Vluchtelingen in de jaren dertig
Het onderstaande artikel is een schriftelijke weergave van een lezing van de conservator Ben Prinsen van het herinneringscentrum Kamp Westerbork. Deze lezing is uitgesproken tijdens de studiedag van het Netwerk Religieuzen voor Vluchtelingen, op 3 november 1994 te Den Bosch.
inleiding
"Dan vraagt hij waar we vandaan komen en wij vertellen van onze avonturen. Hij luistert met een ernstig gezicht, schudt het hoofd als hij hoort van onze klimpartij en zegt dat wij straks onze kleren moeten schoonmaken. De chauffeur van de vrachtwagen is een goede kennis van hem en wij hebben dus geluk gehad. Maar deze heeft gewaarschuwd dat er patrouilles van de marechaussee onderweg zijn om te controleren en hij is er niet zeker van of zij ons niet in de gaten hebben gehouden. In elk geval, zo zegt onze gastheer, moet het ons duidelijk zijn dat wij niet kunnen blijven. De Nederlandse regering heeft bepaald dat er geen vluchtelingen opgenomen mogen worden en daaraan heeft iedereen zich te houden. Maar, zo vervolgt hij, er is één uitzondering op de regel. Als je eenmaal over de grote rivieren bent, dan kan je je aanmelden als illegale vluchteling voor een tijdelijk verblijf. Deze regeling is getroffen als tegemoetkoming aan de openbare mening en daarom wordt in het grensgebied jacht op vluchtelingen gemaakt en zijn op de bruggen over Maas, Waal en IJssel controleposten. Bovendien wordt het treinverkeer nauwkeurig in de gaten gehouden. Hij raadt ons aan, ons bij de politie te melden. Die zal ons dan ongetwijfeld terugsturen, maar we kunnen niet blijven, want anders zou men zich hier schuldig maken aan een strafbaar feit. Wij zeggen dat wij er niet aan denken ons te melden, danken hem hartelijk voor zijn gastvrijheid en staan op. Hij heeft een dergelijke reactie verwacht, zegt dat wij weer moeten gaan zitten en loopt de kamer uit. Net als we overwegen om toch op te stappen komt hij terug en zegt dat we door een dame en heer gehaald zullen worden die ons verder zullen helpen".
(Uit: Fred Schwarz, Treinen op dood spoor, 1994)
Een zigeunermeisje tussen wagondeuren in kamp Westerbork. De trein staat op het punt te vertrekken. Een trein gevuld met zigeuners en joden richting de vernietigingskampen van Oost-Europa. Een beeld dat de essentie van het doorvoerkamp Westerbork bevat. Een beeld dat ons gezichtspunt op de periode daaraan voorafgaand vertroebeld. Wie kan naar de vluchtelingenopvang in de jaren dertig kijken, resulterend in de oprichting van het Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork, zonder zijn kennis van het kamp in de oorlogsjaren te laten meewegen.
Het ligt voor de hand het verhaal van kamp Westerbork te gebruiken om mensen van nu te waarschuwen voor de mogelijke uitwassen en gevolgen van een vluchtelingenbeleid dat vooral gekenmerkt wordt door afwering en uitsluiting. Het ligt echter evenzeer voor de hand om alle verwijzingen naar het vluchtelingenbeleid van de jaren dertig als niet ter zake doende van de hand te wijzen, juist vanwege de in veler ogen onvergelijkbaarheid van de situatie toen en die nu. Onvergelijkbaar, juist vanwege de geschiedenis van het kamp Westerbork in de Tweede Wereldoorlog, toen het vluchtelingenkamp gebruikt werd als Durchgangslager voor joden en zigeuners naar de vernietigingskampen in Polen. Ik stel voor, hoe moeilijk het door beelden als deze van het meisje ook is, toch te trachten de jaren dertig en het toen gevoerde beleid ten aanzien van vluchtelingen op zichzelf staand te bekijken. Enkel dan is het mogelijk een afgewogen beeld te schetsen van de opvang van joodse en politieke vluchtelingen uit Duitsland.
inhoud
Ik wil mij vanochtend beperken tot de groep van joodse vluchtelingen, omdat zij uiteindelijk deels in het vluchtelingenkamp Westerbork terecht kwamen. Nadat ik een algemeen overzicht heb gegeven van de voorgeschiedenis van het kamp Westerbork wil ik met name ingaan op de wijze waarop de nederlandse overheid met deze vluchtelingenstroom omging en op de reacties die zowel dat overheidsbeleid als de toestroom van de vluchtelingen onder de nederlandse bevolking in het algemeen en in de nederlandse pers in het bijzonder opriepen.
gegevens
Om meteen maar met de deur in huis te vallen: volgens Lou de Jong in zijn boek 'Voorspel op de geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden' was er "nauwelijks een thema aan te wijzen dat zo duidelijk aan de kant van de niet-Duitse volkeren en hun regeringen het tekort aan inzicht, vaak ook het door nationaal egoïsme bepaald tekort aan simpele menselijkheid illustreert". Hij schrijft dit over de Europese landen, hij schrijft dat dus ook over Nederland. Tussen maart 1933 - na het aan de macht komen van Adolf Hitler - en september 1939 -het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Europa met de Duitse inval in Polen - kwamen ongeveer 30.000 vluchtelingen naar Nederland. Onder hen waren 22.500 joden. Ze kwamen met of zonder papieren, legaal of illegaal. Te voet of per vliegtuig. Ze hadden bezittingen of waren berooid. Volgens de Vreemdelingenwet van 1849, de in 1939 geldende Vreemdelingenwet, werd elke vreemdeling die te goeder trouw en niet armlastig of gevaarlijk voor de gemeenschap was, toegelaten. De toestroom van vele joden en politieke vluchtelingen deed al spoedig het overheidsbeleid veranderen.
In 1933 kwamen er ongeveer 4000 joden naar Nederland. Tot 1938 zou het vervolgens om kleine aantallen gaan. Na de Reichs-
kristallnacht, in november 1938, kwamen er bijna 10.000. Over de hele periode kwamen er "netto", dat wil zeggen met aftrek van gerepatrieerde en geremigreerde joden, zo'n 17.000 joden naar Nederland. Zij woonden in Nederland op het moment dat de oorlog hier uitbrak.
Nederland
Zij kwamen terecht in een land dat als alle andere Europese landen gebukt ging onder de naweeën van de economische crisis. Een grote werkloosheid zonder dat men het idee had dat het in de toekomst beter zou gaan. Een sterk verzuild land, waarbij elke bevolkingsgroep haar eigen politieke, maatschappelijke en culturele organisatie kende. Een land met een niet al te grote joodse gemeenschap - zo'n 140.000 mensen - die weliswaar grotendeels min of meer geassimileerd was maar toch niet zelden geconfronteerd werd met een latent aanwezig zacht antisemitisme. Een land dat zich beroemde op de gastvrijheid ten aanzien van vreemdelingen, waarbij verwezen werd naar de Hugenoten in vroegere eeuwen en de opvang van Belgische vluchtelingen in de Eerste Wereldoorlog. Een beeld dat in de laatste jaren behoorlijk is genuanceerd in diverse studies.
Overheid
Hoe nu werden vluchtelingen uit Duitsland in dat land ontvangen? Gedurende de gehele jaren dertig was de Nederlandse overheid er op gericht vluchtelingen zoveel mogelijk buiten de deur te houden. Vooral door het tegenhouden aan de grenzen. En wanneer ze wel binnen kwamen werd getracht ze zo snel mogelijk naar een ander land te laten remigreren dan wel naar Duitsland te repatriëren. De verschillende ministeries en beleidsbepalers die zich met de vluchtelingen bezig hielden deden dit niet op basis van normale wetgeving. Via allerlei circulaires, met opdrachten aan de grensbewaking, de vreemdelingenpolitie of aan welke andere instantie dan ook, trachtte men de toe-
stroom van vluchtelingen te beperken. Dieptepunt - tenminste naar mijn mening - was de circulaire van 7 mei 1938 waarin stond, en ik citeer: "Nu na zoveel jaren aan de toevloeiing van vluchtelingen geen eind te zien is, zelfs een vergrooting van toestrooming te verwachten is, is de Regeering van oordeel, dat de tot nu toe gevolgde gedragslijn beëindigd moet worden en dat binnenkomst hier te lande van verdere vluchtelingen, onverschillig van welke nationaliteit, niet meer kan worden toegestaan.(...) Een vluchteling zal voortaan als een ongewenscht element voor de Nederlandsche maatschappij en derhalve als een ongewenschte vreemdeling te beschouwen zijn..."
argumenten
Twee argumenten werden door de jaren heen gebruikt om dit beleid te rechtvaardigen. Argumenten bedacht en gebruikt door de beleidsbepalers om de publieke opinie achter het gevoerde beleid te krijgen. Allereerst wees men op de slechte economische situatie in Nederland en op de grote werkloosheid die dat met zich mee had gebracht. Elke vluchteling die binnen zou komen zou immers een concurrent zijn van de Nederlandse werkloze. Dit is een argument, en geen feitelijkheid. Onderzoek heeft inmiddels geleid tot de gedachte dat de komst van de joodse vluchtelingen in de dertiger jaren juist voor werkgelegenheid heeft gezorgd. Natuurlijk, in 1933 kon dat niet worden voorzien. In 1938, na de Reichskristallnacht, toen de meerderheid van de vluchtelingen naar ons land kwamen, had het bekend kunnen zijn. Het tweede argument door de Nederlandse overheid gehanteerd werd, had evenals het vorige een element van bescherming in zich. Nu niet ten opzichte van de werkzoekende, maar ten opzichte van de Nederlandse joden. Een toenemend aantal joodse vluchtelingen zou volgens de overheid kunnen leiden tot een toenemend antisemitisme in Nederland. Een argument dat de beleidsmakers in de mond gelegd kregen door de voormannen van het Comité voor Joodsche Vluchtelingen, met name door prof. dr. David Cohen, de latere voorzitter van de Joodsche Raad. Dit comité kwam bij de regering op voor de belangen van de joden uit Duitsland maar omdat anderzijds veel Nederlandse joden bang waren dat door het toestromen van joden uit Duitsland hun eigen positie in gevaar zou komen en het antisemitisme in Nederland zou toenemen, stelde het Comité reeds in 1933 voor Nederland te beschouwen als een "doorgangsland" voor de vluchtelingen. De regering nam dat standpunt direct over.
De Nederlandse publieke opinie kreeg dus te doen met deze argumenten om de toevloed van joden uit Duitsland af te remmen of liever nog te stoppen. En kon deze argumenten dus overnemen of bestrijden. Dat gebeurde allebei. Later kom ik daar uitvoeriger op terug. Omdat het beleid vooral gevoerd werd met behulp van al dan niet geheime circulaires en aanwijzingen, was er voor het parlement en zeker ook voor de pers nauwelijks mogelijkheid het beleid te toetsen aan de schaarse wetgeving die er op dit terrein was.
hulp
Wie een studie ter hand neemt over de hulp aan vluchtelingen in de jaren dertig, wordt geconfronteerd met een veelheid aan organisaties die zich bezig hielden met de opvang en steun aan de asylanten. Ik heb het joodse comité reeds genoemd. Ik zou er tientallen aan toe kunnen voegen die vrijwel zonder uitzondering hun aandeel hadden in de opvang van een beperkt deel van de stroom, te weten van die vluchtelingen die tot hun eigen politieke, religieuze of culturele achtergrond behoorden. Een katholiek comité richtte zich enkel op de steun aan katholieken, waarbij inbegrepen de joden die zich tot het katholicisme hadden bekeerd. Het protestantse comité zorgde voor protestanten en protestant geworden joden. Een socialistische voor de socialisten, een communistische voor de communisten en een joodse voor de joden. De Nederlandse overheid stond op het standpunt dat de overheid geen directe uitvoerende taak had in die opvang, maar slechts een initiërende. Zo was de minister van binnenlandse zaken na de Kristallnacht bereid tot de toelichting van enkele duizenden joodse vluchtelingfen op voorwaarde dat het joodse comité zich binnen enkele dagen garant stelde voor meer dan 1 miljoen gulden die voor de opvang aangewend konden worden. Ook werd de voorwaarde gesteld dat alle opvang in kampen moest plaatsvinden en gericht zou zijn op remigratie en repatriëring. Het joodse comité, in de persoon van Cohen stelde zich garant en ging met de eis tot remigratie en repatriëring zonder meer akkoord omdat dat geheel in hun eigen denken paste. Het is maar een voorbeeld, maar het laat zien dat het tekort aan simpele menselijkheid waar De Jong het over had, zeker geen zaak was van de regering alleen.
verklaringen
Alvorens in te gaan op de ontvangst van de vluchtelingen in de publieke opinie is het mijns inziens interessant te onderzoeken welke verklaringen er na de oorlog door onderzoekers en historici zijn gegeven voor het door de overheid gevoerde beleid van tegenhouden en terugzending. Ik zal er hier zes noemen die elk voor zich een deel van het beleid hebben veroorzaakt en die wellicht ook in de tegenwoordige tijd een zekere actualiteit hebben.
Allereerst was er bij een deel van de kleine groep van be-
leidsmakers en de grotere groep van beleidsuitvoerders sprake van een zekere mate van antisemitisme. Ten tweede kan gesteld worden dat ambtenaren in die tijd, gewend als ze waren aan de ambtelijke routine en de daarmee samenhangende vraag om duidelijke regels, vaak hebben aangedrongen op een strikte en heldere regelgeving en daarmee dus op een verscherping van het beleid. Het is gemakkelijker voor een grenswacht iedereen die binnen wil tegen te houden dan om ter plekke een aantal wel en een aantal niet binnen te laten.
Vervolgens, en hoewel vooral van toepassing op politieke
vluchtelingen toch ook zeker van belang met betrekking tot de joden, de angst bij de Nederlandse overheid om de Duitse overheid te bruuskeren. Immers, Duitsland was onze belangrijkste handelspartner.
Ten vierde de wrevel die bij de Nederlandse regering werd gewekt over de door de nazi's genomen maatregelen in zoverre Nederland met de consequentie er van werd opgescheept. Elk vertoon van bereidwilligheid ten aanzien van vluchtelingen uit Duitsland zou het nazi-regime kunnen stimuleren nog verdergaande maatregelen te nemen tegen aldaar ongewenst geachte groepen. Met andere woorden: door vluchtelingen een veilige plaats te bieden zorg je voor nog meer vluchtelingen. Een stelling die in de jaren dertig ook in internationaal verband uitgebreid werd besproken, wat niet tot concrete stappen geleid heeft tegen de oorzaken van het vluchten van al die mensen.
Dan de angst voor vreemdelingen bij zowel de regering als de bevolking van Nederland in de jaren dertig. Of, zoals de Nederlandse jood Fritz Bernstein schreef: "Alle onvriendelijke gevoelens, die men tegenover het Duitse volk in de diverse buitenlanden koestert, trekt zich op en tegen hem (de Duitse vluchteling) samen."
In het taalgebruik van de overheid wordt dan ook niet van vluchtelingen gesproken, maar van vreemden en vreemdelingen. Twee elementen bevorderen deze definiëring van joden als vreemdelingen nog. Ten eerste de aparte positie die de Nederlandse joden ondanks hun emancipatie in de Nederlandse samenleving nog steeds innamen en op grond waarvan ook zij in de jaren dertig plotseling weer als "gasten" (over verhullend taalgebruik gesproken) te bestempelen waren en daarnaast de gedeeltelijke overname in het Nederlandse taalgebruik van nazistische begrippen. Met name het woord Überfremdung genoot in de jaren dertig een zekere populariteit in ons land.
Als laatste verklaring voor het zuinige vluchtelingenbeleid van Nederland in de jaren dertig valt het feit te noemen dat er slechts een kleine groep van beleidsmakers was. Enkele ministers en amtenaren. De publieke opinie was daarop nauwelijks van invloed en wanneer deze zich kortstondig deed gelden, werden maatregelen genomen om te voorkomen dat de pers zich volledig op de hoogte zou kunnen stellen van de behandeling van vluchtelingen.
concreet beleid
Gegeven argumenten en gevonden verklaringen. Dat alles in een poging de vluchtelingen zoveel mogelijk buiten de deur te houden, of om ze zo snel mogelijk weer te laten vertrekken. Toen de vluchtelingenstroom in 1933 op gang kwam werd Nederland geconfronteerd met een volksverhuizing in vredestijd, midden in de ernstigste economische crisis die het land ooit had gekend. Ruim vierduizend joden kwamen de grens over op zoek naar een veilige plaats. Het betrof over het algemeen beter gesitueerden en intellectuelen, men moest immers, op grond van de vreemdelingenwet, kunnen aantonen dat men over voldoende middelen beschikte. De Nederlandse regering beschouwde het vluchtelingenprobleem als een probleem van tijdelijke aard. Minister Donner verklaarde in de Tweede Kamer dat er van asiel geen sprake kon zijn, omdat een werkelijke dreiging van levensgevaar niet aanwezig was.
Nadat eind 1933 het regime van Hitler zich gestabiliseerd leek te hebben was er volgens de regering geen reden voor Duitse joden om naar Nederland te vluchten overgebleven. Volgens de regering hadden zij in Duitsland niets meer te vrezen. Slechts economische motieven zouden ten grondslag liggen aan hun vlucht. In mei 1934 besloot de overheid dat Oost-Joden en politieke vluchtelingen uitgewezen dienden te worden, tenzij er bij terugkeer in Duitsland onmiddellijk levensgevaar dreigde. Daarnaast zou het vertrek van andere vluchtelingen bevorderd dienen te worden. Ad Hoc regelgeving en restrictievere toelatingseisen konden niet voorkomen dat er tot november 1938 toch zo'n 2500 Duitse joden naar ons land kwamen. Met name door de voortvarende aanpak van de nieuwe minister van Justitie Goseling vond eind 1937 een verscherping van het vluchtelingenbeleid plaats. Omdat het economische argument langzamerhand niet meer opging werd in de verantwoording van dit beleid meer en meer de nadruk gelegd op openbare orde en nationale veiligheid. Uiteindelijk leidde dit tot de reeds eerder gememoreerde circulaire van 7 mei 1938 waarin alle vluchtelingen als ongewenste elementen werden omschreven.
De Reichskristallnacht, met het brute geweld tegen de Duits-joodse gemeenschap, leidde in begin november 1938 tot een toestroom van vluchtelingen. De Nederlandse overheid, in de persoon van Goseling, reageerde door het inzetten van 600 man grenspolitie en met een vertrouwelijke instructie dat de grens voor nieuwe vluchtelingen gesloten diende te blijven. Uitzondering mocht gemaakt worden voor mensen die dicht bij Nederland woonden en voor mensen die konden aantonen inderdaad in levensgevaar te zijn. Deze maatregelen waren vooraf met de diverse hulporganisaties besproken.
Hartverscheurende taferelen deden zich aan de grens voor. In de kranten werd steeds vaker over schokkende taferelen aan de grens bericht. "Een man die ernstig mishandeld was en die, om aan verder gevaar te ontsnappen, te voet gedurende 14 dagen door Duitsland had gezworven, werd niet toegelaten, omdat hij geen bewijs kon leveren van de hem toegebrachte verwondingen."
Op 15 november besloot de regering tot de opname van 2000
vluchtelingen. Dit op voorwaarde dat de vluchtelingen in kampen zouden worden ondergebracht die op kosten van de hulpcomitees, in het bijzonder het joodse, zouden worden ingericht. Eind december bleken er zo'n 7.000 binnen gekomen te zijn. In totaal zouden er in het halve jaar na de Reichskristallnacht 10.000 vluchtelingen worden toegelaten. Vele tientallen vluchtelingenkampen, opvangoorden, asieloorden, asielcentra en hoe ze verder dan ook genoemd werden, werden geopend en ingericht.
Bekende waren het "Protestants en Rooms-Katholiek Vluchtelingen-oord" te Sluis; "De Politiekazerne" te Nieuwersluis; "De Rooms Katholieke Kweekschool van het Heilige Hart" te Reuver; het Llyod-Hotel" te Amsterdam; "het Quarantaine-Station Beneden-Heyplaat" te Rotterdam en het Werkdorp in de Wieringermeer.
Veel, chaotisch veel.
Daarom besloot de regering tot de inrichting van een Centraal Vluchtelingenkamp, in februari 1939. Het joodse comité moest wederom opdraaien voor de kosten, hetgeen men accepteerde. Het kon immers erger: in Zwitserland dienden de vluchtelingen zelf voor hun onderhoud te betalen! De regering koos een plek op de Veluwe, ver verwijderd van de bewoonde wereld zodat de vluchtelingen niet deel uit konden gaan maken van de Nederlandse gemeenschap. Protesten, onder meer van de koningin, leidden uiteindelijk tot de aanwijzing van Westerbork als vestigingsplaats. In oktober 1939 kwamen de eerste vluchtelingen in dat kamp aan. Enkele maanden later werden ze ingehaald door de mensen waarvoor ze waren gevlucht.
bevolking en pers
Hoe reageerde de Nederlandse bevolking op de komst van de joodse vluchtelingen? Dit is niet eenvoudig te achterhalen. Opiniepeilingen werden nog niet gehouden, dus het is niet mogelijk harde cijfers hieromtrent te laten zien. We zijn wat dit betreft afhankelijk van uitingen in de Nederlandse pers. Nam de pers de argumenten van de overheid over of probeerde ze verder te kijken, niet alleen naar de oorzaken van het vluchten maar ook naar de oorzaken van het restrictieve toelatingsbeleid?
Niet alleen de situatie in Duitsland is voor de publieke opinie van belang, zeker ook die in eigen land. Nederland was in de jaren dertig een conservatief land dat de eigen neutraliteit als een traditie was gaan beschouwen. De verzuilde samenleving leidde tot een sterke verdeeldheid over allerlei onderwerpen. Volk en regering waren sterk op het eigen land georiënteerd en stelden zich gereserveerd op tegen "vreemden". Door de economische problemen werd dit nog versterkt. Zeker in de beginjaren van het Derde Rijk was bij veel Nederlanders de afkeer van het communisme groter dan die van het nazisme.
Niet alleen de manier waarop de hulp voor de verschillende vluchtelingen werd georganiseerd, maar ook de wijze waarop door de pers en het volk tegen het vluchtelingenprobleem werd aangekeken, is kenmerkend voor de verdeling die de verzuiling in Nederland had aangebracht. De ideëen van de regering over mogelijke ongewenste sociale en economische gevolgen van een te ruim toelatingsbeleid waren overal elders in de samenleving terug te vinden. Feit is, volgens diverse onderzoekers, dat de publieke opinie aanvankelijk nauwelijks reageerde op de ontwikkelingen in Duitsland. Het viel wel mee, werd zo gezegd. De correspondent van het Nieuwsblad van het Noorden in Berlijn schreef in 1934 over de vervolgingspolitiek: "...dat men met zijn tegenstanders afrekent, kan ik mij voortreffelijk begrijpen."
Toch ziet men in de jaren 1934 en verder een toenemende ongerustheid over hetgeen in het machtige buurland zich voordoet. Maar, aldus Lou de Jong: "Men leefde snel en men vergat snel." Vooral na de Reichskristallnacht leefde de publieke opinie fel op, om enkele weken later reeds even fel weer in te zakken. Het vraagstuk van de joodse vluchtelingen werd in de pers uitvoerig bediscussieerd, maar niet voor november 1938. Elke zuil had zo zijn eigen dagbladen en het spreekt voor zich dat deze de politieke visie van hun zuilpartij uitdroegen en verwoordden. Na bijvoorbeeld de Reichskristallnacht ontkwamen de kranten er niet aan verslag te doen van de gebeurtenissen aan de Nederlandse grenzen. Een grote publieke verontwaardiging was het gevolg, wat de regering er toe aanzette meer vluchtelingen toe te laten dan ze eigenlijk wilde. Maar enkele weken later zakte de belangstelling al weer in. Een nationale collecte bracht in december 1938 1,6 miljoen gulden op, waar de organisatoren toch een veelvoud hadden verwacht. Met name in het katholieke zuiden viel de opbrengst zwaar tegen, wat de socialistische krant "Het Volk" de vraag deed stellen of er hier sprake was van latent antisemitisme.
Het spreekt voor zich dat de oppositiepartij SDAP zich opstelde tegen het gevoerde regeringsbeleid. Dit werd door haar krant "Het Volk" verwoord. Niet dat zij direct de grenzen open wilde stellen, maar men pleitte toch wel voor soepeler toelating. Dat lag anders in de katholieke en protestants-christelijke pers. De Standaard (ARP) schrijft in december 1938: "Ze-
ker past op dit ogenblik, gezien de dichtheid van onze bevolking en de economische moeilijkheden waarin wij ons bevinden, grote voorzichtigheid bij de toelating van joden uit andere landen. (...) In de tegenwoordige situatie zou een schier onbeperkte toelating van joodsche vluchtelingen het anti-semitisme versterken. Niet zozeer antisemitisme op dwaze rassen-theorieën, als wel op concurrentie-overwegingen gebaseerd." De christen-historische "De Nederlander" wijst wel op een ver-
schil tussen de vluchtelingen en de Nederlandse joden door te stellen dat de vluchtelingen "opgegroeid zijn als Duitsers en gevormd door Duitsche overlevering, zeden en gewoonten." Daarom wil deze krant opvang in kampen, zodat ook de problemen als de verwachte concurrentie en groeiend antisemitisme zouden worden opgevangen.
De meeste grote kranten, zowel zij die de regering steunden als zij die oppositie voerden, waren van mening dat een werkelijk duurzame oplossing van het vluchtelingenvraagstuk alleen in internationaal verband kon worden bereikt. Een houding waarachter ook de overheid zich voortdurend verschool en waarmee zij, ondanks enkele internationale initiatieven nimmer succes heeft gehad.
Opvallend is dat zij zowel oppositie als regeringsgetrouwe dagbladen in hun argumentatie immer uitgingen van de door de overheid geuite argumenten om een afwerend vluchtelingenbeleid te voeren. Op basis van deze argumenten kwam men tot steun aan de overheid of tot een voorzichtig pleiten voor ruimere toelating, met name als het "eigen" mensen betrof.
Het beeld is duidelijk. De publieke opinie volgde de stem van de dagbladen die zich weer richten naar de mening van de politieke groepering uit hun zuil. Het gevolg was dat met name de communisten zich druk maakten om communistische vluchtelingen, dat katholieken zich druk maakten om katholieke vluchtelingen, de joden zorg hadden voor joodse vluchtelingen en dat kunstenaars zich bezig hielden met gevluchte artiesten. Ieder voor zich, maar niemand voor allen.
Westerbork
Op 9 oktober 1939 arriveerde de eerste groep van 22 vluchtelingen in kamp Westerbork. Eigenlijk waren het nog geen bewoners, maar pioniers die moesten werken om alles in orde te brengen. Voor de raampjes van de barakken hingen gordijnen: boerenbont in diverse kleuren. De Telegraaf schreef: "Boerenbontgoed, dat het goed doet achter de kleine heldere ruitjes." Boerenbont, dat er in 1945 nog steeds zou hangen.
Voor wie meer wil weten over de geschiedenis van kamp Westerbork: Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Oosthalen 8, 9414 TG, Hooghalen. Telefoon: 05939.2600
Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 280, 16 december 1994