekorps was nu vlakbij gekomen, maar ik zag dat het daarbij niet bleef. Want uit de brakende mond van de Hinthamerpromenade naderde alweer een nieuwe lading uniformen met nieuwe schetterende instrumenten. Mijn ontmoeting bleek danig onder de indruk, want even betrapte ik hem op het oneerbiedige gebaar zijn betraande ogen en lopende neus aan de driekleur af te vegen. Inwendig beloofde ik hem geen misbruik te zullen maken van de geëigende artikelen in het Wetboek van Strafrecht, want reken maar dat het als zakdoek gebruiken van de heilige Nederlandse driekleur een ernstig misdrijf is. Maar goed, 's mans vochtige ogen en neus leverden in het niet al te Witte Reus- of Omo Powergedeelte in het midden van de driekleur slechts enkele donkere vlekken op, die bij nader inzien niet al te ontsierend waren, en bovendien heb ik zelf geen enkele emotionele binding met het rood-wit-blauw. Ook heb ik nooit een brok in mijn keel gehad bij het horen van dat muziekstuk waarbij Beatrix Claus aanstoot, hem gebiedt strak rechtop te gaan staan (wat voor deze man niet echt moeilijk is), en hem toefluistert dat 'ze ons melodietje spelen'. Oh, we dwalen af...
Vanuit de midden- en kleinbedrijf poel des verderfs, kadastraal bekend als Hinthamerpromenade, wordt het ene na het andere fanfarekorps over ons uitgebraakt, nu en dan voor de afwisseling gelardeerd met kortgerokte doedelzakspelers uit de Schotse Hooglanden, of misschien wel figuranten uit een tweederangs TV-serie van Veronica of RTL. Daartussen Bosch' publiek, veel Bosch publiek, over het algemeen allen voorzien van een lullig oranje stokje met daaraan...jawel, de Nederlandse driekleur, hierboven reeds besproken. Het voorbijtrekken van deze gehele stoet van komedianten (met dank aan de vaderlandse literatuur) duurt zeker tijdtechnisch gezien drie kwartier, maar in mijn beleving is het wel drie uur. En al die tijd blijft mijn ontmoeting stevig mijn arm vasthouden, trots rechtop staan, van tijd tot tijd via het oog of de neus de nodige tranen plengend die dan weer (wat mij betreft nog steeds onbestraft) in het rood-wit-blauwe stukje textiel terechtkomen, om het vervolgens weer wild zwaaiend de langstrekkende stoet der komedianten te tonen. Ik voel mij inmiddels door het absurde -ik begrijp er nog steeds niks van- steeds meer een ongewenste figurant in een Hieronymus Bosch-schilderij dat ter plekke tot leven gewekt is.
Maar dan is alles net zo plotsklaps voorbij als het plotseling begonnen is. De braakspleet van de Hinthamerpromenade sluit zich achter het laatste fanfarekorps en even later hebben de produkten van de internationale automafia de Markt weer grommend en rokend in bezit genomen. De stoet van komedianten is getransformeerd in de gebruikelijke zaterdagmiddag-winkelmeute en er lijkt niets aan de hand. Een gewone zaterdagmiddag in een gewone provinciestad. Maar mijn ontmoeting blijft zich aan mij vastklampen en eindelijk zegt hij iets dat ik versta, zonder dat hij zijn spreekorgaan al te onveilig dichtbij mijn gehoororgaan dient te brengen. 'Let's go for a drink' zegt hij in het buitenlands, dat ik gelukkig machtig ben en het anders wel zou worden met al die buitenlandstalige soap op het lokale kabelnet. Hij troont mij, zonder dat ik via mijn spreekorgaan een antwoord aan zijn gehoororgaan heb kunnen formuleren, mee naar een café op dezelfde Markt, waarvan wij om kommercile redenen in het Kleintje Muurkrant de naam niet kunnen noemen. In het café zetten wij ons aan een tafeltje en een ober (g.v.d. ook voorzien van zo'n rood-wit-blauwprul in het rever) neemt de bestelling van mijn ontmoeting op (ik word niet geraadpleegd, maar kan als autonoom de in mij opkomende woede onderdrukken, onderdrukt als ik nog ben door de onvoorstelbare gebeurtenissen van het afgelopen uur). Even later staan er dus twee dubbele whiskies op 'ons' tafeltje. Mijn ontmoeting pakt het glas, heft het en zegt dan 'Here's to liberation'.
Op het toilet moet ik nog heel lang braken. Zelfs de hutspot van twee dagen geleden blijkt zich nog in mijn spijsverteringsorganen te bevinden, maar vormt op de betegelde toiletvloer een fraaie oranje plakkaat, daarmee ongewild een extra hulde brengend aan de bevrijding van Den Bosch, nu, volgens zeggen, vijftig jaar geleden...

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 279, 18 november 1994