Frustratiebeurs
Sinds de invoering van de WSF 18+ (Wet Studiefinanciering) in 1986 is deze door minister Ritzen al 25 keer gewijzigd. En nog is het einde niet in zicht. Het laatste plan -vooralsnog in het stadium van wetsvoorstel- is de prestatiebeurs. Een mooie term: wijzer geworden van de diskussies over de negatieve term tempobeurs is nu voor een andere variatie op hetzelfde thema gekozen. Tempo maken, presteren, het blijft toch één pot nat. Sowieso is die hele prestatiebeurs niet meer dan een boekhoudkundige truuk: werd bij de tempobeurs de gift achteraf bij onvoldoende prestatie omgezet in een lening, het plan prestatiebeurs draait deze gang van zaken om door de beurs als lening (met rente, ingaande vanaf de maand na verstrekking) te geven en hem pas bij voldoende prestatie om te zetten in een gift. Dat heeft Ritzen mooi bedacht, hij kan leningen uitschrijven zoveel hij wil, want die tellen toch niet mee op zijn begroting. Die bezuiniging van 500 miljoen op onderwijs verwordt zo tot een farce. Als straks het merendeel van de studenten braaf binnen de gestelde tijd aan de gestelde normen voldoet, worden al die leningen omgezet in giften en blijft er van de hele bezuiniging niks over. Maar ja, dan heeft Ritzen al lang een andere baan en kan de volgende bewindsman of -vrouw zijn rotzooi opruimen. Het blijft daarbij wel vreemd dat er in het bezuinigingsplan "prestatiebeurs" van uit wordt gegaan dat een groot aantal studenten niet aan de norm zal voldoen. Wat is nou eigenlijk de bedoeling, dat studenten hun studie afmaken (nee, want dat kost geld en doet de bezuiniging teniet) of dat er nog meer geld uit studenten wordt geperst (nee, want dat betekent dat veel studenten hun studie niet afmaken en dat kan toch nooit de bedoeling zijn)?
Het wetsvoorstel over de prestatiebeurs moet trouwens nog worden aangenomen door de beide Kamers. Dit moet eigenlijk snel gebeuren, anders lukt het de ambtenaren nooit om de maatregel ook op tijd uit te voeren: september 1995 zou dit plan ingevoerd moeten worden voor alle nieuwe studenten. Die krijgen dan dus een lening die even hoog is als het huidige bedrag van basisbeurs + eventuele aanvullende beurs. Zij moeten dan in het eerste jaar van hun studie de helft van de studiepunten behalen (dat zijn er 21) en krijgen daarna nog 5 jaar de tijd om af te studeren. Voor de jaren 2, 3 en 4 van de studie worden ook voorlopige leningen gegeven die bij tijdig afstuderen worden omgezet in een gift. Als een student ook de jaren 5 en 6 nog nodig heeft, mag hij/zij dokken: voor die laatste jaren kan alleen definitief geleend worden.
Twee jaar geleden werd de tempobeurs ingevoerd, met als resultaat dat zo goed als alle studenten aan de norm voldeden. Slechts 5 procent voldeed niet aan de gestelde norm, en daarvan had ook nog eens tweederde een goede reden. De norm voor de tempobeurs was 25%, dus tien studiepunten. Dit studiejaar is de norm verhoogd naar 50%, een norm die ook zal gaan gelden voor de prestatiebeurs. Het aantal studenten dat niet aan die norm voldoet zal iets hoger zijn, geschat wordt dat het zal gaan om zo'n 9 procent. Zo'n relatief klein aantal studenten kan natuurlijk nooit de 'verwachte' bezuinigingen ophoesten. De prestatiebeurs is dan ook niet meer dan een papieren bezuiniging. Het enige resultaat zal zijn dat Ritzen voor de tijd die hij nog (in Den Haag) moet zitten van het bezuinigingsgezeur af is en dat zijn ambtenaren horendol worden van alle verschillende "soorten" studenten (bepaald door hoeveel geld ze krijgen en op welke manier) die er ondertussen zijn: studenten van voor de tempobeurs, tempobeurs-studenten en prestatiebeurs-studenten. En dat zijn dan nog maar de drie hoofdkategorieën. 30 Mei is het wetsvoorstel in de Eerste Kamer besproken. Er kwam van vrijwel alle partijen forse kritiek op de plannen. De voornaamste kritiek was dat het gezien vroegere ervaringen met snel in te voeren nieuwe wetten waarschijnlijk niet zou lukken de prestatiebeurs per 1 september in te voeren. Ritzens zeer inhoudelijke tegenargument was: "maar deze keer lukt het dus wel". Jaja... In de eerste week van juni wordt er gestemd over het voorstel, en we weten natuurlijk wel hoe dat afloopt. Ierdereen heeft kritiek, maar het plan wordt toch aangenomen. Op naar de volgende bezuiniging.
Oja, weet je nog, vorig jaar: de plannen om het collegegeld met 1000 gulden te verhogen? Dat ging dus niet door. Wel is in januari door middel van handjeklap met universiteiten en hogescholen een collegegeldverhoging van 500 gulden aangenomen. In tegenstelling tot de duizend-gulden-plannen geldt deze verhoging ook voor deeltijdstudenten, extraneuzen en auditoren. Voltijdstudenten betalen in 1996 vierentwintighonderd gulden, in twee jaar oplopend tot 2750 (zevenentwintighonderdvijftig!!!) gulden in 1998. Dat is bijna de helft van het jaarlijks ontvangen bedrag aan basisbeurs. Misschien begrijp ik het woordje "basis" niet helemaal? Je krijgt een minimale hoeveelheid geld om te kúnnen studeren en daarvan betaal je weer de helft om te mógen studeren.
Er zou eens flink bezuinigd moeten worden op dat zinloze heen-en-weer schuiven van geld!
Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 286, 9 juni 1995