Skip to main content
  • Archivaris
  • 275

GAS...en het luchtje dat eraan zit

(want in de grond heeft aardgas geen enkele geur. Dat luchtje: dat voegt het bedrijf eraan toe).

"Toen algemeen bekend was geworden hoe groot de aardgasvondst bij Slochteren was, kreeg boer Boon bezoek van een 'reporter' van Reader's Digest. De Amerikaan was stomverbaasd dat Boon nog altijd op klompen rondscharrelde en niet met aan elke vinger een diamanten ring en een dikke sigaar in zijn mond rondreed in een Rolls Royce. Niet alleen Boon, heel Slochteren - zo wordt algemeen gevonden - is er bekaaid van afgekomen. De toenmalige burgemeester Kuipers kon zich daarover nogal bitter uitlaten. Er heerste in het dorp aanvankelijk grote opwinding. Velen verwachtten dat Slochteren een 'boomtown' zou worden, waar kantoren, toeleveringsbedrijven en personeel van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zich zouden vestigen. Ook werd gedroomd over Slochteren, omringd door aardgasfakkels, als toeristenattractie. Daar is niets van gekomen. "De NAM", aldus Kuipers, "ging steeds geheimzinniger doen. Nu kent men Slochteren van Tokyo tot Timboektoe en hebben we een vuurspuwende draak in ons gemeentewapen, maar de welvaart is aan ons voorbij gegaan." Slochteren is nog steeds wat het vóór 1959 was: een stil dorp, bevolkt door hardwerkende Groningers, die nog lange tijd na de aardgasvondst op de kolenkachel moesten koken en vreemdelingen - niet onbegrijpelijk - met enige achterdocht benaderen."

De ellende voor Groningen begon in het vroege voorjaar van 1959, als de Hoogezandster landbouwer N.P.Boon bezoek krijgt van en aantal NAM-functionarissen. Deze komen met de mededeling dat de oliemaatschappij een proefboring uit wil voeren op een bietenveld van de voornoemde landbouwer. Mijnheer Boon ziet het echter niet zitten - ook toen hadden boeren het niet breed - en middels juridisch verweer probeert hij de boring te verhinderen. Als een van de eerste Groningers die het op trachtten te nemen tegen de machtige oliemaatschappij-combinatie, werd hij zodoende ook één der eersten uit een lange rij die zijn bezwaren (onder andere verlies van een voor zijn bedrijf belangrijke akker) ongegrond verklaard mocht zien. De NAM neemt uiteraard geen ander belang serieus dan dat van haar zelf. En zo kon het gebeuren dat de NAM haar proefboring in het Groningse op een mooie voorjaarsdag in mei kon beginnen op het eerder genoemde bietenveld, gelegen aan de gemeentegrens tussen Hoogezand en Slochteren. In de daarop volgende maand werd stevig doorgewerkt, totdat op 22 juni de heuglijke gebeurtenis zich voordeed: men constateerde gastoevloeiing onder grote druk. Onderzoek wees uit dat het om dezelfde soort gas ging als wat in 1955 al bij een proefboring ter hoogte van het Groningse plaatsje Ten Boer was aangetroffen. De conclusie lag voor de hand dat het hier om een aanzienlijk gasveld moest gaan. Dit vermoeden werd nog eens bevestigd door boringen op de lokatie Hovekens, ter hoogte van Delfzijl. De NAM, ook niet achterlijk, rook geld, veel geld... en besloot de laatste vondst te verzwijgen. Waarbij zeker heeft meegespeeld dat zij de exclusieve successierechten op het veld nog niet bezat, en niet alleen beducht moest zijn voor concurrerende oliemaatschappijen, maar ook voor inmenging van de staat. Staatsinmenging zou een stabiele prijsstelling betekend hebben, waardoor speculeren met het gas uitgesloten zou zijn. Hierdoor rees echter wel het probleem hoe deze enorme hoeveelheid gas te exploiteren; er was immers nog geen gas-transportsysteem aanwezig, en ook zouden zoveel pompinstallaties in al dat Groningse platteland nogal op kunnen gaan vallen. Ongemerkt exploiteren was helaas dan ook uitgesloten. Er moest dus hevig nagedacht worden over een manier waarop de staatsinmenging geminimaliseerd kon worden terwijl tevens de winsten uit het gas voor de NAM maximaal zouden zijn. Om deze doelstellingen te bereiken zette de ESSO, die samen met de SHELL participant is in de NAM, en die haar wortels heeft in Amerika waar men ruime ervaring heeft in het uitschakelen van staatsinvloed, een aantal eigen functionarissen in om een plan te smeden voor de exploitatie van dit gasveld. Een viertal jonge ESSO-medewerkers kwamen in december 1960 met een op het Amerikaanse distributiesysteem gebaseerd plan: de Amerikanen D. Steward, M. Orlean en de Nederlanders Van de Post en J.P. van de Berg. Dit plan hield de aanleg van een enorm distributienet in, elk huis zijn Nederland een eigen gasaansluiting; het afhankelijk maken van de prijsstelling van het gas van de olieprijs; en de kleingebruikers meer te laten betalen dan de grootverbruikers. Ten aanzien van de staat had men het volgende bedacht: de staat had men nodig om de exclusieve rechten op het gasveld te bemachtigen. Wat winst betreft zou iets ingeleverd moeten worden ten bate van de exclusiviteit, maar dit relatieve 'verlies' kon teruggewonnen worden door de distributiefaciliteiten aan de distributeur - wat de latere Gasunie werd - te verhuren.

bedrog
Deze plannenmakerij vond uiteraard in het diepste geheim plaats. Het Nederlandse parlement was hier niet van op de hoogte en was ook nog immer in het ongewisse over de werkelijke omvang van het gasveld. De NAM bleef naar buiten toe volhouden dat de geschatte hoeveelheid gas slechts 60 miljard kubieke meter betrof, waar dat in werkelijkheid ruim boven de 1000 miljard moest zijn. Om alles rond te krijgen had de NAM drie tot vier jaar nodig, en zolang moest de werkelijke capaciteit verzwegen worden... Bijna liep dit in het honderd toen de Belgische senator Leemans op 14 oktober 1960 in Straatsburg met de mededeling kwam dat de capaciteit van het Groningse veld veel groter moest zijn dan de opgegeven zestig miljard. Volgens zijn gegevens betrof het een veld van minstens 300 miljard, zo niet meer. De NAM was op dat moment bij lange na niet klaar met haar plannen en was er dus veel aan gelegen om de deining die in het parlement hierdoor ontstond in te tomen. De toenmalige minister van economische zaken Andriessen betoonde zich een gewillig werktuig: hij deed een vage toezegging om de uitspraken van Leemans te gaan toetsen en de rust keerde weer. Met als gevolg dat nog jarenlang zowel bevolking als parlement niets zouden horen over de ware omvang van het gasveld.

Pas in 1963, ten tijde van de oprichting van de Gasunie, bracht de NAM naar buiten dat het veld toch ietsje groter bleek te wezen - een meevaller, natuurlijk - en een nieuwe schatting zag het daglicht; ditmaal zou het om 300 miljard kubieke meter gaan. Precies wat Leemans dus al drie jaar eerder als minimale schatting had gegeven. Dezelfde Leemans kwam echter tijdens een rede in Scheveningen, vlak na dit laatste bericht van de NAM weer roet in het eten gooien door zijn nieuwe becijfering dat hetzelfde veld toch minstens 1000 miljard kubieke meter groot moest zijn. Kortom, zelfs toen de exclusieve rechten al maanden geregeld waren, en SHELL en ESSO met de Nederlandse staat in de Gasunie verenigd waren, werd zowel het parlement als het Nederlandse volk nog in het duister gelaten. Pas maanden later, toen het lucratieve contract met de Nederlandse staat volledig afgerond was, kwam minister Andriessen met het grote nieuws. Ons gasveld was nu toch echt officieel geschat op 1000 miljard kubieke meter.

diefstal
Ten tijde van deze deining van 1963 wist Marcus Bakker de situatie als geen ander te verwoorden: "hier is sprake van een zuivere degradatie van het parlement" en "het Nederlandse volk is jarenlang door de NAM op de hak genomen". Maar wie zou geloven dat de bevolking niet nogmaals door de NAM bedot zou kunnen worden heeft het mis. In hetzelfde jaar werd er een gebaar gemaakt naar de bewoners van de drie noordelijke provincies: hen werd een reductie toegezegd op de gasprijs van vijf procent ter compensatie van de overlast die door de gaswinning veroorzaakt werd. Op zich natuurlijk een schijntje voor de Gasunie. Met haar omzet van ruim zestien miljard (!) gulden per jaar was deze toezegging voornamelijk bedoeld om de noordelijke bevolking koest te houden. Vooral voor de Groningse bevolking was het nogal wrang. Net ontworsteld aan het feodalisme van de hereboeren stond de nieuwe onderdrukker al te trappelen van ongeduld om de acht af te lossen. Een onderdrukking die weliswaar minder openlijk plaatsvond maar wel terdege zo gevoeld werd en wordt. Het westen van ons land heeft nooit de moeite genomen om in Groningen te investeren, behalve waar het erom ging de provincie van haar bodemschatten te ontdoen. Aangezien zoiets de bevolking niet ontgaat moet die beloofde vijf procent reductie in dat licht bezien worden. Verder beloofde de NAM om te gaan investeren in de infrastructuur en in behuizingen, en niet in de laatste plaats om haar arbeiders te gaan betrekken uit het Groningse arbeidsreserveleger. En dertig jaar later heeft de Groningse bevolking die vijf procent reductie nooit gezien, is het extra werk aan hun neus voorbij gegaan en moest de infrastructuur door hen zelf bekostigd worden. Wat de Groningers wel hebben gekregen is een dalende bodem ten gevolge van de gaswinning (waarvan de Gasunie ontkent dat het kwaad kan, zodat de schade die men ondervindt nergens te verhalen is), nog steeds een enorme werkloosheid, een verpest landschap en nog immer dezelfde arrogantie van NAM en Gasunie.

macht
De wijze waarop de Drentse gemeente Norg onder druk gezet en zelfs gechanteerd wordt is exemplarisch, net als de schrijnende onverschilligheid ten aanzien van de Waddenzee, de Groningse kwelders en natuurgebieden in het algemeen. Zoals ook niets veranderd is aan de warmhartige steun waarop de NAM vanuit Den Haag mag rekenen, met name natuurlijk van dezelfde minister Andriessen die zich in 1963 al zo behulpzaam betoonde. Of moeten we het als een voordeel zien dat het dankzij de bodemdaling een stuk eenvoudiger geworden is om een flink del van Groningen onder water te laten lopen, waarmee er volgens Gietema (zie verderop) toch nog een hoop werkgelegenheid zal ontstaan? Maar wat ons nog het meeste stoort is dat ondanks niet nagekomen beloften, ondanks de problemen die de gaswinning veroorzaakt en ondanks dat Groningen er niet beter van wordt, de Gasunie nog steeds denkt hier de scepter te kunnen zwaaien. In dit kader ontkomen we er niet aan om de gang van zaken rond het Museumeiland in de stad Groningen Zwaaikom te noemen, als voorbeeld van hoever de macht van de Gasunie reikt in de bestuurlijke functies van de stad.
Al een hele tijd vóór het ondertekenen van de intentieverklaring door de gemeente Groningen en de Gasunie in september 1987 over de 'schenking' van een museum, waren een aantal topambtenaren waaronder Ypke Gietema op de hoogte van dit voornemen en bezig de weg voor te bereiden. De lancering van het 'plan Marina City', een monsterlijk ontwerp van de Italiaanse architect Grassi naar aanleiding van een rapport van de hand van Nederlandse architect Rem Koolhaas en de Berlijnse architect Kleihues, dat in de Zwaaikom terecht moest komen, vormde een proefballon. Gietema betoonde zich een groot voorstander. Dit hengeltje in brak water was bedoeld om een inventarisatie te maken van de haalbaarheid van het Museumproject, en om de Groninger bevolking vast te laten wennen aan de idee dat ze weer een uniek stukje Groningen zouden gaan verliezen. De weerstand daartegen bleek bijzonder groot. Onmiddellijk werd de Vereniging Behoud Waardevol Stadsgezicht opgericht, met als hoofddoelstelling om bouwwerkzaamheden in de Zwaaikom tegen te gaan, dat binnen een week na oprichting al 200 leden telde.

de Zwaaikom
Een tweede proefballon werd gelanceerd, opnieuw met steun van Ypke Gietema, in oktober 1987. Ditmaal werd de indruk gewekt dat het om een origineel, onafhankelijk idee van twee groningse architecten ging om in de Zwaaikom een museum te ontwerpen. Een en ander met als voornaamste functie om de weg te effenen voor de wens van de Gasunie om haar visitekaartje midden in de Zwaaikom te deponeren. Waar officieel bij de intentieverklaring die in 1987 ondertekend werd tussen het Groningse gemeentebestuur en de Gasunie sprake was van bouwlocaties als het Aegonterrein of het Stadspark, liep er al informeel tussen Gietema, toenmalig burgemeester Staatsen en de Gasunie de afspraak dat het de locatie Zwaaikom zou worden. Als de PvdA'ster T. van der Vondervoort (cultuur) dan ook een jaar later met het glorieuze idee komt dat "het kanaal een unieke plaats is voor het museum" en er een dag later aan toevoegt "de bouw van het museum moet eind 1989 gestart zijn" zonder argumenten voor dit tijdstip te noemen, dan hoeft dat ons niet te verwonderen. Haar geruststelling dat "het museum daar gebouwd kan worden zonder dat de gemeente de gestelde financiële grenzen overschrijdt" is even goed gestaafd. Ze doelt er dan op dat 25 miljoen van de Gasunie, aangevuld met 5 miljoen van de gemeente Groningen, de kosten zullen dekken. Aangezien we nu op een raming van de kosten zitten van 45 miljoen mag dat toch wel van een verfrissend optimisme getuigen. Uiteraard houdt deze gang van zaken verband met een aantal eisen die de Gasunie verbonden had aan haar grootmoedige 'geschenk' van 25 miljoen gulden aan de stad. De eisen dat het museum in de Zwaaikom gebouwd zou worden, dat de bouw binnen een jaar na de intentieverklaring gestart moest worden en dat alleen de Gasunie haar naam aan het project mocht verbinden (met andere woorden: co-sponsoren waren niet welkom). Het mag duidelijk zijn dat gemeentebestuur noch Gasunie erg veel gelegen was aan een democratische gang van zaken. Het doordrukken van het plan kostte nogal wat kunst- en vliegwerk.

tegenstand
Aangezien de PvdA de intentieverklaring in 1987 ondertekend had waarin de afspraak dat binnen een jaar de bouw begonnen zou worden, zat de partij tegen het einde van 1988 op hete kolen. In november van dat jaar moest de gemeenteraad haar nog goedkeuring eraan hechten en daarvoor was de steun van de plaatselijke VVD vereist. Niet eenvoudig aangezien een aantal prominente leden van die partij actief waren in de eerder genoemde Vereniging Behoud Waardevol Stadsgezicht, en de VVD tot dan toe tegen bouw in de Zwaaikom geweest was. Voor de stemming benaderde Gietema dan ook de voorman van de VVD, Jan Evenhuis, met het voorstel dat er voor de VVD een plaats ingeruimd zou kunnen worden binnen het College van Burgemeester en Wethouders. Dit was niet aan dovemansoren gericht want de VVD'er hapte onmiddellijk toe. De VVD stemde mee met het plan en Evenhuis verwoordde zijn nieuwe standpunt aldus: "Groningen heeft het kantoor van de Gasunie. Het is zeer terecht dat de stad haar waardering tot uiting brengt voor het geschenk, dat een symbool moet worden van de band tussen de Gasunie en de gemeente Groningen. Daarom moet het museum op een voorname plaats gebouwd worden; niet weggestopt tussen andere gebouwen, maar zo dat de verwantschap tussen de stad en de Gasunie tot uitdrukking komt..." De VVD ging echter bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen volledig onderuit en dus kwam er geen VVD-wethouder. Onmiddellijk na deze funeste verkiezingsuitslag heeft de Groningse VVD-afdeling nog gepoogd om de weggelopen kiezers weer voor zich te winnen, door zich weer tegen het museumplan te keren, onder andere door te pleiten voor een referendum om het plan verder te frustreren. De Gasunie kon dat niet waarderen. Aangezien de voorzitter van de raad van commissarissen van de Gasunie niemand anders is dan het meest politieke zwaargewicht van de VVD, namelijk Commissaris van de Koningin Vonhoff, was hij de aangewezen man om de partij weer in het gareel te brengen. Hij verklaart de nieuwe opstelling van de raadsfractie 'curieus' te vinden, en is tegenstander van referenda die hij betitelt als "doodskistendemocratie". De VVD is echter niet de enige tegenstander van het museumplan. De Vereniging behoud Waardevol Stadsgezicht sloot zich aaneen met de Vereniging van Binnenschippers en andere groeperingen in het Breed Overleg, dat zich bleef verzetten tegen de bouw in de Zwaaikom. Ook dit kan niet door de Gasunie getolereerd worden. Zodoende zoekt Gietema naar middelen om dit verzet lam te leggen en komt met artikel 19 op de proppen, het versnellen van de besluitvormingsprocedure door een 'verklaring van geen bezwaar' van de kant van de Raad van State. Aangezien de Raad van State echter net op de vingers was getikt door Den Haag vanwege het te snel toestemming verlenen voor versnelde procedures lukte het in dit geval niet. Maar uitstel is geen afstel...

geld
Ook de derde eis van de Gasunie - dat zij als enige sponsor mocht optreden - bracht voor de stad nadelige consequenties met zich mee. Toen de Aegon bereid was om haar terrein aan de Praediniussingel in Groningen voor een luttel bedrag ter beschikking te stellen als plaats voor de bouw van het museum, moest dit afgewimpeld worden. En omdat de gemeente afgesproken had geen andere sponsoren te zullen benaderen was vanaf het begin al duidelijk dat alles wat het museum meer zou gaan kosten dan 25 miljoen gulden voor rekening van de gemeente zou moeten komen. Met de Groningse Kredietbankaffaire vlak achter de kiezen heeft de gemeente Groningen zich willens en wetens het risico van een financieel debâcle op de hals gehaald. Al snel werd dan ook op steeds creatievere wijze naar financiële middelen gezocht, met andere woorden: door diverse potjes te plunderen die eigenlijk ergens anders voor bedoeld waren. Zo is de ISP-pot bijvoorbeeld bedoeld om armlastige gebieden in Nederland er weer bovenop te helpen. Dit is een omschrijving waarvan duidelijk mag zijn dat het eerder op het gebied in het oosten van de provincie Groningen, waar de problemen zeer groot zijn, dan op de stad Groningen. Toch wordt deze ISP-pot een paar miljoen gulden lichter gemaakt ten behoeve van de stad. De stad Groningen is niet als armlastig of onderontwikkeld te beschouwen; eerder dreigt een overontwikkeling. Denk daarbij aan de sloop van de Emmasingel ten behoeve van kantorenbouw, terwijl er nu al een leegstand van kantoren is van bijna twintig procent. Daarnaast is het duidelijk dat een museum geen extra werkgelegenheid brengt of winst oplevert. Integendeel, het is nog een raadsel hoe het tekort van 900.000 gulden in de jaarlijkse exploitatiekosten gedekt moet gaan worden.

over onze hoofden
Blijft natuurlijk de vraag wel belang ermee gediend was dat de gasunie haar 'geschenk' met zoveel haken en ogen heeft omkleed, dat het in het vervolg raadzaam zou zijn om dergelijke cadeautjes beleefd maar resoluut te weigeren of in elk geval de voorwaarden wat kritischer te bezien. Wellicht heeft Jan Evenhuis, die zich tijdens het museumdebat in november 1988 ineens zo'n enthousiast voorstander betoonde (na het gesprekje met Gietema) het het fraaist verwoordt: "Wat FIAT is voor Turijn, en Philips voor Eindhoven, dat is de Gasunie voor Groningen." Kortom, de Gasunie ziet graag dat we trots op haar zijn en gepaste dankbaarheid tot uiting brengen voor al wat ze ons heeft gebracht, en wanneer we dat niet uit onszelf zo zien, dan wil ze ons daarbij wel een handje helpen. De Gasunie heeft met de NAM achter zich een sterke behoefte om zich af te zetten tegen andere grote bedrijven in de stad, zoals bijvoorbeeld de PTT. En vice versa was de PTT niet erg verheugd over de bouw van zo'n visitekaartje van de Gasunie pal tegenover haar hoofdkantoor. PTT-Directeur Ir. W. Dik betoogde: "We hebben er indertijd voor gekozen om ons te vestigen op de mooiste plaats van Groningen, met prachtig uitzicht over het water en op de Groningse Motorbotenclub. Nu wordt er ineens een veertig meter hoge goudkleurige paal in het water gezet" waardoor "het uitzicht van de 1200 PTT-ambtenaren die er straks komen werken door de toren belemmerd wordt." Een en ander maakt bijzonder goed duidelijk hoe de diverse visitekaartjes, wars van enige invloed van de bevolking, het Groningse stationsgebied domineren en hoe zij in een poging om elkaar de loef af te steken één van de mooiste stukjes Groningen laten afkalven.

conclusie
Naarmate de herstructurering van de economie, waaronder de privatisering van staatsbedrijven, haar voltooiing nadert, des te minder kunnen staat of parlement invloed uitoefenen op het bedrijfsleven in het algemeen. De regering verliest daarmee ook een groot stuk politieke macht, en er ontstaat een kluwen van belangen waarbij de één niet zonder de ander kan. Zo bemoeien grote bedrijven zich meer en openlijker met de politieke besluitvorming. Uiteraard vanuit hun eigenbelang komen zij met 'fantastische' oplossingen voor de permanente economische crises, die ze tijdens gezellige, sfeervolle samenkomsten spuien. Zoals bij het 'nationale economie-debat' in de studio's van John de Mol Productions. Deze 'oplossingen' komen min of meer neer op een stap terug in de tijd van pakweg vijftig jaar. Op alle door arbeiders bevochten rechten is de jacht geopend. Maar wat op nationaal niveau nu steeds openlijker gebeurt, is hetzelfde als wat zich al jaren bedekt heeft afgespeeld in Groningen en omgeving. De macht van de Gasunie en NAM is dermate groot dat zij er keer op keer in slaagt om het hele politieke leven in deze provincie naar haar hand te zetten. Prominente politici als Vonhoff en Gietema houden de Gasunie te vriend en lenen een gewillig oor aan al haar wensen en verlangens. Wat nu al op het niveau van een stad als Groningen plaatsvindt, waar democratische grondregels er alleen lijken te zijn om buitenspel gezet te worden vanwege de verreikende invloed van het bedrijfsleven op het bestuur, dat gebeurt evenzeer op grotere schaal: op landelijk niveau en in Europees verband. De ondoorzichtigheid van beslissingen, die zowel voorwaarde hiervoor is als een noodzakelijk gevolg ervan, wordt groter. De vraag voor de politiek is alleen nog hoe één en ander verkocht moet worden aan de kiezer, en steeds minder komt de inhoud van het beleid, van het maken van keuzes, ter sprake. Alles moet voor ons bestwil, maar wat dan wel ons bestwil is, staat vast, zo wordt het in elk geval gebracht.
Omdat wij dit een discutabele gang van zaken vinden, willen we pleiten voor een gewaarborgde scheiding tussen bedrijfsleven (grootkapitaal) en staat op eenzelfde wijze als waarop grondwettelijk de scheiding tussen kerk en staat is vastgelegd. Daarnaast zou er, bijvoorbeeld op gemeentelijk niveau, controle uitgeoefend moeten kunnen worden op beslissingen van de gemeenteraad om partijpolitieke onderonsjes te ondervangen. Er moeten voor de bevolking meer mogelijkheden komen om het gevoerde beleid af te wijzen of goed te keuren, en met eigen suggesties te komen, dan er nu zijn. Waar referenda inderdaad iets van "doodskistendemocratie" weg hebben aangezien er alleen een keus bestaat tussen 'nee' en 'ja', los van wat voor argumenten men heeft, wil dat nog niet zeggen dat de kloof tussen raad en burgers onverlet moet blijven bestaan. Vertegenwoordig(st)ers uit wijken, buurten, dorpen en gehuchten zijn heel goed in staat om, waar het nodig is, een dergelijke controlerende functie te vervullen. Voor de financiering van een dergelijke aanvulling op het stadsbestuur en overige gemeentebesturen in de provincie zullen we nauwelijks een veer hoeven laten. We wonen feitelijk in de rijkste provincie van het land, gezien de hier aangetroffen bodemschatten. En aangezien de Gasunie in het verleden zo vriendelijk is geweest om ons vijf procent reductie op de gasprijs te beloven en de totale som geld ergens dertig jaar lang rente heeft liggen vergaren - dat nemen we tenminste aan, omdat niemand van ons het ooit te zien gekregen heeft, laat staan uitgegeven - hoeft niets ons te weerhouden. Bovendien zou het prettig zijn om ditmaal van de Gasunie een geschenk te krijgen dat een constructieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het leven in stad en ommeland.

Een Gronings Ongenoegen

(illustratie: bestuurs- en commissarissamenstelling uit het jaarverslag van de Gasunie en de NAM met daarop pijltjes naar eventuele nevenfuncties, maar die heb ik net pas opgevraagd dus hopelijk krijg ik die jaarverslagen nog op tijd).

Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 275, 14 juli 1994