Van nederzetting tot stadswijk
Menselijke nederzettingen, waarvan de bewoners moeten bestaan van de op- brengst van schrale gronden, vormen integraal onderdeel van de menselijke geschiedenis en waren/zijn te vinden op zo goed als alle continenten. Naarmate dergelijke nederzettingen opgenomen werden (lees: belastingplichtig werden) in zich ontwikkelende grotere verbanden (staten, naties, belangengemeenschappen) veranderen de condities waaronder en waarbinnen de bewoners van die nederzettingen produceren en zich reproduceren. Datzelfde geldt ook voor de culturele, sociale en sociaal-economische relaties binnen dergelijke nederzettingen. Modernisering is het begrip waarmee antropologen en sociologen deze omwenteling omschrijven; Eugen Weber heeft in zijn publikatie "Peasants into Frenchmen" beschreven hoe de Franse natie-staat in een tijdsbestek van zo'n 100 jaar het binnenland als het ware aan zich onderwerpt, en hoe de verstrengeling van de ambtenarij, verbeterende infrastructuur en zich verdiepende markteconomie bijdraagt tot ingrijpende sociale en economische veranderingen op lokaal niveau.
Gabriël van den Brink heeft onderzocht hoe Woensel, een kleine lokale gemeenschap, opgenomen werd in het grotere verband van de Republiek en later het Koninkrijk. Aan de hand van uitgebreid bronnenonderzoek verklaart van den Brink hoezeer inwoners van Woensel overgeleverd werden aan krachten en machten binnen de machtscentra, alsmede het krachtenspel ertussen (zowel in de "eigen" staat als tussen de staten); maar ook hoe een beperkt aantal inwoners gebruik kon maken van de economische mogelijkheden welke door de toenemende integratie geboden werden. Voor het overgrote deel van de bevolking bleef het (relatief korte) bestaan gekenmerkt door zware lichamelijke arbeid, zowel op het land, als binnen het boerenhuishouden (arbeidsdeling) en later in de opkomende industrieën. Hij levert tevens een bijdrage aan het debat over modernisering door te onderbouwen dat markteconomie en industrialisatie mogelijk waren als gevolg van andere ontwikkelingen en niet andersom. Alhoewel het een zeer lezenswaard en toegankelijk geschreven boek is, worden een aantal aspecten verbonden aan het moderniseringsproces onderbelicht. Bij voorbeeld: vormen van (min of meer) geïnstitutionaliseerd geweld.
In zekere zin is er een waterscheiding in de periode voor en na 1830. Immers, in het tijdsbestek tussen 1670 en 1830 wordt de streek waarin Woensel ligt regelmatig getroffen door oorlogen en doortrekkende (plunderende) legers, ook zijn er dan vormen van georganiseerde criminaliteit (bendes) die onder andere dit gebied tot hun operatiegebied rekenen. Na de Belgische opstand en afscheidingsoorlog keren deze vormen van geweld niet terug. Van den Brink stipt deze materiële omstandigheden aan, uitvoerig zelfs met betrekking tot de periode van de 18e eeuw, maar wat de sociale (en economische) gevolgen van de conscriptie in de Franse tijd en de latere dienstplicht waren voor mannen (en vrouwen) uit Woensel blijft onduidelijk. Ook als er niemand zou zijn opgeroepen voor conscriptie of dienstplicht zegt dit iets over het leven in dit dorp.
Gabriël van den Brink: De grote overgang. Een lokaal onderzoek naar de modernisering van het bestaan, Woensel 1670-1920. Uitgeverij SUN, Nijmegen 1996, 550 blz. prijs F 59,50
Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 304, december 1996