donderdag 15 mei-2003
De vraag waarom prins Bernhard zowel een klusjesman als koninklijke kabinetsnuffelaars en Retinger weet nog meer heeft ingezet om zoveel mogelijk vuilnis over Edwin de Roy van Zuijdewijn naar boven te takelen blijft de Nederlandse pers beroeren. Dezer dagen werd het gerucht steeds sterker dat de echtgenoot van zijn kleindochter een zoon zou zijn van de overleden advocaat mr. L. de Roy van Zuijdewijn. Die zou in de jaren zestig een respectabel aantal lijken in de Soestdijkse kast hebben gelocaliseerd toen hij als advocaat optrad voor de Letse wetenschapper graaf Alexis Argamakoff. Een bevlogen, altijd op zwart zaad zittende wetenschapper die bij toeval een uiterst belangwekkende uitvinding had gedaan: de ministor. Een miniscuul electronisch bolletje dat op afstand een warmtebron kon determineren en in de decennia daarna uiterst nuttig bleek in de punt van een raket. Normaliter had de knip van Argamakoff dus moeten uitpuilen maar op financieel gebied was hij net zo dom als iemand die in het openbaar zegt dat Videla best een goeierd was. Argamakoff was daardoor in de greep geraakt geraakt van een paar Nederlandse zakenlieden die laaien lichten tot kunst hadden verheven: J.M. Fehmers en A.D. van Buuren. Beiden innig verbonden met de bank Teixeira de Mattos.
Toen de voor de Argamakoff in het veld zijnde mr. De Roy van Zuidewijn al te lastig werd namen deze twee listige graaiers hem ook in dienst. Een doodsteek voor een advocaat als zoiets uitkomt. Maar het kwam niet uit. Dankzij allerlei slimme constructies waarmee Fehmers en Van Buuren niet alleen Argamakoff het ravijn induwden maar ook Teixeira de Mattos. Wat had Bernhard hiermee vandoen? Voor zover wij weten niks. Maar het is wel zeer waarschijnlijk dat hij beide heren inclusief hun reputatie kende. En dat zal zonder twijfel wederzijds zijn geweest. Uit vroeger dagen. Stay tuned.