In één van onze voorafgaande bijdragen over het Hollandse beursschandaal schonken wij aandacht aan de rol die Mississippi-roerganger Dirk de Groot heeft gespeeld bij wereldwijde financiële manipulaties die de val van de Sovjet Unie ten doel hadden. Daarbij werd hij geassisteerd door een combine van met de CIA gelieerde figuren en ridders van de in Den Haag gevestigde oecumenische Souvereine Militaire Hospitaler Orde van St. Jan van Jerusalem (OSJ). In deze episode nog iets meer daarover.
Crime International BV
Het was niet de eerste keer, dat deze uiterst rechtse combine zich intensief inzette bij het op deze wijze destabiliseren en uiteindelijk ten val brengen van een links bewind. In november 1975 sneuvelde in Australië de ruim drie jaar oude Labour-regering van Edward Whitlam dankzij de gezamenlijke inspanningen van gouverneur generaal en OSJ-lid sir John Kerr en CIA-toppers als Ray Cline en William Colby. De regering-Whitlam was na haar aantreden onder andere overgegaan tot de erkenning van Noord-Vietnam en Noord-Korea en was voornemens de CIA-basis in Australië te sluiten. Daarmee maak je jezelf niet populair in de westerse centra van de macht. Via allerlei duistere financiële manipulaties waarbij de Nugan Hand Bank een voorname rol speelde werden Whitlam cs. in moeilijke posities gemanoeuvreerd en vervolgens door de stoomwals van de overwegend rechtse pers platgereden.
Toen in 1975 naar buiten werd gebracht, dat promesses behorende bij een forse lening, die de Labour-regering was aangegaan in verband met een prestigieus oliewinningsproject, in handen waren geraakt van de Russische Narodny-Bank waren de rapen gaar. Gouverneur Kerr stuurde de regering naar huis en nieuwe verkiezingen brachten de conservatieven weer aan het roer. Pas na jaren kwamen de Australische kiezers erachter hoe ze bij de neus waren genomen. Een van de katalysatoren van dit bewustwordingsproces vormde het faillissement van de Nugan Hand Bank in 1980. Onderzoek wees uit, dat de bank zich jarenlang schuldig had gemaakt aan het witwassen van winsten uit de illegale handel in wapens en drugs. De duisterlingen achter de schermen hoorden lang niet allemaal thuis bij de zogenoemde onderwereld, maar ook bij een paar geheime diensten en parallelle organisaties als de OSJ. Zoals wij in een vroeger stadium al hebben vermeld moet prins Bernhard een prominente figuur binnen deze orde zijn. Aanwijzingen voor die veronderstelling waren de ridderslagen die ZKH uitdeelde aan een paar verdienstelijke wereldburgers tijdens een bijeenkomst in New York in 1969, toen de orde juist in het leven was geroepen. En zijn geplande aanwezigheid bij de in 1976 door de Amerikaanse mafia geïnitieerde inauguratie van Frank Sinatra in Las Vegas. De toch al met Lockheed-perikelen opgezadelde premier Den Uyl bleef dit schandaal bespaard, omdat de plechtigheid rond de met de cosa nostra verbonden zanger te elfder ure werd afgefloten. Maar volgens de officiële annalen was de prins wel aanwezig bij de met veel rim-ram omgeven geboorte van de Belgische afdeling van de orde op 29 januari 1985 in New York. De motor achter dit initiatief was de louche Belgische zakenman Gustave Keteleer die wij in de vorige aflevering in het Kleintje al hebben geportretteerd als vertegenwoordiger van de Palestijns/Syrische wapens en drugsorganisatie van Rifaat Assad, Manzur el-Khassar en Hassan Zubaidi.
Via de mafia naar Rome
Net als hun ordebroeder Keteleer stortten leden van de Italiaanse tak van de OSJ zich in de eerste helft van de jaren tachtig op de met massa's wapen- en drugsdollars gevulde ruiven die tussen de strijdende partijen in de Golfoorlog waren opgesteld. Samen met ondermeer de CIA, de Amerikaanse luchtmacht, Gelli's P2-loge en één van de FIAT-bedrijven van prins Bernhards oude vriend Agnelli. Volgens de New York Times speelde ook nog een andere goede bekende van ZKH een uitermate belangrijke rol in deze roversopera. Dat was Maxwell Rabb, de door president Reagan in 1981 benoemde Amerikaanse ambassadeur in Rome. Rabb had toen al een uiterst bevlekte reputatie. Voordat hij in 1953 toetrad tot de regering-Eisenhower had de voormalige Harvard-student zich in Washington jarenlang warm gelopen onder het toeziend oog van Henry Cabot Lodge, gedurende decennia een van de zwaargewichten in de Amerikaanse buitenlandse politiek. Na beëindiging van zijn politieke carrière in 1958 zocht Rabb zijn geluk in het zakenleven en lieerde zich met Ed Levinson. Een partner van Meyer Lanski, de 'minister van Financiën' van de Amerikaanse mafia. Langs deze weg veroverde Rabb in de jaren zestig een warm plekje binnen de bestuurscolleges van een aantal door de mafia gerunde hotels op de Bahama's en de Antillen en in Las Vegas. Zij vormden een op het oog nette cover voor enorme, onder leiding van Lanski staande gok- annex witwasoperaties.
Rabb genoot in mafiakringen kennelijk al snel zoveel vertrouwen dat hij een directiezetel kreeg aangeboden bij de Sterling National Bank. Hij aanvaardde het aanbod gretig en hield het pluche daarna langdurig warm. De bank was in 1929 gesticht door Frank Erickson, die in datzelfde jaar tevens hoofd werd van de mafia-gokbranche in New York. Het moge duidelijk zijn wat voor bank de Sterling National was. Pas in begin jaren tachtig, toen Rabb comfortabel naar Rome was verhuisd, werd de Sterling door de Amerikaanse federale overheid voor de rechter gesleept wegens belastingontduiking. Praktisch tegelijkertijd werd zij door de Italiaanse justitie ervan beschuldigd als wasserette te hebben gediend voor inktzwart geld van mafiabankier Michele Sindona en 27 miljoen dollar daarvan te hebben laten verdwijnen.
Een sjeik en een SD-agent
Midden jaren zestig breidde de inmiddels met de mafia geassocieerde Rabb zijn zakelijke invloedssfeer ook naar Europa uit. Hij werd de grootste aandeelhouder van het Londense Finance International. Een financieringsmaatschappij onder leiding van de Pakistaanse sjeik Ali Ahmed. Volgens zegslieden uit de Amsterdamse onderwereld had deze sjeik ook al geen smetteloos blazoen. Hij zou al in de jaren veertig in een Indiase gevangenis hebben gezucht wegens grootscheepse goud- en diamantsmokkel en voor een gigantisch bedrag zijn vrijgekocht. Eind jaren veertig, begin jaren vijftig hield hij zich bezig met een internationale wapensmokkel vanuit Nederland en Engeland naar het in 1947 gevormde Pakistan, dat in voortdurende gewapende onmin leefde met buurland India. Een van de partners van Ali Ahmed bij deze smokkel was de Britse wapenfabrikant en MI-6 agent Sir Denis Kendall uit Grantham. In die tijd lid van het Lagerhuis en één van de intimi van sir Winston Churchill. In 1957 liet hij zich naturaliseren tot Amerikaan en vestigde zich in Beverly Hills. Gedurende de decennia daarna gaf hij leiding aan een reeks van bedrijven en laboratoria die zich bezighielden met de ontwikkeling van chemische en bio-wapens. Alles ten dienste van het ene hogere doel: het 'ausradieren' van het wereldcommunisme. Een en ander belette hem niet om zich ook verder te bekwamen in het conventionele handwerk. Samen met FIDCO uit Lexington, Kentucky, een CIA-coverfirma en haar dochteronderneming Euramae op Cyprus bemoeide Kendall zich in de jaren zeventig en tachtig met drugs- voor wapens- operaties in Zuidoost-Azië, het Midden-Oosten en Latijns-Amerika. Op het Afrikaanse continent speelde Kendall vaak zijn sinistere machts-spelletjes met een Britse partner: Tiny Rowland. Een krantenmagnaat en wapenhandelaar van Duitse afkomst. Aardig detail: tussen 1935 en 1938 onderhield Rowland contacten met de toen in Engeland verblijvende Abwehrspion Soltikov. Deze Duitse graaf kreeg daarna van zijn Abwehrchef Richard Protze opdracht de familie Lippe-Biesterfeld in het oog te houden. De wereld is klein.
Terug naar Rabb. Zijn komst bij Finance International ging gepaard met de vorming van een zakelijke alliantie met het Nederlandse Comtrax, dat onder leiding stond van de Nederlandse zakenman Guillaume Meertens. Deze voormalige Nederlandse top-agent van SD-ers als Klaus Barbie en Willy Lages mocht zich na de oorlog verheugen in de vriendschap van prins Bernhard, voor wie hij ook zakelijk activiteiten ontplooide. Gezien het geheimzinnige karakter daarvan is het niet uit te sluiten, dat hij daarbij gebruik maakte van zijn intact gebleven liaisons met het nazi-netwerk van Barbie, Skorzeny en de Nederlandse gebroeders Sassen. Een netwerk dat zich zoals bekend onder andere bezighield met wapens- en drugshandel en medeverantwoordelijk was voor een imposante reeks van terreurdaden en een aantal al dan niet gelukte staatsgrepen.
Zeker is dat Meertens zich, in het kader van de zakelijke activiteiten van de FI/Comtrax-alliantie in 1966, buitengewoon verdienstelijk maakte door ZKH en de sjeik te introduceren bij Edmond de Rothschild. Een gerenommeerde Franse bankier, die er overigens niet voor terugdeinsde om ook zakelijke contacten te onderhouden met de met Rabb's mafiabank verbonden Michele Sindona. De wereld is bijzonder klein. Tot de 'assets' van FI/Comtrax behoorden in de tweede helft van de jaren zestig en begin jaren zeventig naast de Uruguayaanse vice-president en top-functionarissen uit Mauritius, Congo Brazzaville, Kenia, Tanzania en de Filippijnen ook de Duitse Bundes-president Walter Scheel, president Bhutto van Pakistan, president Suharto van Indonesië en koning Hassan II van Marokko. Er werd met hen druk onderhandeld over interessante projecten als de bouw van hotels, wegen, fabrieken, huizen en leveranties van ruwe olie. Maar voor zover waarneembaar kwam er nooit veel van terecht. Het leek allemaal sterk op handel in lege dozen, wat een beproefde methode is voor het coveren van illegale activiteiten. ZKH lobbiede in sommige gevallen persoonlijk ten behoeve van FI/Comtrax. Bijvoorbeeld bij zijn vriend koning Hassan II. Een man wiens rijkdommen voornamelijk hun oorsprong vonden en vinden in de export van een populair genotmiddel. Bij het intercontinentale vervoer daarvan en in de verkoop spelen Nederlandse experts op dit specifieke terrein een stevig partijtje mee. Die maken overigens lang niet allemaal deel uit van de club van 'druglords' als Bruinsma, Urka, Verhoek en Rommy. Maar wel van de club van 'tweeduizend' van Mertens (zie Kleintje 319), die hun zwarte geld listig onderbrachten bij Mississippi-strateeg Dirk de Groot. Op een paar interessante gevallen komen wij nog terug...
Jan Portein
Dit artikel is verschenen in Kleintje Muurkrant nr 321, 22 mei 1998
- Datum: .