Aan het slot van dit relaas gaan we nog naar Frankrijk, de bakermat van het bourgondisch genot, maar voorlopig verwijlen we in het dorp aan de rivier.
Dorpen aan de rivier heb je hier net zo veel als die rivieren, het heet niet voor niets rivierenland. De rivieren zijn broer en zus van elkaar, de dorpen ook. Twee kerkjes -het protestantisme reikte vanuit het noorden tot in deze streek- een pleintje met wat oudere herenhuizen om ze heen, misschien een schoolgebouw en dan weer boerderijen tot het volgende dorp.
In die voormalige school zit nu een jogaclub of een galerie, voor de herenhuizen staan pompeuze tesla’s en een dito bakfiets voor de kids. In de kerkjes worden lezingen georganiseerd, en af en toe een vergadering van de dorpelingen, tegen de geplande windmolen of voor het sluiten van een pact met een gelijkgezind dorp in Wit-Rusland.
We fietsen door zo’n dorp. In coronatijd, dus iedereen lijkt op de fiets te zitten. De tesla’s onder de fietsen bespringen je geluidloos van achter, de reesfietsers zijn sneller dan het geluid en zitten al naast je terwijl hun schreeuw om ruimte en voorrang nog honderd meter achter je de eenden uit de rietkraag doet verjagen.
Coronatijd. Afstappen voor een plas en een makkelijke stoel in plaats van het zadel. Binnen is geen optie, in normale tijden niet en nu al helemaal niet. De hoogmis van de bourgondier vindt plaats op het terras. Niet zijn eigen, achter zo’n herenhuis, in de lommer van appel- en perenbomen en omringd door een menshoge heg. Nee, het terras is op straat.
We herinneren ons Gerard Reve die schreef dat een mens in zijn eentje moet eten, ‘met de gordijnen dicht’, terwijl we het schouwspel op het meest perifere tafeltje scannen. Voelen of het tafeltje wankelt, het gekras van de lelijke stoelpoten op de klinkers. Je afvragen of er bediend zal worden of dat je zelf ergens iets moet halen.
Zelf halen en het wordt gebracht, luidt het parool. Door het woud van andere bezoekers en geparkeerde fietsen naar een trap die naar een vooronder leidt. Ben je op een schip? Nee, aan de andere kant van de drukbezeten straat glijdt een duwcombinatie voorbij, hier ben je in de hoogmis van hoe was het ook alweer… Hier ben je in de horeca.
De horeca. Klinkt als eureka maar dan met het geluk ervan afgehakt. Op de keper beschouwd zijn niet meer dan een half miljoen mensen werkzaam in het geval, maar het klinkt en davert allemaal alsof onze hele volkshuishouding afhankelijk is van ‘een terrasje kunnen pikken’ en ‘een biertje kunnen drinken’. Alsof een economie niet eerst zou moeten voorzien in onderwijs, zorg, een dak boven je hoofd…
De ondernemer. Of feitelijk het ondernemersechtpaar, ook al lijkt zij onder haar leeftijdloze Linda de Mol-coup meer op zijn dochter. Hij groet niet terug, zij is in de weer aan de telefoon. Hij kijkt zorgelijk. Hij is de vleesgeworden crisis. Strakke gebaren, strakke trekken in zijn gelaat, ogen achter een bril die inschatten of je verward bent, of alleen maar naar het toilet wilt…
Je wordt verward. Van zoveel achterdocht. En van zoveel onbekendheid met het bourgondisme dat je je hele leven hebt willen en kunnen vermijden. Nu ben ie volstrekt durcheinander. Je probeert in het schemerduister wijs te worden uit de lijst die boven je hoofd hangt. Wat is het allemaal dat daar te krijg is? Waar is het kopje koffie? Een glas water?
Hij kijkt je je graf in, de ondernemer. Hij heeft geen tijd voor treuzelarij, laat staan voor een onnozele vraag. Hij is een bloedende bedrijfstak, zijn tijd is geld, zijn geld is bijna op, die vrouw van hem is ook overspannen, doet misschien thuis boven op het vooronder al rare dingen met de hond of praat met de cactus… Bestel iets, wat dan ook!
‘Een gin tonic graag.., En een koffie…’ Het is er uit. Iets kwam er uit je mond. Je weet nu al niet eens meer wat het was. Je ziet de berooide horecaman een bodempje van iets in een glas pompen maar je denkt nog steeds dat het een droom is en je eigenlijk gewoon een glas water besteld hebt. Je rekent een gigantisch bedrag af en klimt met het schaamrood op je kaken weer naar buiten.
Het tafeltje wankelt, er staat een stijve bries pal over de rivier, het glas met de onbekende inhoud waait bijna om, de menigte schreeuwt en tiert. Zouden ze doorhebben dat je om elf uur ‘s ochtends een gin tonic hebt besteld? Of moet dat kunnen? Zal een van hen zodra je weer op de fiets bent gestapt naar je tafel schuifelen en het glas in een enkele teug leegdrinken?
Of is dat voorbehouden aan de bijna failliete ondernemer? Zal die denken zodra hij de onaangeroerde bestelling ziet staan, dat hij natuurlijk toch gelijk had, dat je verward bent. Misschien sommeert hij de vrouw wel om de politie te bellen zodat ze je in het volgende dorp van je fiets kunnen schieten… De bries zucht alle servetjes op het terras nog es gezellig omhoog…
Nog even naar Frankrijk dus. Daar verliest de staat het van de corona en dus was het weer es van Je suis dit of dat. Een leraar deze keer. Lardeerde zijn les over vrijheid van meningsuiting met grappige plaatjes van iemand die jaren her in het land van Marianne al voor ophef en weinig vertier zorgde. En dus werd de klopjacht op al wat moslim is daar hervat.
Dan doen wij in het rivierenland het toch beter: wel een paar woordjes van de fransoos overgenomen, een enkele naam en alle eetgewoonten. Maar muslimbashen is hier voorlopig gelukkig alleen iets van Wilders en Baudet…