Laagvliegen in Canada
De nieuwe uitbreiding is gebaseerd op de Milieu-Effekt-Rapportage (MER) van een Canadees panel, dat aanvankelijk stelde dat er weinig duidelijkheid was over de bescherming van het milieu en de rechtspositie van de Innu. Hun aanbeveling was: Het oprichten van een instituut dat het aantal vluchten en de gevolgen daarvan voor het milieu in de gaten houdt. De Innu zelf waren niet tegen zo'n instituut, en hebben voorstellen gedaan tot o.a. overleg tussen hun eigen milieuspecialisten en die van de Canadese ministeries van Defensie en van Indiaanse Zaken. Deze voorstellen zijn volledig genegeerd. Omdat verder de procedurevoorstellen van de Innu ten aanzien van de hoor-zittingen ook werden genegeerd, zijn ze overgegaan tot het boycotten van de hoorzitting. Het panel beweert vervolgens dat alle door de Innu aangeboden brieven en dokumenten zijn meege-wogen in hun beoordeling. Maar datzelfde panel heeft zich uitgesproken over de Canadese belangen met betrekking tot de (31%) werkgelegenheid en de economische belangen: 128,3 mil-joen Canadese dollars voor de provincie Labrador en 100 mil-joen Canadese dollars aan buitenlandse valuta voor de staat Canada. De weinig verrassende conclusie van het MER-panel luidt dan ook: "Aan het panel is geen informatie verschaft die zou wijzen op beduidend nadelige gevolgen voor het milieu (...) Er is weinig bewijs voor de stelling dat flora en fauna op enige wijze zware schade zouden leiden. Het panel geeft daarom de aanbeveling het (laagvlieg)projekt goed te keuren."
De Innu vragen nu Nederland en alle andere Europese regeringen de volgende 5 punten als voorwaarden op te nemen in de overeenkomst betreffende de verlenging van het MMOU met Canada wan-neer deze op 31 maart verloopt:
1. Het instituut moet een regulerend bureau zijn met besluitvormende macht. Een regulerend instituut is noodzakelijk omdat het uitvoeren van uiterst belangrijke milieu effektrapportages en het nemen van besluiten niet de taak van DND (het Canadese ministerie van Defensie -red) moet zijn, aangezien DND een schaamteloze voorstander is en een vanzelfsprekende verkoopagent van een groeiend aantal laagvliegoefeningen. DND zou een adviesfunctie moeten hebben ten aanzien van dit instituut.
2. De filosofie van 'eens kijken wat er gebeurt' staat haaks op de bescherming van het milieu en ontkent de rechten en de veiligheid van de Innu.
3. De Innu moeten en belangrijke rol in het instituut krijgen. Dit omdat de Innu het meest betrokken zijn bij de gevolgen van de laagvliegoefeningen. Zij lijden onder de effekten, terwijl de winst ergens anders naar toe gaat. Het moet ook, omdat zij inheemse en verdragsrechten hebben, zoals erkend onder sectie 35 van de Canadese grondwet. Deze rechten zijn erkend als essentiƫle rechten door het Hoge Gerechtshof in Canada in een serie zaken beginnend bij de zogeheten Sparrow Case. Daarom moet het genoemde instituut zo gestruktureerd zijn dat beslui-ten een meerderheid van alle leden vereisen plus een meerder-heid van de inheemse leden.
4. De laagvliegoefeningen moeten beperkt blijven tot de huidi-ge aantallen in de huidige zones, zonder lange-termijnverlenging van het MMOU en zonder toevoeging van nieuwe landen aan het MMOU totdat het genoemde instituut haar onderzoek afrondt.
5. In geval dat het instituut besluit dat de huidige of verhoogde aantallen laagvliegoefeningen vanuit milieu oogpunt toelaatbaar zijn, mag het bestaande MMOU alleen in jaarlijkse termijnen worden verlengd. Daarbij moet het aantal laagvliegvluchten dat op dit moment in de oefengebieden plaatsvindt, hetzelfde blijven. Deze situatie moet blijven gelden totdat de toekomst van het laagvliegprogramma - inklusief de mogelijk-heid van deelname van extra landen - is vastgesteld in een omvattend verdrag of sub-verdrag tussen Canada en de Innu Nation.
Innu-aktievoerders die vanuit Canada Nederland bezochten tijdens een Europese tour voor aandacht voor hun zaak zeiden onder andere: "Nu zeggen ze nog: er zijn geen bewijzen dat laagvliegen van invloed is op het wild. Maar wij zien de dode dieren, de dode watervogels om ons heen. Ik heb de straalja-gers boven onze tenten gezien. Onze tenten zijn niet geluids-dicht! Jullie zouden versteld staan van het lawaai. Het is net alsof je in een rustige bibliotheek of zoiets zit en dan plotseling is er naast je een bomexplosie. Het laagvliegen heeft psychische gevolgen, met name voor de kinderen. Die moeten de hele tijd huilen. Toen ik opgroeide, werd ik nergens door verstoord. Wij willen leven zoals we altijd geleefd hebben, in rust; we willen onze manier van leven herstellen die door missionaris-sen en regeringen kapot is gemaakt", aldus George Rich uit Utshimassits.
Bart Penashue uit Sheshatshit: "In '86 gingen we met een groepje het bombardementsgebied op. De militairen beweren altijd dat ze het gebied schoon achterlaten. Wat wij echter aantroffen, was het tegendeel. We vonden 28 bommen. Het hele gebied was overhoop gehaald met tractoren. Veel bevers, vissen en otters zijn van dat gebied afhankelijk. Wij jagen op die dieren. Het wordt een groot probleem als het vliegen doorgaat. Nu stellen ze een tweede bommen-oefengebied voor. Er zullen nog meer tractoren komen. Wat wij jullie willen zeggen is: Het land is van ons, niet van Canada. Jullie zouden je tot ons moeten richten, als jullie willen komen vliegen. Maar wij schijnen onzichtbaar te zijn."
Op dezelfde bijeenkomst zegt de chef van het Direktoraat Atlantische Samenwerking en Veiligheid, de heer Majoor onder andere: "Wij zijn zeer gevoelig voor jullie zorgen en zijn blij deze gelegenheid te hebben gehad naar jullie te luisteren (...) Maar er zijn konflikterende belangen (...) er zijn maar zeer weinig plaatsen met zo weinig bewoners als Oost-Canada. Dus wij vragen iets van jullie. Wij exporteren iets. Wij vragen een soort offer (...) tot slot, hoe was jullie verblijf in andere Europese landen?" Rich: "Het lijkt of ik keer op keer met dezelfde persoon zit te praten."
Volgens het nieuwe verdrag zullen van maart tot en met oktober, zes dagen per week, zo'n 90 vluchten per dag uitgevoerd worden. Met de al eerder genoemde minimale vlieghoogte van 30 meter.
Als je wilt protesteren tegen het besluit van de Nederlandse regering dan kan je onderstaande protestbrief opsturen naar het ministerie van Defensie:
aan: drs. J.C. Gmelich Meijling Staatssecretaris van Defensie Postbus 20701 2500 ES Den Haagfax: 070 3188437
Geachte heer Gmelich Meijling,
Met enige bezorgdheid vraag ik uw aandacht voor het laagvliegen van Nederlandse F-16 vliegtuigen in Canada. U heeft het voornemen het aantal laagvluchten in het gebied van de Innu-indianen in Canada te verdubbelen tot 4.000 per jaar, terwijl het aantal vluchten in andere NAVO-landen drastisch beperkt wordt en ook in Nederland licht daalt. Daarover wil ik het volgende vragen:
- De milieu-condities waaronder de F-16's in Canada vliegen, zijn minder streng dan in Nederland. Zo is er een aanzienlijk verschil in vlieghoogte (minimaal 75 meter in Nederland en 30 meter in Canada). In Canada geldt bovendien geen beperking op het aantal vlieguren op een dag, wat in Nederland wel van kracht is. Ook mogen de vliegtuigen in Canada naverbranders gebruiken, hetgeen in Nederland verboden is. Hoe verklaart u dit verschil in milieu-omstandigheden? Bent u van mening dat Nederlandse F-16's in Canada dezelfde milieuregels moeten respecteren als in Nederland?
- De Innu-indianen protesteren al jaren tegen het huidige aantal laagvluchten over hun gebied. Vindt u een verdubbeling van het aantal vluchten in Canada verantwoord wanneer er geen onafhankelijk orgaan met een duidelijke vertegenwoordiging van de Innu bestaat, dat het aantal (laag)vluchten bepaalt en de omstandigheden waaronder gevlogen wordt?
- Bent u van menig dat Nederland het Multilateral Memorandum of Understanding pas kan vernieuwen als de milieu-ongelijkheid opgeheven is en de bevolking ter plaatse een duidelijke stem in de bepaling van het laagvliegprogramma heeft?
Graag zie ik uw antwoord tegemoet.
De informatie in dit artikel is afkomstig uit de Innu-Informatiekrant, die wordt uitgegeven door de Stichting Innu Steungroep. Als je meer wilt weten of hen wilt steunen, volgt hier het adres:Stichting Innu SteungroepPostbus 136702501 ER Den Haagtel. 070 3888553fax 070 3887900E-mail:
Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 294, februari 1996